ECLI:NL:RBAMS:2023:4017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
13.110180.21, 13.195380.21 en 13.099779.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; vrijspraak wederspannigheid ivm onrechtmatige fouillering in openbaar, vrijspraak overval omdat rol niet vast te stellen is. Veroordeling heling, WS met aftrek, BP's NO

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A, B en C, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld en medeplichtigheid aan een overval op een parfumerie, maar de rechtbank sprak hem vrij omdat er onvoldoende bewijs was dat hij als medepleger had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet betrokken was bij de daadwerkelijke overval en dat zijn DNA op het wapen niet voldoende bewijs bood voor medeplichtigheid.

In zaak B werd de verdachte beschuldigd van heling van een scooter. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien de omstandigheden, had moeten vermoeden dat de scooter van misdrijf afkomstig was, en veroordeelde hem tot schuldheling. In zaak C werd de verdachte vrijgesproken van wederspannigheid, omdat de fouillering door de politie onrechtmatig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verbalisant niet in de rechtmatige uitoefening van zijn functie handelde tijdens de fouillering, waardoor de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan het ten laste gelegde feit.

De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 14 uren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De benadeelde partijen in de zaken A en C werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte van de ten laste gelegde feiten werd vrijgesproken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor veroordelingen in strafzaken, vooral in jeugdzaken waar de rechten van de verdachte extra bescherming genieten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.110180.21 (zaak A), 13.195380.21 (zaak B) en 13.099779.23 (zaak C)
Datum uitspraak: 31 mei 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.C. Fransen, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [medewerkster Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [medewerkster WSS] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 22 april 2021 te Amsterdam diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van een geldbedrag en/of parfum toebehorende aan parfumerie [winkel] ;
subsidiair de medeplichtigheid bij deze diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 22 april 2021 te Amsterdam in vereniging voorhanden hebben van een wapen en munitie van categorie III;
Zaak B
op 9 juni 2021 te Amsterdam heling van een scooter;
Zaak C
op 14 april 2023 te Amsterdam wederspannigheid.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de medeplichtigheid bij de overval op de [winkel] . Verdachte heeft de medeverdachten instructies gegeven en heeft hen het wapen gegeven in de box. Gelet op het vermengen van de pasjes is het tevens aannemelijk dat verdachte de kleding aan de medeverdachten heeft geleverd.
De raadsman van verdachteheeft vrijspraak bepleit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 22 april 2021 heeft er in Amstelveen een overval plaatsgevonden op parfumerie [winkel] . Hierbij zijn geld en diverse parfums weggenomen. De politie is naar aanleiding hiervan een onderzoek begonnen en heeft, op aanwijzing van diverse getuigen, in de omgeving vier personen aangehouden, waaronder verdachte.
Uit de camerabeelden en de aangiftes blijkt dat de overval op de [winkel] door drie personen is gepleegd. Na de overval zijn zij gevlucht naar een box waar zij het vuurwapen en een deel van de buit hebben achtergelaten en vervolgens zijn twee van hen naar een basisschool gerend waar zij zich hebben omgekleed.
Uit de verklaringen van de medeverdachten blijkt dat de overval is uitgevoerd door de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Nu verdachte in de omgeving van de plaats delict is aangehouden is tevens onderzoek naar hem verricht. Uit dit onderzoek blijkt dat verdachte op de camerabeelden van de basisschool te zien is na de overval, dat zijn DNA op het vuurwapen zit dat gebruikt is bij de overval, dat zijn OV-kaart in de omgeving van de basisschool is aangetroffen en dat verdachte met zijn telefoon heeft gezocht naar ‘ [winkel] [locatie] ’.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat er in totaal zes personen bij de overval betrokken zijn geweest. Verdachte is door een vriend, niet zijnde een van de drie overvallers, gevraagd om mee te gaan om hem te steunen. In ruil voor een buitbedrag zou verdachte meegaan naar de box, waar later ook het vuurwapen is aangetroffen. Toen de personen die de overval hadden gepleegd na de overval terugkwamen in de box is verdachte samen met hen gevlucht, omdat de politie onderweg was. Tijdens het rennen moet zijn OV-kaart uit zijn zak zijn gevallen.
Op het vuurwapen dat is gebruikt bij de overval is het DNA van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat dit vuurwapen van een vriend van hem is, die ook bij de overval betrokken was. Verdachte heeft dit wapen een tijdje eerder bij de vriend thuis vastgehouden. Dit zou de reden zijn dat het DNA van verdachte op het wapen terecht is gekomen.
De rechtbank overweegt dat vastgesteld kan worden dat verdachte weet had van de overval. De vraag is of de wijze waarop verdachte betrokken is geweest hem tot medepleger van deze overval maakt en zo niet of hij de tenlastegelegde handelingen heeft verricht die hem tot medeplichtige maken.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman van verdachte, van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de overval te komen. Verdachte is immers niet een van de drie overvallers. Gelet op de verklaringen van de drie bekende medeverdachten kan worden vastgesteld dat zij de personen zijn die de overval daadwerkelijk hebben gepleegd. Verdachte zal derhalve van het primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Nu verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt rest de vraag of hij de tenlastegelegde bij de overval behulpzame handelingen heeft gepleegd zodat van medeplichtigheid kan worden gesproken.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zijn medeverdachte instructies zou hebben gegeven. Uit de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat hij instructies heeft gekregen met betrekking tot de overval van een Snapchataccount genaamd ‘ [naam] ’. De telefoon van verdachte is onderzocht. Hieruit blijkt dat het contact met de naam ‘ [naam] ’ tevens een contact is van verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit account niet van hem is, maar van een andere verdachte die betrokken is geweest bij de overval.
Uit het dossier blijkt niet dat het account met de naam ‘ [naam] ’ als account in gebruik van verdachte is aan te merken. Het feit dat verdachte ’ [naam] ’ als contact in zijn telefoon heeft staan betekent juist dat ‘ [naam] ’ een ander persoon is. Het dossier biedt evenmin op andere wijze aanleiding om aan te nemen dat het verdachte is geweest die zijn medeverdachten instructies heeft gegeven.
Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij de boxdeur heeft opengehouden en op de uitkijk heeft gestaan. Uit het onderzoek door de politie blijkt dat tussen de boxdeur en de ontgrendelgreep een witte plakplint was geplaatst om de deur open te houden. Deze plakplint is onderzocht en hierop is geen DNA van verdachte aangetroffen. Het enkele feit dat verdachte in deze box op de overvallers heeft gewacht, levert onvoldoende bewijs op voor de stelling dat verdachte de deur heeft opengehouden. Eén van de medeverdachten heeft ook verklaard dat de deur gewoon opengetrokken kon worden zonder sleutel. Het dossier biedt voorts geen enkel bewijs dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan tijdens de overval.
Tot slot wordt verdachte verweten dat hij het wapen en de kleding aan de overvallers heeft geleverd. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte de kleding aan de medeverdachten zou hebben geleverd. Dat de medeverdachten zich hebben omgekleed staat vast. Echter het enkele feit dat de OV-kaart van verdachte is gevonden rondom de plek waar verdachte [medeverdachte 2] zich tussen de auto’s heeft gebukt, maakt nog niet dat verdachte deze kleding zou hebben geleverd. Verder zijn hier ook geen aanwijzingen voor in het dossier.
Vastgesteld kan worden dat verdachte het tijdens de overval gebruikte vuurwapen op enig moment vast heeft gehad. Het DNA van verdachte is immers op het wapen aangetroffen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij het wapen een of twee weken eerder bij een vriend thuis zou hebben vastgehad. Dit wapen was van een vriend die uiteindelijk ook bij de overval betrokken was. Verdachte heeft hiermee een alternatief scenario gegeven voor hoe zijn DNA op het wapen terecht is gekomen. Dit alternatieve scenario kan door de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen niet worden weerlegd. Derhalve kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte degene is die het wapen op de dag van de overval aan de medeverdachten heeft geleverd.
Gelet op bovenstaande kan de rechtbank niet vaststellen wat de rol van verdachte in het geheel is geweest en kunnen ook de als medeplichtigheid tenlastegelegde handelingen niet worden bewezen.
Verdachte zal daarom tevens van het subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde al is overwogen dat niet kan worden vastgesteld wanneer verdachte het wapen heeft vastgehad. In ieder geval kan niet worden vastgesteld dat verdachte dit wapen op 21 april 2021 voorhanden heeft gehad, zoals ten laste is gelegd. Dat verdachte het wapen op een eerder moment voorhanden heeft gehad kan op basis van zijn verklaring worden vastgesteld, maar dit valt buiten de ten laste gelegde periode. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Zaak C
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. De fouillering had in beginsel niet in de openbaarheid mogen plaatsvinden, tenzij er omstandigheden zijn die dat noodzakelijk maken. Het verzuim hoeft geen rechtsgevolgen te hebben. Er is immers geen twijfel dat de verbalisant in de uitoefening van zijn functie was.
De raadsman van verdachteheeft vrijspraak bepleit, nu de verbalisant niet in de rechtmatige uitoefening van zijn functie was.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte is op 14 april 2023 staande gehouden door verbalisant [verbalisant] , omdat hij in strijd met de verkeersregels reed op de trambaan op het Leidseplein. Omdat verdachte geen identiteitsbewijs bij zich had, is besloten verdachte op grond van de Wet Identificatieplicht te fouilleren. In de zakken van verdachte werd drugs aangetroffen. Toen verbalisant [verbalisant] verdachte in zijn broek boven zijn kruis wilde kijken, omdat hij daar een onnatuurlijke verdikking zag, heeft verdachte zich losgetrokken en is verdachte weggerend.
De rechtbank overweegt dat opsporingsambtenaren op grond van artikel 55b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) bevoegd zijn een staande gehouden of aangehouden verdachte, voor zover noodzakelijk voor de vaststelling van zijn identiteit, te fouilleren en dat een dergelijk onderzoek op grond van artikel 55b, tweede lid, Sv slechts dan in het openbaar wordt uitgevoerd, indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is om wegmaking of beschadiging van voorwerpen waaruit de identiteit van die verdachte zou kunnen blijken te voorkomen.
De identiteitsfouillering van verdachte heeft plaatsgevonden op het Leidseplein in Amsterdam. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van bevindingen door de verbalisant niet is onderbouwd waarom het redelijkerwijs noodzakelijk was om verdachte ter plekke in het openbaar te fouilleren dan wel waaruit de vrees voor wegmaking of beschadiging van voorwerpen zou bestaan.
Dit betekent dat de verbalisant op het moment van het uitvoeren van de fouillering en het wegrennen van verdachte, niet in de rechtmatige uitoefening van zijn functie verkeerde. Nu daarmee niet is voldaan aan de bestanddelen zoals ten laste gelegd, zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Overigens had in de rede geleden dat het proces-verbaal van bevindingen ook wel nadere uitleg zou hebben gegeven waarom het in het kader van een identiteitsfouillering noodzakelijk was om fouillering toe te passen bij de verdikking net boven het kruis.

5.Waardering van het bewijs

Zaak B
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van verdachteheeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft verklaard dat hij de spiegel eraf heeft geschroefd, maar niet heeft gezien dat het contactslot van de scooter ontbrak. Verdachte heeft niet de feitelijke zeggenschap over de scooter gehad.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Door een getuige is een melding gemaakt van een verdachte situatie bij een aantal scooters. In de nacht van 9 juni 2021 wordt gezien dat drie personen met verschillende scooters aan het rommelen zijn. De politie komt vervolgens ter plaatse. Uit de bevindingen van de verbalisanten, de foto’s die ter plaatse zijn gemaakt en de camerabeelden blijkt dat de drie personen midden in de nacht aan de scooters sleutelen, terwijl er een doek over de kentekenplaat van de scooter ligt waarvan het contactslot ontbreekt.
Verdachte heeft verklaard dat hij de situatie al niet vertrouwde en daarom aan ‘ [persoon] ’ had gevraagd of het wel zijn scooters waren. Verdachte heeft vervolgens aan de scooter gesleuteld, waaronder aan de spiegels. Het kan niet anders dan dat verdachte toen heeft gezien of moeten zien dat het contactslot van de scooter ontbrak.
Gelet op de hierboven genoemde omstandigheden had verdachte in ieder geval moeten vermoeden dat de scooter van misdrijf afkomstig was. De ten laste gelegde schuldheling kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 9 juni 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een scooter, merk Kymco, type Agility50 met kenteken [kenteken] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed hadden moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de hulpverlening. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een werkstraf voor de duur van 120 uren op te leggen, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
De raadsman van verdachteheeft verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte twee jaar in een schorsing heeft gelopen en goed heeft meegewerkt aan de opgelegde voorwaarden. De raadsman van verdachte heeft verzocht dat indien de rechtbank een straf aan verdachte oplegt, hem een werkstraf op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de heling van een scooter. Verdachte heeft hiermee bijdragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging: 20 uur werkstraf voor schuldheling.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 april 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
Na het ontstaan van de huidige verdenking is op 28 september 2021 aan verdachte een strafbeschikking opgelegd voor het rijden zonder rijbewijs. Daarmee houdt de rechtbank rekening conform artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 oktober 2000 bepaald dat als uitgangspunt voor gevallen waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in zaak B is overschreden met ongeveer 7,5 maand, zodat enige strafvermindering op zijn plaats is.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad opgemaakt op 16 mei 2023;
  • rapport van de WSS opgemaakt op 24 maart 2023;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog met assistentie van H.L. van der Linde, GZ-psycholoog, opgemaakt op 3 mei 2023;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door L.A.A. ten Have, GZ-psycholoog, opgemaakt op 19 januari 2022.
De
psycholoogkomt (in het meest recente rapport) tot de volgende conclusie.
Wanneer gekeken wordt naar het huidige diagnostische beeld voldoet [verdachte] volgens de DSM-5 aan de oppositioneel opstandige gedragsstoornis. De normoverschrijdende gedragsstoornis is in remissie te noemen, ten tijde van het juridische kader wat hem geboden wordt en van structuur en kaders voorziet. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het voorstelbaar is dat [verdachte] meer heimelijk en antisociaal gedrag heeft vertoont wat onder de radar is gebleven, derhalve bestaat de kans dat de normoverschrijdende gedragsstoornis nog steeds speelt, maar op kenmerkniveau door mogelijk gebrek aan informatie niet gesteld kan worden. Gezien de inbedding van de gedragsproblematiek over tijd in de persoonlijkheid wordt, ook nu nog, gesproken van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Er is sprake van een stoornis in cannabisgebruik (licht). Dit wordt als aandachtspunt meegegeven gezien overmatig middelengebruik een verstoorde realiteitstoetsing kan luxeren.
Op basis op basis van de klinisch indruk van onderzoeker kan gesproken worden van een matig recidiverisico zonder voortzetting van begeleiding en/of behandeling.
Ter zitting heeft
de Raadgeadviseerd als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte meewerkt aan de begeleiding van een IFA coach. Verdachte heeft zich goed gehouden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden bij zijn schorsing, maar er heeft recent wel een aanhouding plaatsgevonden [De rechtbank begrijpt: voor de in zaak C tenlastegelegde wederspannigheid]. Als IFA stevig aan de slag gaat en verdachte kan ondersteunen zal dit naar verwachting voldoende zijn om recidive te voorkomen. Gelet op de tijd die verdachte al in een schorsing heeft gelopen adviseert de Raad een proeftijd voor de duur van 1 jaar.
De
WSSheeft ter zitting aangegeven dat verdachte zich goed aan de voorwaarden heeft gehouden. Verdachte heeft een coach bij R&B. Echter, gezien de recente aanhouding, is een coach van IFA die intensiever contact heeft en verdachte extra hulp kan bieden wenselijker. Eventueel kan IFA de mogelijkheid van behandeling met verdachte bespreken.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat verdachte voor de zwaarste strafbare feiten van zaak A en het meest recente strafbare feit van zaak C zal worden vrijgesproken en veroordeeld zal worden voor de heling van de scooter. Rekening houdend met het feit dat de redelijke termijn is overschreven, verdachte twee jaar in een schorsing heeft gelopen waar hij zich goed aan de voorwaarden heeft gehouden en dat onderhavige zaak op 18 november 2021 al was ingepland op een kinderrechterzitting, maar toen op verzoek van de Raad is ingetrokken, ziet de rechtbank geen aanleiding om een op het voorarrest aanvullende onvoorwaardelijke of voorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank zal aan verdachte een werkstraf opleggen die omgerekend gelijk staat aan de zeven dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Dit betekent feitelijk dat hij geen werkstraf meer hoeft uit te voeren.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 8 STK verdovende middelen, omschrijving: PL1300-2023082046-G6327534;
  • 20 STK verdovende middelen, omschrijving: PL1300-2023082046G6327520, roze, merk: cobra 120;
  • 1 STK Hennep, omschrijving: PL1300-2023082046-G6327535;
  • 1150 EUR, omschrijving: PL1300-2023082046-6327522;
  • 280 EUR, omschrijving: PL1300-2023082046-6327523;
  • 60 EUR, omschrijving: PL1300-2023082046-6327526;
  • 10 EUR, omschrijving: PL1300-2023082046-G6327529.
De officier van justitie heeft aangegeven dat er al beslissingen zijn genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen. De rechtbank zal hier derhalve geen beslissing meer over hoeven te nemen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij Parfumerie [winkel] :
De benadeelde partij Parfumerie [winkel] vordert € 7.181,78 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het Openbaar Ministerie heeft verzuimd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tijdig toe te voegen aan het dossier. De rechtbank heeft de vordering pas ter zitting, na het requisitoir van de officier van justitie, ontvangen. De rechtbank zal derhalve de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Ten aanzien van de benadeelde partij [verbalisant] :
De benadeelde partij [verbalisant] vordert € 450,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het in zaak C ten laste gelegde feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak B
medeplegen van schuldheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 14 (veertien) uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 7 (zeven) dagen, naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen.
Verklaart de benadeelde partij
Parfumerie [winkel]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[verbalisant]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.S. Crince le Roy, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.P.E. Has en E.J. Verster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2023.
[(...)]