ECLI:NL:RBAMS:2023:4097

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
13-159531-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf en tbs voor poging tot doodslag op winkelmedewerker in Amsterdam

Op 4 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een 27-jarige man veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De man werd beschuldigd van poging tot doodslag op een winkelmedewerker, die hij op 18 mei 2022 in Amsterdam in de hals stak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze poging tot doodslag, ondanks de verdediging die stelde dat de getuigenverklaringen onbetrouwbaar waren. De rechtbank vond de getuigenverklaringen betrouwbaar en ondersteund door camerabeelden en een gezichtsvergelijkend onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, maar sprak hem vrij van poging tot moord omdat niet kon worden vastgesteld dat hij met voorbedachten rade handelde. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn gebrekkige maatschappelijke functioneren. De tbs-maatregel werd opgelegd vanwege de kans op recidive en de noodzaak van behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een vordering had ingediend voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-159531-22
Datum uitspraak: 4 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam JC] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 24 maart 2023 en 20 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Rafik naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde partij] , bijgestaan door medewerkers van Slachtofferhulp Nederland, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan poging moord/doodslag van [benadeelde partij] door hem in zijn hals te steken op 18 mei 2022 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde poging tot moord kan worden bewezen. Er is aangifte gedaan en de aangever heeft verdachte herkend bij de meervoudige fotobewijsconfrontatie. Verder zijn er getuigen die verdachte aanwijzen als de dader. Deze bewijsmiddelen worden ondersteund door het rapport van het gezichtsvergelijkend onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 15 juni 2023.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken. De camerabeelden zijn niet bruikbaar om een herkenning op te baseren omdat er geen onderscheidende kenmerken zichtbaar zijn. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de persoon die op de verschillende camerabeelden is te zien steeds dezelfde persoon is. De herkenningen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en de anonieme getuige zijn onbetrouwbaar. Hun herkenning is gebaseerd op de eerder genoemde onbruikbare camerabeelden. Ook de herkenning van de aangever bij de FOSLO-confrontatie is niet betrouwbaar. Bij de herkenningen door [getuige 2] , [getuige 3] en [benadeelde partij] is daarnaast sprake geweest van onderlinge beïnvloeding door de getuigen. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte over een alibi beschikt.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag op aangever [benadeelde partij] . Ter toelichting wordt het volgende overwogen.
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 18 mei 2022 heeft aangever een discussie met een klant in de winkel waar hij werkt. De klant was ontevreden over een paar schoenen dat hij in de winkel had gekocht. De discussie is buiten de winkel voortgezet. Getuige [getuige 4] heeft de ontevreden klant en aangever daar gezien. Later die middag wordt aangever van achteren in zijn hals gestoken, waarbij een aantal aders is beschadigd. De dader vlucht de winkel uit. Aangever verklaart dat degene die hem heeft gestoken dezelfde persoon is als de ontevreden klant die eerder die dag in de winkel was. Verdachte wordt vervolgens op 26 juni 2022 door een beveiliger ( [getuige 1] ), die de camerabeelden van het steekincident heeft gezien, en door een ooggetuige van het steekincident ( [getuige 2] ) herkend als de persoon die aangever heeft gestoken. Aangever herkent verdachte vervolgens op een foto bij een FOSLO-confrontatie.
3.3.2.
De betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
Anders dan de verdediging vindt de rechtbank de getuigenverklaringen die voor het bewijs worden gebruikt betrouwbaar.
Getuigen die verklaren dat de steker dezelfde persoon is als de ontevreden klant op 18 mei 2022
Aangever heeft tijdens een FOSLO-confrontatie verdachte herkend als de persoon die hij voorafgaand aan het steekincident twee keer heeft gezien. Naar de rechtbank begrijpt doelt aangever op de momenten dat hij verdachte heeft gesproken over zijn klacht over een aangekochte schoen, waaronder op 18 mei 2023.
In het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (Staatsblad 2002, 46; hierna: het Besluit) worden nadere regels gegeven voor – onder meer – de toepassing van de (foto)confrontatie. In artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit wordt onder meervoudige confrontatie verstaan: een confrontatie, waarbij de verdachte en minimaal vijf andere personen die uiterlijke gelijkenis vertonen met de verdachte, worden getoond. De samenstelling van de fotoselectie moet worden ingekleurd door het signalement van de verdachte dat door de getuige/aangever in een eerder stadium - voorafgaand aan de fotoconfrontatie - is gegeven.
Aangever heeft in de aangifte van 20 mei 2022 over de dader onder meer verklaard dat het om een persoon met een donkere huidskleur ging van ongeveer 185cm lang met kort zwart haar en licht kroeshaar die mogelijk afkomstig was uit Oost-Afrika.
Uit de processen-verbaal met betrekking tot de gehouden fotoconfrontatie van 1 september 2022 blijkt dat aan aangever een fotosamenstelling is getoond, bestaande uit een foto van verdachte met daarbij foto’s van elf figuranten die wat betreft etnische afkomst, huidskleur, geslacht, leeftijd, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis vertonen met de foto van verdachte.
De toenmalige raadsvrouw van verdachte werd in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de door de politie voorgestelde fotoselectie. Naar aanleiding van haar opmerking dat er in de selectie geen figuranten zaten die uit Soedan/Eritrea komen, is er een volledig nieuwe fotoselectie gemaakt waarin figuranten zijn opgenomen uit Soedan/Eritrea en omliggende landen.
De fotoselectie is vervolgens getoond aan twee test-observatoren met hetzelfde geslacht, dezelfde generatie en etnische achtergrond als de getuige. De testobservatoren antwoordden, nadat hen was gevraagd of er in de selectie iemand was opgenomen die zij om welke reden dan ook zouden aanwijzen, dat de foto’s 2 en 16 te donker waren.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de test-observatoren en de officier van justitie zijn er enkele foto’s uit de selectie verwijderd. Uiteindelijk is een selectie van twaalf foto’s aan de aangever vertoond.
De rechtbank is van oordeel dat de politie de voor de FOSLO-confrontatie gangbare methode heeft gevolgd en dat deze confrontatie zorgvuldig is geschied. De rechtbank twijfelt dan ook niet aan de herkenning van verdachte door aangever. Het feit dat de figuranten niet allemaal dezelfde afkomst hebben als verdachte doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de zorgvuldigheid van de selectie en de betrouwbaarheid van de herkenning.
Aangever verklaart in zijn aangifte dat de persoon waarmee hij eerder op de dag een discussie heeft gehad, dezelfde persoon is als degene die hem heeft gestoken. Op de ter zitting van 24 maart 2023 vertoonde camerabeelden heeft de rechtbank gezien dat aangever de persoon, die hem heeft gestoken en daarna wegrent, tijdens het wegrennen nog kort van opzij ziet. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de herkenning van aangever beïnvloed zou zijn door anderen en verwerpt dit verweer. De enkele constatering dat aangever zegt verdachte te herkennen aan een ‘aparte blik in zijn ogen’ en hij, voorafgaand aan de FOSLO-confrontatie, mogelijk heeft gesproken met getuige [getuige 3] die het in zijn verklaring heeft over een ‘bepaalde blik’ is daarvoor onvoldoende.
Dat de steker dezelfde persoon is als de ontevreden klant die eerder die dag in de winkel was, is ook verklaard door ooggetuige [getuige 2] , die op 18 mei 2022 werkzaam was in de winkel. Voorafgaand aan de discussie met aangever heeft getuige [getuige 2] de ontevreden klant zelf gesproken en in het gezicht kunnen zien. Bij het steekincident heeft getuige [getuige 2] de steker van opzij gezien. Dit wordt ondersteund door de camerabeelden van beide situaties die ter zitting zijn getoond. Deze getuige heeft dus goed zicht gehad op de klant en kort nadien op de steker, zodat de rechtbank zijn verklaring betrouwbaar acht.
Getuige die verklaart over een overeenkomst tussen de ontevreden klant en verdachte
Getuige [getuige 4] verklaart dat hij de ontevreden klant heeft zien wegrennen en geeft daarbij een signalement. Een belangrijk onderdeel van dit signalement is een litteken of spatader in de linker knieholte. De verklaring van [getuige 4] wordt ondersteund door de bevinding van de rechter-commissaris, die tijdens het verhoor van verdachte heeft waargenomen dat er in de linker knieholte van verdachte iets te zien is dat lijkt op opgezette aders.
Getuigen die verdachte op 26 juni 2022 herkennen
Op 26 juni 2022 heeft getuige [getuige 1] , die als beveiliger werkzaam was in de Zara, verdachte spontaan herkend tussen het winkelend publiek in de Zara. [getuige 1] had de camerabeelden van het steekincident gezien en herkende verdachte aan zijn aparte loop. De raadsman heeft aangevoerd dat de camerabeelden op basis waarvan [getuige 1] de verdachte heeft herkend niet van voldoende kwaliteit waren omdat hierop geen onderscheidende gezichtskenmerken zichtbaar waren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de camerabeelden die op de zitting van 24 maart 2023 zijn vertoond echter voldoende helder en duidelijk om een herkenning op te kunnen baseren. De rechtbank hecht dan ook bewijswaarde aan deze spontane herkenning.
Getuige [getuige 2] heeft verdachte herkend nadat hij door getuige [getuige 1] was verzocht mee te lopen naar de Zara om te kijken of het om de juiste persoon ging. Hoewel van dit verzoek enige beïnvloeding kan zijn uitgegaan en er daardoor met behoedzaamheid naar deze herkenning moet worden gekeken, acht de rechtbank ook deze herkenning bruikbaar voor het bewijs. [getuige 2] had immers persoonlijk contact met de ontevreden klant gehad, hetgeen de betrouwbaarheid van zijn herkenning ten goede komt en een onterechte herkenning minder waarschijnlijk maakt.
Gezichtsvergelijkend onderzoek van het NFI
De getuigenverklaringen van [getuige 2] , aangever en [getuige 1] vinden bovendien steun in het rapport van het gezichtsvergelijkend onderzoek van het NFI van 15 juni 2023. De bevindingen van dat onderzoek zijn
waarschijnlijkerals de ontevreden klant dezelfde persoon is als de steker, dan wanneer dit niet zo is. De bevindingen van dat onderzoek zijn verder
waarschijnlijkerals de steker dezelfde persoon is als verdachte, dan wanneer dit niet zo is.
Het verweer van de verdediging dat aan dit onderzoek geen of zeer beperkt bewijswaarde mag worden gegeven wordt verworpen nu in het rapport en de bijbehorende bijlagen uitgebreid is uiteengezet hoe de deskundigen tot hun bevindingen zijn gekomen. De verdediging heeft niet concreet gemotiveerd op welke punten het onderzoek niet voldoet aan de daarvoor geldende methodes. Ook de subsidiair door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van de deskundigen als getuigen en het verrichten van een contra-expertise zullen worden afgewezen. Door de verdediging is het belang bij deze verzoeken onvoldoende concreet onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde getuigenverklaringen betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
3.3.3.
Tussenconclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat op basis van de hiervoor besproken bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, verdachte de persoon is die aangever in de hals heeft gestoken. Dat verdachte over een alibi zou beschikken wordt niet door andere onderzoeksbevindingen bevestigd en wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
3.3.4.
Heeft verdachte opzet gehad op de dood van aangever?
De rechtbank stelt vast dat verdachte de aangever onverhoeds van achteren in zijn hals heeft gestoken met een scherp of puntig voorwerp. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze gedraging naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden opgevat dan als een handeling gericht op het doden van de aangever. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in de hals vitale (slag)aders bevinden, die hadden kunnen worden geraakt. Wanneer deze aders met een scherp of puntig voorwerp worden geraakt, kan dit leiden tot de dood. De verdachte had daarom opzet op het doden van de aangever. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot doodslag.
3.3.5.
Vrijspraak poging tot moord
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, waardoor verdachte zal worden vrijgesproken van poging tot moord. Weliswaar kan uit de camerabeelden worden afgeleid dat verdachte na de discussie met aangever en het moment dat hij heeft gestoken andere kleding draagt en dat hier enige tijd overheen is gegaan. Deze omstandigheden acht de rechtbank echter onvoldoende redengevend om aan te nemen dat verdachte die tijd ook heeft benut om zich op zijn daad te beraden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 18 mei 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, naar voornoemde [benadeelde partij] is toegegaan, waarna hij, verdachte voornoemde [benadeelde partij] vervolgens (onverhoeds) van achteren met een scherp of puntig voorwerp, in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd. De officier van justitie acht het voldoende aannemelijk dat bij verdachte een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens aanwezig was tijdens het begaan van het strafbare feit. Verdachte dient te worden behandeld om recidivegevaar in te perken.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen tbs-maatregel moet worden opgelegd omdat er geen stoornis is vast te stellen. De verdediging heeft verzocht aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dit betreft een buitengewoon ernstig misdrijf. Verdachte is de winkel waar aangever werkzaam was in gelopen en heeft aangever van achteren vanuit het niets in zijn hals gestoken. Ongeveer twee uur eerder heeft verdachte met aangever een woordenwisseling gehad waarbij verdachte zijn beklag heeft gedaan over aangekochte schoenen, waarbij hij zich dreigend heeft opgesteld. Het is niet ondenkbaar dat de steekverwonding in de hals fataal had kunnen aflopen. Dat dit niet is gebeurd, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt. Niet alleen bij de aangever en zijn collega’s, maar ook bij het winkelend publiek dat in de winkel aanwezig was.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 februari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Tbs-maatregel?
De maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het psychologisch onderzoek en het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Door de weigerende houding van verdachte hebben de gedragsdeskundigen in het PBC geen compleet beeld kunnen krijgen van de psychische gesteldheid van verdachte. Hierdoor hebben deze gedragsdeskundigen zich moeten onthouden van een advies omtrent de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico. Een gedragsdeskundig advies om aan verdachte TBS op te leggen, ontbreekt dan ook.
De wet of de jurisprudentie vereist echter niet dat de stoornis wordt geclassificeerd volgens het handboek DSM-V of dat deze wordt vastgesteld door een gedragsdeskundige. Dit betekent dat in het uiterste geval de rechter, met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria niet tot die conclusie komen. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in wat gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en wat de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte. In het kader van het bovenstaande stelt de rechtbank het volgende vast.
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
Voor de beantwoording van de vraag of, ten aanzien van verdachte, hiervan ten tijde van het plegen van de feiten sprake was, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende stukken:
-
Het PBC-rapport van 31 januari 2023:
Ondanks de beperkingen in het huidige onderzoek is er een patroon zichtbaar in het functioneren van betrokkene. Het betreft zowel zijn sociaal-maatschappelijk functioneren als hoe hij zich lijkt te verhouden tot anderen.
Betrokkene is pas vanaf zijn 19e jaar bekend toen hij asiel aanvroeg in 2015 in Nederland. In 2016 gaat betrokkene zelfstandig wonen. Hij heeft
volgens de informatie dan werk en opleiding en krijgt in 2020 een vaste verblijfsvergunning.
Betrokkene komt voor het eerst in beeld bij politie en justitie in 2018 met een veroordeling
wegens mishandeling en bedreiging. De daaropvolgende jaren zijn er jaarlijks politiemutaties vanwege het bezorgen van overlast, winkeldiefstal, bedreiging en in 2021 boetes en wederom een veroordeling wegens bedreiging met geweld. Vanaf januari 2022 tot aan zijn aanhouding is er een neergaande spiraal met verlies van werk en woning, beginnen met gokken en bijkomend alcoholgebruik naast het blowen.
Alles overziend lijkt er sprake van een gebrekkig maatschappelijk functioneren met problemen op meerdere levensterreinen gepaard gaande met antisociale gedragingen. Wat de onderliggende reden(en) is (zijn) hiervan is onduidelijk gebleven. Gedacht kan worden aan persoonlijkheidsproblematiek, stemmingsproblematiek door onthechting en eenzaamheid, maar ook aandeel hierin door een mogelijke traumatisatie in het land van herkomst en/of middelengebruik e/o psychotische ontwikkeling kan niet uitgesloten worden. Onderzoekers hadden deze factoren graag nader willen onderzoeken. Betrokkene heeft echter niets willen delen over zijn gedachten, gevoelens en drijfveren. (…)
In de afgelopen jaren zijn er meerder signalen van vreemd en onvoorspelbaar gedrag.
Betrokkene uit achterdocht naar de reclassering en wil niet met hen in gesprek (2021), in het trajectconsult (2022) wordt achterdocht beschreven naar buren die hem als crimineel zouden behandelen en de gedachte dat instanties hem niet wilden helpen. Dit zou nog als enigszins passend bij zijn situatie kunnen worden beschouwd. Anders is dat bij met de observaties vanuit detentie waarvoor opschaling naar PPC geïndiceerd werd. Men signaleerde daar paranoïde denkbeelden in de gaten te worden gehouden en dat er complotten tegen hem werden aangespannen. Het is minder waarschijnlijk dat in detentie - in tegenstelling tot daarvoor in de thuissituatie - alcohol en drugsgebruik een rol speelden in het ontstaan van deze paranoïde, al is dat niet geheel uit te sluiten. Tijdens onderhavig onderzoek werd geen psychotische symptomatologie gesignaleerd. Dit kan meerdere de oorzaken hebben: het gebrek aan medewerking heeft weinig zicht op betrokkenes belevingswereld doen ontstaan, de structuur van het PBC en/of geen (of minder) drugsgebruik. Al met al kan in onderhavig onderzoek persoonlijkheidsproblematiek, een psychotische component maar ook een schizofreniforme ontwikkeling niet bevestigd of uitgesloten worden.
Hoewel verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek in het PBC, lijkt verdachte volgens de psychiater gebrekkig maatschappelijk te functioneren. Er zijn problemen op meerdere levensterreinen die gepaard gaan met antisociale gedragingen. Verder is er uit onderliggende stukken gebleken dat er meerdere signalen zijn van onvoorspelbaar gedrag waaronder achterdocht naar de reclassering en naar buren. In detentie zijn paranoïde denkbeelden gesignaleerd. Verdachte dacht dat hij in de gaten werd gehouden en dat er complotten tegen hem werden gesmeed.
-
Het reclasseringsadvies voorgeleiding rechter-commissaris van 29 juni 2022, opgemaakt door reclasseringswerker bij Reclassering Nederland B. Lauteslager;
Verdachte geeft aan zich gebroken te voelen vanbinnen. Hij zal zijn huisvesting verliezen. Adequate dagbesteding ontbreekt. Verdachte heeft geen inkomen en hij heeft schulden. Verder drinkt verdachte iedere dag bier. Soms rookt hij wiet.
-
Het trajectconsult van 29 juni 2022, opgemaakt door A. Wulterkens, psychiater in opleiding en S. van Hulten, psychiater, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP);
Verdachte blowt sinds januari nog nauwelijks wegens geldgebrek. Hij is daarvoor in de plaats overgestapt naar 2 tot 5 blikjes goedkoop bier per dag. Om aan meer geld te komen is verdachte dagelijks gaan gokken.
De rechtbank leidt uit de genoemde rapporten af dat bij verdachte al langere tijd signalen zijn van een maatschappelijke teloorgang en achterdochtig gedrag. Verdachte is herhaaldelijk met politie en justitie in aanraking gekomen wegens onvoorspelbaar en agressief gedrag. Verdachte heeft ook met het thans begane feit volstrekt oninvoelbaar agressief gedrag getoond jegens een betrekkelijk willekeurig slachtoffer.
Al met al ziet de rechtbank in de inhoud van de genoemde rapporten, in samenhang met hetgeen door de psychiater ter terechtzitting als deskundige is verklaard, en gelet op hetgeen verder over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken, voldoende aanwijzingen dat bij de verdachte voorafgaand, tijdens en na het plegen van de bewezen geachte feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank kan geen uitspraken doen met betrekking tot de specifieke aard, oorzaak en mogelijke behandeling van deze stoornis. Deze vragen vallen niet binnen haar competentie.
De rechtbank acht, gelet op het bewezenverklaarde, het strafblad van verdachte en het bestaan van een geestelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van verdachtes geestvermogens, de kans op herhaling en het gevaar voor de samenleving aanwezig. Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde, waarbij een discussie met een winkelmedewerker uit onvrede over een paar schoenen (reeds) uitmondde in een agressieve daad van verdachte met mogelijk fatale gevolgen, vindt de rechtbank het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking gesteld dient te worden en van overheidswege dient te worden verpleegd. Het door verdachte begane feit is een misdrijf te waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen eisen het opleggen van deze maatregel. De rechtbank zal daarom de tbs-maatregel opleggen en daarbij bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Omdat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, kan de tbs-maatregel langer dan vier jaar duren.
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het gepleegde feit, naast een tbs-maatregel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte dient te worden opgelegd. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat de rechtbank naast gevangenisstraf ook de tbs-maatregel aan verdachte oplegt. De rechtbank vindt het belangrijk dat het niet al te lang duurt voordat met de behandeling van verdachte kan worden begonnen. In de combinatie van deze factoren ziet de rechtbank redenen om af te wijken van de eis van de officier van justitie en een lagere gevangenisstraf op te leggen dan geëist. De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van drie jaren, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
[benadeelde partij] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en de vordering tot schadevergoeding ter zitting verhoogd tot € 5.049,56. Dit bedrag bestaat uit € 49,56 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de materiële schade niet betwist. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging de rechtbank verzocht de vordering te matigen. Tot slot heeft de verdediging de rechtbank verzocht de gijzeling in verband met de schadevergoedingsmaatregel te matigen tot één dag gezien de financiële situatie van verdachte.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde. Het daarvoor geldende tarief in 2022 was € 31,- per dag, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland van totaal € 14,56 oordeelt de rechtbank dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten niet aangemerkt kunnen worden als rechtstreekse schade naar aanleiding van het strafbare feit. [1] De rechtbank wijst de vordering ten aanzien van deze kosten daarom af.
Immateriële schade
De rechtbank heeft rekening gehouden met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en ziet daarin reden om de immateriële schadevergoeding te matigen. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 3.500,-.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.535,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 mei 2022 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank acht het gelet op de langdurige gevangenisstraf in combinatie met de tbs-maatregel niet opportuun om een gijzeling te koppelen aan de schadevergoedingsmaatregel.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van drie (3) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 31,- (eenendertig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 3.500 (drieduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij] , een bedrag van € 31,- (eenendertig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. F.J. Lourens en E. Slager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S.J.H. Spronk griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2023.