Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Op 30 oktober 2020 heeft [eiseressen] een aanvraag ingediend tot plaatsing van
[medicijn 1] ( [medicijn 3] , hierna: [medicijn 1] ) op bijlage 1B van de [naam regeling] . Met een brief van 1 december 2020 is het [instituut] Nederland (hierna: het [instituut] ) gevraagd om een inhoudelijke beoordeling te doen naar aanleiding van de aanvraag van [eiseressen] . Op 14 juni 2021 heeft het [instituut] advies uitgebracht. Het [instituut] is tot de conclusie gekomen dat [medicijn 1] onderling vervangbaar is met [medicijn 2] ( [medicijn 2] ) en [medicijn 3] ( [medicijn 3] ). Omdat deze middelen zijn opgenomen in [naam cluster] in het [naam systeem] ( [naam systeem] ), adviseert het [instituut] om [medicijn 1] op te nemen op bijlage 1A van de [naam regeling] in hetzelfde cluster. Verder is geadviseerd om de standaarddosis op 10 mg per dag vast te stellen. Met een brief van 6 juli 2021 is [eiseressen] geïnformeerd over het voornemen om [medicijn 1] te plaatsen in [naam cluster] in bijlage 1A van de [naam regeling] , de vergoedingslimieten te bepalen en de standaarddosis vast te stellen op 10 mg. Met een brief van 31 januari 2022 heeft de minister besloten om [medicijn 1] daadwerkelijk te plaatsen op bijlage 1A, de vergoedingslimieten vast te stellen en de standaarddosis vast te stellen conform de voorgenomen beslissing. Op [medio 1] maart 2022 heeft publicatie in de Staatscourant plaatsgevonden van onder meer de gewijzigde bijlage 1A van de [naam regeling] .
2. De minister stelt zich op het standpunt dat tegen de Bekendmaking geen bezwaar en beroep open staat bij de bestuursrechter omdat het gaat om een besluit tot wijziging van de [naam regeling] en dit een algemeen verbindend voorschrift betreft. Volgens verweerder staat alleen de civiele rechtsgang open.
3. Volgens [eiseressen] staat tegen de Bekendmaking wél bezwaar en beroep open. Het besluit van de minister om [medicijn 1] te plaatsen op bijlage 1A moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking en niet als een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften. Het besluit is immers concreet gericht op de vergoeding van enkel en alleen het geneesmiddel [medicijn 1] , waarbij het doen ontstaan van twee rechtsgevolgen door de minister wordt beoogd: (a) aanwijzing van [medicijn 1] als vergoede farmaceutische zorg en (b) indeling van [medicijn 1] in een cluster van onderling vervangbare geneesmiddelen, met vaststelling van een vergoedingslimiet per toedieningssterkte. Dit kan maar één keer jegens [eiseressen] en [medicijn 1] worden besloten.
De beoordeling van de rechtbank
4. Overeenkomstig de wens van [eiseressen] en de minister is het op de zitting uitsluitend gegaan over de vraag of de Bekendmaking een algemeen verbindend voorschrift is. De rechtbank zal haar oordeel dan ook tot die vraag beperken.
5. Op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan tegen een algemeen verbindend voorschrift geen beroep worden ingesteld. De Awb kent geen definitiebepaling van het begrip algemeen verbindend voorschrift. In de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) wordt een algemeen verbindend voorschrift omschreven als een naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regel, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. Een algemeen verbindend voorschrift onderscheidt zich van andere besluiten doordat het algemene, abstracte regels bevat, die zich zonder nadere normering voor herhaalde concrete toepassing lenen.Een besluit waarin nader naar plaats, tijd of object de toepassing van een in een algemeen voorschrift besloten liggende norm wordt bepaald, kan zelf geen algemeen verbindend voorschrift zijn.Onder een ‘norm’ wordt naar gangbaar Nederlands taalgebruik verstaan: een manier van handelen waarnaar een categorie van personen zich kan of moet richten.
6. De minister heeft [medicijn 1] als farmaceutische zorg aangewezen en in het [naam systeem] opgenomen. De behoefte aan farmaceutische zorg is een op grond van de zorgverzekering te verzekeren risico.De zorgverzekeraar heeft voor zijn verzekerden een zorgplicht die zodanig wordt vormgegeven, dat de verzekerde bij wie het verzekerde risico zich voordoet, vanuit de zorgverzekering recht heeft op de volgende prestaties:
a. de zorg of de overige diensten waaraan hij behoefte heeft, of
b. vergoeding van de kosten van deze zorg of overige diensten alsmede, desgevraagd, activiteiten gericht op het verkrijgen van deze zorg of diensten.
7. Bij algemene maatregel van bestuur worden de inhoud en omvang van de hiervoor genoemde prestaties nader geregeld. In de algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bij ministeriële regeling de inhoud en omvang van de prestaties van onder meer farmaceutische zorg nader worden geregeld en dat nadere regels kunnen worden gesteld over het deel van de kosten dat voor rekening van de verzekerde komt. Het [naam besluit] (hierna: [naam besluit] ) is de bedoelde algemene maatregel van bestuur. De bij ministeriële regeling aangewezen geneesmiddelen moeten zoveel mogelijk worden ingedeeld in groepen van onderling vervangbare geneesmiddelen.De [naam regeling] is de bedoelde ministeriële regeling.
8. De rechtbank is met [eiseressen] van oordeel dat de Bekendmaking geen algemeen verbindend voorschrift is, maar een concretiserend besluit van algemene strekking. De Bekendmaking bevat immers geen zelfstandige normstelling, maar concretiseert de toepasselijkheid van de norm van artikel 2.8, eerste lid, onder a, van het [naam besluit] . Die norm houdt in dat alleen geneesmiddelen die in het [naam systeem] zijn opgenomen voor vergoeding in aanmerking komen. In artikel 2.50 van de [naam regeling] staat de aanvraagprocedure voor registratiehouders beschreven. [eiseressen] heeft een aanvraag ingediend tot plaatsing van [medicijn 1] op bijlage 1B van de [naam regeling] (volledige vergoeding). Met de Bekendmaking is [medicijn 1] opgenomen in bijlage 1A van de [naam regeling] (gedeeltelijke vergoeding). Daarmee is geen nieuwe zelfstandige norm in het leven geroepen, maar wordt voor een concreet geneesmiddel voldaan aan de norm van
artikel 2.8, eerste lid, onder a, van het [naam besluit] . De Bekendmaking is dus een besluit dat de toepasselijkheid van een algemeen verbindend voorschrift concretiseert naar object (vergoeding van een aangewezen geneesmiddel). De bepaling van artikel 2.8, eerste lid, onder a, van het [naam besluit] leent zich voor herhaalde toepassing, aangezien deze tegen een ieder kan worden ingeroepen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 2.8, eerste lid, onder a, van het [naam besluit] als algemeen verbindend voorschrift dient te worden aangemerkt en de Bekendmaking jegens [eiseressen] de concrete toepassing daarvan.
9. De minister beroept zich op het zogenoemde verknooptheidscriterium en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 18 augustus 2000.Volgens de rechtspraak van de Afdeling ziet het verknooptheidscriterium echter slechts op inwerkingtredings-, intrekkings- en goedkeuringsbesluiten van algemeen verbindende voorschriften. De Bekendmaking is niet zo’n besluit.De wijze waarop dit criterium werd toegepast in de door de minister genoemde (oudere) uitspraak van de Afdeling is naar het oordeel van de rechtbank in zoverre achterhaald.
10. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb.
11. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank draagt de minister op om het beroepschrift van [eiseressen] te behandelen als een bezwaarschrift en daarop een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor een termijn van twaalf weken.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het betaalde griffierecht aan [eiseressen] vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt de minister in de door [eiseressen] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).