ECLI:NL:RBAMS:2023:4156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
10342589 CV EXPL 23-2399 en 10342918 CV EXPL 23-2406
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling studiekosten door oud-werknemers na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde een werkgever, [eiseres], terugbetaling van studiekosten door twee oud-werknemers, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die hun arbeidsovereenkomst hadden beëindigd voordat zij hun opleiding hadden afgerond. De werkgever had met beide werknemers een studiekostenovereenkomst gesloten, waarin was vastgelegd dat bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen drie jaar na het behalen van het diploma, de werknemers verplicht waren om de gemaakte studiekosten terug te betalen. De werknemers hadden de opleiding niet afgerond en waren op 30 mei 2022 uit dienst gegaan.

De kantonrechter oordeelde dat de studiekostenovereenkomst in beginsel rechtsgeldig was, maar dat het specifieke beding over terugbetaling in strijd was met de cao, die bepaalde dat de schadeplichtigheid van de werknemer beperkt is tot een jaar na beëindiging van de scholing. Dit deel van de overeenkomst werd daarom als nietig verklaard. De rechter oordeelde echter dat de verplichting tot terugbetaling van de studiekosten wel geldig was, omdat de arbeidsovereenkomsten waren beëindigd vóór de afronding van de opleiding.

De kantonrechter stelde vast dat de werknemers ieder € 11.900,00 aan studiekosten moesten terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummers: 10342589 CV EXPL 23-2399 en 10342918 CV EXPL 23-2406
vonnis van: 29 juni 2023

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres in procedures CV EXPL 23-2399 en CV EXPL 23-2406
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. R.L. Post en mr. J.C. Boogaard
t e g e n

[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in procedure CV EXPL 23-2399
gemachtigde: mr. N. Oudshoorn (DAS)

[gedaagde 2]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in procedure CV EXPL 23-2406
gemachtigde: mr. N. Oudshoorn (DAS)
Gedaagden worden hierna gezamenlijk [gedaagde 1] c.s. en ieder afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

VERLOOP VAN DE PROCEDURES

De procedures blijken uit de volgende stukken:
- twee afzonderlijke dagvaardingen van 31 januari 2023 met producties;
- twee afzonderlijke conclusies van antwoord met producties;
- twee afzonderlijke instructievonnissen;
- twee afzonderlijke dagbepalingen mondelinge behandeling.
De procedures CV EXPL 23-2399 en CV EXPL 23-2406 zijn op verzoek van [gedaagde 1] c.s. gevoegd en gezamenlijk behandeld. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2023. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aanvullende producties ingediend. Namens [eiseres] is verschenen [naam] , vergezeld door de gemachtigden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn beiden verschenen, vergezeld door hun gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn allebei op 3 april 2018 full time in dienst getreden bij [eiseres] in de functie van algemeen medewerker/monteur. Ieders salaris bedroeg € 2.800,00 bruto per maand. De Cao Motorvoertuigen (de cao) is voor [gedaagde 1] c.s. van toepassing. In de beide arbeidsovereenkomsten is in artikel 5 het volgende opgenomen:
“Ten aanzien van alle ten behoeve van werknemer door werkgever gemaakte kosten voor opleiding en training geldt dat deze in beginsel voor rekening zijn van werkgever, tenzij anders werd overeengekomen. Gedurende de eerste drie jaar na het volgen van een opleiding of training, geldt bij het verbreken van het dienstverband een terugbetalingsregeling, als volgt:
- 100 % gedurende het eerste jaar na voltooien van de opleiding
- 67 % gedurende het tweede jaar na voltooien van de opleiding
- 33 % gedurende het derde jaar na voltooien van de opleiding”
1.2.
In artikel 49 van de cao is het volgende opgenomen:
“(…)
8. De werkgever kan met de werknemer die een herscholing, omscholing of bijscholing volgt, afspreken dat geen van beide de arbeidsovereenkomst beëindigd binnen één jaar nadat de scholing is gestopt, ongeacht of de werknemer de scholing met goed gevolg beëindigt.
Werknemer en werkgever moeten deze afspraak in een schriftelijke overeenkomst vastleggen. (…)
9. Beëindigt de werknemer de arbeidsovereenkomst voordat de termijn uit lid 8 is afgelopen, dan is hij schadeplichtig en moet hij de werkgever een schadevergoeding betalen. De hoogte van de schadevergoeding is het salaris van scholing tijdens werktijd en de kosten die de werkgever voor de werknemer heeft gemaakt voor de cursus. Bijvoorbeeld voor boeken of reiskosten.
(…)”
1.3.
Op 29 oktober 2020 heeft [eiseres] met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , ieder afzonderlijk, een studiekostenovereenkomst gesloten. In de beide studiekostenovereenkomsten is het volgende opgenomen:
1. Werkgever stelt werknemer in de gelegenheid om de opleiding Eerste Bedrijfsautotechnicus (EBAT) Niveau 3 te volgen.
2. De opleiding zal op 29 oktober 2020 aanvangen en dient met positief resultaat voltooid te worden.
3. Werkgever zal de kosten van de opleiding, zijnde een bedrag van € 5950,00 per jaar (hierna te noemen: de kosten), voor zijn rekening nemen. De uren benodigd voor het volgen van de cursus worden als volgt vergoed: gedurende een normale werkdag worden de uren tot 17.00 uur vergoed. De uren na 17.00 uur komen voor rekening van de werknemer. Mochten er zich gedurende de cursus wijzigingen voor doen, dan wordt dit nader besproken en vastgesteld.
4. (…)
5. Als de arbeidsovereenkomst voor afronding van de studie, of direct daarna, wordt beëindigd, dan is werknemer verplicht alle door werkgever gemaakte kosten van de opleiding aan werkgever terug te betalen.
Indien de arbeidsovereenkomst eindigt binnen 3 (drie) jaar na het behalen van het diploma/certificaat, dan wel anderszins afronden van de opleiding, zal werknemer onder de hierna uiteen te zetten voorwaarden verplicht zijn om de kosten (deels) terug te betalen aan werkgever:
a. Werkgever heeft voornoemd recht om de kosten, inclusief BTW, in het kader van de in deze overeenkomst bedoelde opleiding, van werknemer terug te vorderen, indien:
• de arbeidsovereenkomst op initiatief van werknemer eindigt, dan wel aan het einde van rechtswege op initiatief van werknemer niet aansluitend is voortgezet;
• (…);
• (…).
b. Voor iedere maand dat het dienstverband, na het behalen van het diploma/certificaat, dan wel anderszins afronden van de opleiding korter heeft geduurd dan 3 (drie) jaar (36 maanden), dient 1/36 deel van de kosten door werknemer aan werkgever te worden terugbetaald.
c. Bij het einde van de arbeidsovereenkomst zal werknemer door middel van
schriftelijke berichtgeving van werkgever op de hoogte worden gesteld van de
opbouw van het totaal te verrekenen bedrag. Het verschuldigde bedrag wordt in één
keer op het loon van werknemer ingehouden bij de laatste loonafrekening. Indien het
loon niet toereikend is, zal het restant bij werknemer worden teruggevorderd.
Werknemer dient zorg te dragen voor betaling binnen de door de werkgever gestelde
termijn.
d. (…).
e. (…).
6. Werkgever en werknemer komen overeen dat werknemer 2 (twee) kansen heeft om het
benodigde diploma/certificaat te behalen. Het eerste examen is voor kosten van
GOmotive, het tweede examen is voor rekening van werkgever. Eventuele extra examens
zijn voor kosten van de werknemer.
7. (…).
8. Op deze studiekostenregeling is het Nederlands recht van toepassing.
9. Indien één of meer bepalingen in deze studiekostenregeling nietig zijn of vernietigd
mochten worden, blijven de overige bepalingen van deze studiekostenregeling
overeenkomst volledig van toepassing.
1.4.
Op 30 mei 2022 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ieder hun arbeidsovereenkomst opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, zodat de laatste dag van de arbeidsovereenkomsten op 30 juni 2022 was.
1.5.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben de opleiding niet afgerond.
1.6.
Bij brieven van 20 september 2022 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde 1] c.s. gesommeerd tot betaling van alle gemaakte studiekosten.
1.7.
Bij brief van 14 oktober 2022 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde 1] gesommeerd tot betaling van € 22.380,23 en [gedaagde 2] tot betaling van € 21.604,00 aan gemaakte studiekosten binnen vijftien dagen na dagtekening van deze brief, bij gebreke waarvan zij de incassokosten en wettelijke rente verschuldigd worden.

Vordering en verweer

2. [eiseres] vordert dat [gedaagde 1] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 22.380,32 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022;
b. € 1.098,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
c. de proceskosten.
3. [eiseres] vordert dat [gedaagde 2] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 21.604,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022;
b. € 1.091,04 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
c. de proceskosten.
4. Aan zijn vorderingen legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde 1] c.s. conform de studieovereenkomst verplicht zijn tot terugbetaling aan [eiseres] van de door [eiseres] ten behoeve van [gedaagde 1] c.s. gemaakte opleidingskosten nu [gedaagde 1] c.s. de arbeidsovereenkomst voor het afronden van hun opleiding hebben opgezegd.
5. [gedaagde 1] c.s. voeren aan dat studiekostenbeding niet rechtsgeldig is. Het studiekostenbeding bepaalt niet, althans onvoldoende, dat [gedaagde 1] c.s., indien de dienstbetrekking eindigt, het loon over de periode van het studiekostenbeding aan [eiseres] zouden moeten terugbetalen. De financiële consequenties zijn onvoldoende duidelijk gemaakt aan [gedaagde 1] c.s. Er is niet voldaan aan het vereiste van voldoende duidelijkheid van het beding. Daarnaast is het beding volgens [gedaagde 1] c.s. in strijd is met de cao. De cao laat weliswaar ruimte om afspraken te maken over een terugbetalingsverplichting van studiekosten, maar deze mogen niet nadeliger uitpakken voor [gedaagde 1] c.s. Die laatste situatie doet zich hier voor. De onderhandelaars van de cao hebben met artikel 49 van de cao willen bewerkstelligen dat de schadeplichtigheid van werknemers beperkt wordt tot diegene die binnen een jaar na afronding van hun opleiding hun arbeidsovereenkomst opzeggen. Het overeengekomen beding houdt in dat [gedaagde 1] c.s. ook nog gehouden zouden zijn de opleidingskosten terug te betalen na ommekomst van een jaar. Er is dus sprake van een nietig beding. Verder voeren [gedaagde 1] c.s. dat [eiseres] hen onvoldoende praktijkervaring kon laten opdoen waardoor zij de opleiding niet zouden kunnen behalen. Tot slot stellen [gedaagde 1] c.s. zich op het standpunt dat het totale gevorderde bedrag onredelijk is omdat [eiseres] subsidie heeft ontvangen.
6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

Beoordeling

7. Gelet op de samenhang van de vorderingen en de identieke gronden in beide procedures worden deze hierna gezamenlijk besproken.

Studiekostenovereenkomst nietig

8. Beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór voltooiing van de opleiding leidt volgens de studieovereenkomst, in beginsel tot een verplichting tot terugbetaling van de door de werkgever voor de werknemer gemaakte opleidingskosten. Volgens [eiseres] zijn [gedaagde 1] c.s. als gevolg van hun opzegging van de arbeidsovereenkomst gehouden 100% van de door haar voor [gedaagde 1] c.s. gemaakte studiekosten te vergoeden. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde 1] c.s. houdt in dat het studiekostenbeding nietig is omdat het niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijk beding mogen worden gesteld dan wel omdat het niet beantwoordt aan wat daarover in de cao is bepaald.
9. De wet kent geen regeling over de terugbetaling van studiekosten door de werknemer aan de werkgever bij het einde van het dienstverband. In de jurisprudentie (de arresten Muller/Van Opzeeland HR 10 juni 1983, NJ 1983/796 en HR 5 juni 1987, NJ 1987/795) zijn er beperkingen gesteld aan een dergelijk beding. Voor zover relevant in deze zaak geldt – samengevat – dat het beding moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
- de werkgever moet de periode vaststellen waarbinnen hij baat zal hebben van de door de werknemer tijdens de studieperiode opgedane kennis en vaardigheden;
- de terugbetalingsverplichting dient te verminderen naar evenredigheid met het voortduren van de arbeidsovereenkomst na afronding van de opleiding (de glijdende schaal);
- de terugbetalingsregeling moet aan de werknemer duidelijk zijn uiteengezet.
Indien niet aan deze vereisten is voldaan, is het studiekostenbeding nietig. Een mogelijke terugbetalingsverplichting geldt dan niet. Ook al is een studiekostenbeding geldig, de redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat de werkgever zich daar niet op kan beroepen onder bepaalde omstandigheden.
10. De kantonrechter constateert dat in de studieovereenkomsten door [eiseres] is beschreven dat zij er van uitgaat dat [gedaagde 1] c.s. na voltooiing van de studie nog drie jaar in dienst blijven. Daaruit blijkt voldoende van de periode waarbinnen zij baat heeft van de door [gedaagde 1] c.s. opgedane kennis en vaardigheden. De studiekostenovereenkomst voldoet ook aan het vereiste van de glijdende schaal. De terugbetalingsverplichting wordt in drie jaar te gerekend vanaf de voltooiing van de opleiding, geleidelijk in stappen van telkens 1/36 deel van de kosten per maand. Na 36 maanden is geen terugbetaling meer opgenomen. Verder is de terugbetalingsverplichting duidelijk uiteengezet. Het gaat om terugbetaling van de door [eiseres] gemaakte kosten voor de opleiding van € 5.950,00 per jaar. Met het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat het studiekostenbeding in beginsel rechtsgeldig is.
11. [gedaagde 1] c.s. hebben er terecht op gewezen dat [eiseres] niet heeft voldaan aan artikel 49 lid 8 van de cao waarin is bepaald dat de schadeplichtigheid van de werknemer beperkt is tot een jaar nadat de scholing is gestopt. Nu sprake is van een minimum-cao, mag niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken van de cao. Met de overeengekomen terugbetalingsverplichting is voor [gedaagde 1] c.s. in ongunstige zin van de cao afgeweken. Dit onderdeel van de studieovereenkomst (artikel 5 tweede alinea) is daarom nietig wegens strijd met de cao. In het geval van [gedaagde 1] c.s. zijn de arbeidsovereenkomsten echter beëindigd vóór afronding van de opleiding. Dit deel van de studieovereenkomst (artikel 5 eerste alinea) is wel rechtsgeldig.
Toepassing studiekostenovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
12. Subsidiair voeren [gedaagde 1] c.s. als verweer aan dat toepassing van de studieovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat zij vanwege het vertrek van hun leermeester onvoldoende praktijkervaring konden op doen om de opleiding succesvol te kunnen afronden. Dit verweer dient te worden beoordeeld aan de hand van de eisen van goed werkgeverschap zoals neergelegd in artikel 7:611 BW waarin de algemene eisen van redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 en 6:248 BW voor het arbeidsrecht uitdrukking vinden. Bij de beoordeling van de vraag of de overeengekomen terugbetalingsregeling buiten toepassing moet worden gelaten is een terughoudende toets op zijn plaats, aangezien het hier gaat om een toetsing van gelijke aard als die welke plaatsvindt bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW.
13. [eiseres] heeft het standpunt van [gedaagde 1] c.s. gemotiveerd weersproken door te stellen dat zij na het vertrek van de leermeester direct heeft gezocht naar zowel een nieuwe leermeester als een passende oplossing. Vanwege de krappe arbeidsmarkt heeft [eiseres] geen nieuwe leermeester kunnen aannemen. Vervolgens heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] , de opleider en [gedaagde 1] c.s. waarbij is afgesproken dat [gedaagde 1] c.s. de vereiste praktijkoefeningen mochten uitvoeren op de locatie van de opleiding, op kosten van [eiseres] . Het voorgaande is door [gedaagde 1] c.s. niet betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] zich voldoende ingespannen om [gedaagde 1] c.s. voldoende praktijkervaring te kunnen laten op doen.
14. Gelet op het bovenstaande is toepassing van de studiekostenovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. [eiseres] kan dus een beroep doen op de studiekostenovereenkomst.
Hoogte terugbetaling studiekosten
15. [eiseres] vordert van [gedaagde 1] c.s. betaling van de gemaakte kosten, bestaande uit de kosten voor de opleiding en de loonkosten voor de scholing tijdens werktijd.
16. Zoals in overweging 10 is overwogen, zijn de door [eiseres] gemaakte kosten voor de opleiding voldoende duidelijk uiteengezet. Dat geldt niet voor de door [eiseres] gevorderde loonkosten. In de studieovereenkomst is alleen het bedrag aan opleidingskosten van € 5.950,00 per jaar opgenomen. Ten aanzien van het loon over de periode van de opleiding is niets concreets vermeld, zodat deze financiële consequenties onvoldoende duidelijk zijn gemaakt aan [gedaagde 1] c.s. Dit betekent dat [eiseres] in beginsel van [gedaagde 1] c.s., ieder afzonderlijk, alleen de opleidingskosten van € 11.900,00 kan vorderen.
17. In het standpunt dat terugvordering van het totale bedrag van de studiekosten niet redelijk is, volgt de kantonrechter [gedaagde 1] c.s. niet. [eiseres] heeft erkend dat zij een subsidie van € 5.400,00 per jaar (twee keer € 2.700,00) voor de door [gedaagde 1] c.s. gevolgde opleiding heeft ontvangen, maar dat deze vergoeding onder meer is aangewend voor vervanging van [gedaagde 1] c.s. door ander personeel op de werkvloer op de dagen dat [gedaagde 1] c.s. de opleiding volgden. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat zij meer kosten heeft gemaakt dan aan subsidie is ontvangen, terwijl voorts onbetwist is gebleven de stelling dat uit de studiekostenovereenkomst niet volgt dat op de terugbetalingsverplichting van [eiseres] eventuele aan [gedaagde 1] c.s. toegekende subsidies in mindering strekken. Er bestaat dan ook geen grond voor verrekening van de subsidie.
18. Het voorgaande betekent dat [gedaagde 1] c.s., ieder afzonderlijk, een bedrag van € 11.900,00 aan terugbetaling van studiekosten aan [eiseres] zullen moeten voldoen.
Wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
19. De wettelijke rente over de hoofdsom is als niet (voldoende) betwist toewijsbaar.
20. [eiseres] vordert aan buitengerechtelijke incassokosten van [gedaagde 1] een bedrag van € 1.098,80 en van [gedaagde 2] een bedrag van € 1.091,04. Deze kosten zijn inderdaad verschuldigd maar in redelijkheid worden deze, gerelateerd aan de verschuldigde hoofdsom, gematigd als na te melden. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen omdat daarvoor onvoldoende is gesteld.
21. Partijen worden in dit vonnis over en weer op onderdelen in het (on)gelijk gesteld. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:
in de procedure CV EXPL 23-2399
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres] van:
- € 11.900,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022 tot aan de voldoening;
- € 1.081,74 aan buitengerechtelijke incassokosten;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de procedure CV EXPL 23-2406
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiseres] van:
- € 11.900,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022 tot aan de voldoening;
- € 1.081,74 aan buitengerechtelijke incassokosten;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Otten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.