ECLI:NL:RBAMS:2023:4133

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
22-645
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid met betrekking tot de standaard duurbelastbaarheid in arbeid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 30 mei 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard in een zaak betreffende de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die zich op 19 juni 2019 ziek meldde, had een arbeidsongeschiktheidspercentage van 68,59% toegewezen gekregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser was van mening dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts onvoldoende zorgvuldig had gehandeld, omdat eiser niet fysiek was onderzocht en er geen medische informatie bij derden was opgevraagd. Dit leidde tot de conclusie dat de inschatting van de arbeidsongeschiktheid niet juist was. De rechtbank vond de contra-expertise van de door eiser ingeschakelde bedrijfsarts overtuigender en concludeerde dat eiser slechts in staat was om 2 uur per dag en 10 uur per week te werken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg hen op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht aan eiser werd vergoed. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed, maar het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de totale duur van de procedure niet langer dan twee jaar had geduurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/645

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. V.Y. Jokhan),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. H.M. van Gent).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[werkgever], gevestigd te Wateringen, de (voormalige) werkgever. [werkgever] heeft te kennen gegeven uitsluitend een kopie van de uitspraak te willen ontvangen.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van
16 juni 2021 (datum in geding) een WIA [1] -uitkering toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 68,59%.
Bij besluit van 3 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Hierbij zijn eiser en zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
1. Eiser heeft geen toestemming gegeven om zijn medische informatie te delen met zijn werkgever. Omdat de werkgever een kopie van de uitspraak krijgt, zal de rechtbank in deze uitspraak geen medische informatie vermelden, maar alleen in algemene termen de medische situatie van eiser beschrijven.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als algemeen manager horeca voor gemiddeld 40 uur per week. Op 19 juni 2019 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Het dienstverband met eiser is hierna op 1 januari 2020 door middel van een vaststellingsovereenkomst beëindigd. Eiser heeft vervolgens de gehele Ziektewetperiode doorlopen en op 2 maart 2021 een WIA-uitkering aangevraagd.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser per 16 juni 2021 voor 68,59% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft aan eiser een WIA-uitkering toegekend, omdat hij minder dan 65% kan verdienen van het loon wat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft aan dit besluit een rapportage van de verzekeringsarts van 11 mei 2021 en een rapportage van de arbeidsdeskundige van 1 juni 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 mei 2021.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 december 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar de FML gewijzigd en een aanvullende beperking toegevoegd in de FML van 30 december 2021. Aangezien de aanvullende beperking niet van toepassing is op de eerder geduide functies, vindt verweerder eiser op 16 juni 2021 onveranderd voor 68,59% arbeidsongeschikt.
Hangende beroep
5. Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op een punt aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van eiser neergelegd in een nieuwe FML van 22 april 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 11 mei 2022 geconcludeerd dat in de eerder geduide functies de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. In zijn rapportages van 22 november 2022 en 9 februari 2023 komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie dat de door eiser ingebrachte medische stukken geen aanleiding geven om het ingenomen medische standpunt te herzien. De arbeidsdeskundige komt in zijn rapportage van 28 februari 2023 tot de conclusie dat de belastbaarheid van eiser in de geduide functies niet wordt overschreden. Verweerder handhaaft daarom zijn standpunt dat eiser per 16 juni 2021 voor 68,59% arbeidsongeschikt is.
Standpunt van eiser
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Het medisch onderzoek is niet zorgvuldig geweest, omdat eiser in bezwaar niet (lichamelijk) is onderzocht door een verzekeringsarts. Eiser voert aan dat hij gelet op zijn beperkingen niet in staat is om de geduide functies uit te oefenen. Volgens eiser moet een verdergaande urenbeperking worden aangenomen. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat hij in aanmerking komt voor een IVA [2] -uitkering. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stellingen diverse stukken uit zijn medische dossier uit Turkije en van zijn behandelaar in Nederland overgelegd. Verder heeft eiser rapporten en verklaringen van een door hem ingeschakelde verzekeringsarts/bedrijfsarts [naam] van 18 augustus 2022, 20 december 2022, 12 april 2023 en 23 april 2023 overgelegd. Omdat deze rapporten in tegenspraak zijn met de beoordeling van de verzekeringsartsen van verweerder, is er volgens eiser aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 16 juni 2021 juist heeft vastgesteld. Daartoe moet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
8. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Zorgvuldigheid
9. Vaststaat dat eiser in de bezwaar- en beroepsprocedure niet op een fysiek spreekuur is gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat eiser in de primaire fase is gezien door een verzekeringsarts en dat er geen reden was om eiser nogmaals voor een fysiek spreekuur op te roepen. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is namelijk gereageerd op het door eiser overgelegde rapport van [naam] en daarom was het zien van eiser op een spreekuur niet nodig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep voert verder aan dat de overgelegde stukken zien op een periode die ver vóór de datum in geding ligt. De rechtbank volgt dit niet. De primaire verzekeringsarts heeft geen lichamelijk onderzoek verricht en ook geen medische informatie bij derden opgevraagd. In het door eiser overgelegde medische dossier staan chronische medische aandoeningen genoemd. Deze hebben daarom ook betrekking op de datum in geding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd waarom geen nader fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op alle aspecten die eiser heeft genoemd is ingegaan en alle klachten heeft beoordeeld. De rechtbank ziet daarom reden om het medisch onderzoek niet zorgvuldig te achten.
Medische beoordeling
10. Het belangrijkste geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of verweerder een verdergaande urenbeperking dan 6 uur per dag en 30 uur per week had moeten aannemen. Ook is in geschil of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
11. Ingevolge artikel 4 van de Wet WIA heeft iemand recht op een IVA-uitkering indien diegene volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank overweegt dat eiser volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoet aan één van de uitzonderingscriteria zoals vastgelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Bij eiser is op basis van medische gronden op de datum in geding geen sprake van Geen Benutbare Mogelijkheden. Hij is niet opgenomen, hij is niet bedlegerig en niet ADL-afhankelijk. Aan het begrip ADL-afhankelijk wordt een strikte betekenis toegekend. Iemand is ADL-afhankelijk als hij bijvoorbeeld niet zelfstandig kan eten, drinken en zich niet kan wassen en aankleden. Eiser heeft lichamelijke en psychische klachten, maar is ADL-zelfredzaam. Dit blijkt mede uit zijn dagverhaal. De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling of de arbeidsongeschiktheid van eiser duurzaam is. Het betoog van eiser slaagt dus niet.
12. De beroepsgrond van eiser dat verweerder een verdergaande urenbeperking had moeten aannemen slaagt. De rechtbank overweegt dat in de toelichting bij de Standaard Duurbelasting in Arbeid staat dat er geen nauwkeurig instrument voorhanden is om het aantal uren te meten dat arbeid kan worden verricht. Het is vooral een inschatting van de verzekeringsarts die deze inschatting goed moet kunnen uitleggen. In de rechtspraak wordt algemeen aangenomen dat de inschatting van het aantal uren dat een verzekerde kan werken behoort tot de deskundigheid van de verzekeringsarts. Dat betekent echter niet dat andere artsen daar niets over zouden kunnen zeggen. Voor de contra-expertise van [naam] geldt dat deze een niet praktiserende bedrijfsarts is. Ook bedrijfsartsen zijn opgeleid om inschattingen te kunnen maken over het aantal uren dat een werknemer zou kunnen werken. Daarnaast is [naam] in het verleden werkzaam geweest als verzekeringsarts en is hij in zijn hoedanigheid als bedrijfsarts en verzekeringsarts meerdere keren als onafhankelijk deskundige benoemd in een WIA-procedure. De rechtbank ziet zich aldus geconfronteerd met twee tegengestelde opvattingen van twee ter zake deskundige artsen. De rechtbank kiest er niet voor om een onafhankelijke deskundige te benoemen, maar om een keuze te maken tussen de beide standpunten.
13. De rechtbank is van oordeel dat de contra-expertise van [naam] adequater is onderbouwd, mede omdat [naam] eiser ook zelf heeft onderzocht. De rechtbank overweegt daarbij dat de contra-expertise rapporten van [naam] van 22 augustus 2022 en 12 april 2023 blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en dat de rapporten inzichtelijk en consistent zijn. [naam] heeft vanuit zijn vakgebied op grond van de door de behandelend sector gestelde diagnoses inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat eiser vanwege zijn kwetsbare psychische en lichamelijke belastbaarheid in staat kan worden geacht 2 uur per dag en
10 uur per week te werken. Eiser heeft als gevolg van de slaapstoornis in samenhang met de andere aandoeningen en medicijngebruik grote moeite zich staande te houden en het doen en voltooien van huishoudelijke taken. Daarbij komt dat 6 uur per dag en 30 uur per week werken niet valt te rijmen met het door de primaire verzekeringsarts opgetekende dagverhaal van eiser. De feitelijke juistheid van het dagverhaal is door de verzekeringsartsen van verweerder niet bestreden. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de in de FML vastgestelde urenbeperking niet juist is. De rechtbank merkt op dat ook als de urenbeperking op maximaal 4 uur per dag zou moeten worden gesteld er zeer waarschijnlijk sprake zal zijn van beslissing waarbij eiser zal worden ingedeeld in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse.
14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven daarbij geen bespreking, omdat de rechtbank de inschatting maakt dat bij een beschikbaarheid van maximaal 2 uur per dag sprake zal zijn van volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verweerder zal met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1) en reiskosten op € 5,18. De kosten verbonden aan de inschakeling van een deskundige in beroep worden door eiser begroot op € 1.764,18. Verweerder heeft dit niet betwist.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
17. Eiser heeft verzocht om een veroordeling van de Staat en/of verweerder vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. [3] Of de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
18. In deze zaak is het bezwaarschrift tegen het besluit van 3 juni 2021 ontvangen op 8 juli 2021. De totale duur van de procedure heeft dus geen twee jaar geduurd zodat er van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is. Dit betekent dat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moet worden afgewezen.
Wettelijke rente
19. Voor een veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente bestaat geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen acht weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden, een nieuw besluit dient te nemen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G. Elfferich, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009.