ECLI:NL:RBAMS:2023:4024

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
C/13/734023 / KG ZA 23-428
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vervangende toestemming voor verkoop en levering van een gemeenschappelijke woning in kort geding

In deze zaak, die op 29 juni 2023 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde eiseres vervangende toestemming voor de verkoop en levering van de gemeenschappelijke woning, alsook ontruiming van de woning door gedaagde. Eiseres en gedaagde zijn geregistreerd partners en hebben samen een minderjarig kind. Sinds de breuk in hun relatie woont eiseres bij haar ouders, terwijl gedaagde in de gemeenschappelijke woning verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen spoedeisende gewichtige redenen zijn om de gevraagde voorzieningen toe te wijzen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de huidige situatie, waarin gedaagde het gebruiksrecht van de woning heeft, voorlopig moet blijven bestaan totdat de bodemrechter een beslissing neemt over de verdeling van de partnergemeenschap. De voorzieningenrechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar belangen zwaarder wegen dan die van gedaagde. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/734023 / KG ZA 23-428 VVV/MAH
Vonnis in kort geding van 29 juni 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 25 mei 2023,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. I.R. Feddema en mr. R.J.M. Brown te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 15 juni 2023 waren partijen aanwezig met hun advocaten. [eiseres] heeft de dagvaarding toegelicht en [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties ingediend en [gedaagde] ook een pleitnota. Tenslotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op 6 augustus 2018. Zij hebben samen een kind: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020.
2.2.
Partijen zijn inmiddels uit elkaar. Sinds 3 januari 2022 woont [eiseres] bij haar ouders. [gedaagde] verblijft in de gemeenschappelijke (koop)woning aan de [adres] (hierna: de woning) en betaalt de vaste lasten. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheeklasten.
2.3.
Bij beschikking van 18 mei 2022 heeft deze rechtbank bij wijze van voorlopige voorzieningen bepaald, voor zover hier van belang:
- dat [gedaagde] alleen het gebruiksrecht heeft van de woning,
- dat [minderjarige] aan [gedaagde] wordt toevertrouwd,
- dat [minderjarige] bij [eiseres] is op woensdag van 7:15 tot 17:00 uur, vrijdagmiddag uit de crèche tot zaterdag 11:00 uur en op zondag van 8:00 tot 17:00 uur.
2.4.
Op 9 juni 2022 is de woning in opdracht van partijen getaxeerd. De marktwaarde op die datum is getaxeerd op € 500.000,00.
2.5.
In september 2022 heeft [gedaagde] een voorstel gedaan om [eiseres] uit te kopen, dat door [eiseres] op 3 oktober 2022 is afgewezen.
2.6.
De bodemprocedure, waarin onder andere de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is verzocht, komt op 8 augustus 2023 op zitting. In die procedure heeft [eiseres] verzoeken ingediend tot verdeling van de partnergemeenschap (onder meer de woning, de saldi op de bankrekeningen en de auto’s) en tot vaststelling van een zorgregeling voor [minderjarige] . [gedaagde] heeft een verzoek ingediend om na de inschrijving van de ontbinding nog zes maanden in de woning te mogen blijven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat:
a. a) ontruiming van de woning vanaf vonnisdatum, subsidiair vanaf twee maanden daarna indien de verkoop volledig stagneert,
b) vervangende toestemming voor verkoop en levering van de woning aan een derde, met machtiging tegeldemaking en indeplaatsstelling van het vonnis voor ontbrekende wilsverklaringen,
c) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van een eventueel nieuwe taxatie van de woning,
d) [gedaagde] te veroordelen in de door de deurwaarder gemaakte ontruimingskosten,
e) te bepalen dat [eiseres] een vordering heeft op [gedaagde] ter hoogte van alle door de makelaar / notaris en deurwaarder gemaakte kosten in het kader van de verkoop / levering / ontruiming, ook betreffende noodzakelijk onderhoud in het kader van het verkoopbaar maken van de woning,
f) [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten,
g) te bepalen dat de overwaarde cq netto-opbrengst bij helfte zal worden verdeeld tussen partijen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil draait in de kern om de vraag of [eiseres] in staat moet worden gesteld om – op één van de onder b) gevorderde manieren – zelf de verkoop van de woning aan een derde te bewerkstelligen. Op zichzelf kan een dergelijke vordering in kort geding worden toegewezen, zoals recent nog door de Hoge Raad is bevestigd (Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499, r.o. 3.3-3.4). Uitgangspunt is dat op grond van artikel 3:178 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) ieder van de deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. In beginsel dient een gemeenschap – zoals hier de partnergemeenschap - in zijn geheel te worden verdeeld, maar op de voet van artikel 3:179 BW kan partieel worden verdeeld wanneer daarvoor gewichtige redenen bestaan. Uiteraard is in kort geding daarvoor ook een spoedeisend belang vereist.
4.2.
Op dit moment heeft [gedaagde] (met [minderjarige] ) het voorlopig gebruiksrecht van de woning. Over de verdeling van de gehele partnergemeenschap inclusief de woning en over het voortgezet gebruik van de woning wordt naar verwachting door de bodemrechter binnen een maand of drie beslist.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat de woning op den duur moet worden verkocht, omdat geen van beiden in staat is de ander uit te kopen. Zij zijn het er alleen niet over eens wanneer dit moet gebeuren. [eiseres] wil nu haast maken en [gedaagde] wil de beslissing van de bodemrechter afwachten.
4.4.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] niet serieus op zoek is naar een andere woning en [eiseres] aan het lijntje houdt, maar deze stelling wordt niet gevolgd nu deze door [gedaagde] gemotiveerd is betwist. [gedaagde] voert aan tevergeefs gezocht te hebben naar een koop- of huurwoning en te verwachten vanaf 1 augustus 2023 snel in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning omdat zij dan minder gaat verdienen. Zij verwacht overigens dan ook niet de volle zes maanden voortgezet gebruik na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap te hoeven benutten. [gedaagde] stelt verder dat zij volgens woningcorporaties slechts (of meer) kans heeft op een sociale huurwoning als de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven. [eiseres] bestrijdt dat en voert aan dat juist de verkoop van de woning afgerond moet zijn om sociale huurpunten te krijgen. Hoe dit zij, de stelling van [gedaagde] vindt naar voorlopig oordeel steun in de door [gedaagde] overgelegde print van de website “socialehuurwoningzoeken.nl/situatiepunten”, waarin als voorwaarde voor situatiepunten wordt genoemd: “Het einde van uw relatie is officieel vastgelegd”.
4.5.
Begrijpelijk is dat [eiseres] het inwonen (met [minderjarige] ) bij haar ouders niet ideaal vindt en dat zij door wil met haar leven en ontslagen wil worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. Zij stelt dat deze aansprakelijkheid in de weg staat aan zowel het kopen als het huren van een ander huis. Dit is aannemelijk en een serieus belang van [eiseres] , maar niet duidelijk is geworden waarom zij niet nog enkele maanden zou kunnen wachten. Haar belang om het proces te versnellen weegt niet op tegen het belang van [gedaagde] om voorlopig – totdat zij na de beslissing in de bodemprocedure meer kans maakt op een andere woning - met de 2-jarige [minderjarige] (die het merendeel van de tijd bij [gedaagde] verblijft) in de woning te kunnen blijven.
4.6.
[eiseres] heeft al met al niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoende (spoedeisende) gewichtige redenen heeft om de in de beschikking gegeven voorlopige voorziening te doorkruisen en op de beslissing van de bodemrechter vooruit te lopen. De vorderingen zullen dus worden afgewezen. De voorzieningenrechter vertrouwt er daarbij op dat [gedaagde] haar toezegging zal nakomen dat zij zal meewerken aan verkoop van de woning en ontruiming zodra zij zicht heeft op een woning en zich zal inspannen om dat zicht zo snel mogelijk te verkrijgen.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MAH