ECLI:NL:RBAMS:2023:4006

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
13.314999.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; witwassen, geldboete opgelegd gelet op oogmerk van financieel gewin

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie waarbij de verdachte werd beschuldigd van medeplegen van witwassen. De tenlastelegging betrof een periode van 11 tot en met 13 april 2020, waarin de verdachte samen met anderen een geldbedrag van 10.159,25 euro voorhanden had, wetende dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte, die een bekennende verklaring heeft afgelegd, schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 19 maanden. Dit leidde tot strafvermindering. De officier van justitie had een werkstraf geëist, maar de rechtbank heeft in plaats daarvan een geldboete van 1.000 euro opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie van 20 dagen bij niet-betaling. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat er geen causaal verband bestond tussen de schade en de handelingen van de verdachte. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en de uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.314999.20
Datum uitspraak: 31 mei 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.A. Groenendijk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Moussaoui, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de vader van verdachte, bijgestaan door een tolk in de Marokkaanse taal, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
in de periode van 11 april 2020 tot en met 13 april 2020 te Uithoorn medeplegen van witwassen,
subsidiair de medeplichtigheid aan witwassen in die periode.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitieheeft geconcludeerd dat primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft geen verweer gevoerd.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte heeft ter zitting een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij [persoon 3] zijn bankrekening ter beschikking heeft laten stellen om daar geld op te storten en af te pinnen. Er was sprake van een taakverdeling binnen de groep en verdachte was ervoor verantwoordelijk om bankrekeningen bij personen te ronselen.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in het dossier is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan witwassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 13 april 2020, te Uithoorn, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van , in totaal 10.159,25 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders, wisten, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke werkstraf onder algemene voorwaarden en een proeftijd van twee jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Het is een ernstig strafbaar feit, door middel waarvan de onderliggende strafbare feiten worden afgedekt. Het draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit,
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 13 april 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 oktober 2000 bepaald dat als uitgangspunt voor gevallen waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in onderhavige zaak met bijna 19 maanden is overschreden, zodat strafvermindering op zijn plaats is.
Ter zitting heeft
de Raadgeadviseerd aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
JBRAheeft ter zitting aangevoerd dat verdachte afscheid genomen heeft van zijn verkeerde vrienden, dagbesteding heeft en gefocust is op het volgen van zijn opleiding. Er zijn geen nieuwe politiemeldingen binnengekomen. Verdachte richt zich op de toekomst en daarom ziet JBRA geen aanleiding om nog langer betrokken te blijven.
De vader van verdachteheeft ter zitting verklaard dat verdachte zijn gedrag aanzienlijk heeft verbeterd en nu werkt en naar school gaat.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan een ernstig strafbaar feit waar in beginsel een hoge onvoorwaardelijke straf op zijn plaats is. De rechtbank zal echter in het voordeel van verdachte rekening houden met de grove overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte zijn leven de afgelopen periode op een positieve manier heeft vormgegeven.
Gelet op de aard van het feit, namelijk het oogmerk van financieel gewin, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte in plaats van een werkstraf een geldboete op te leggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 363,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 300 euro toe te wijzen in verband met de btw die kan worden afgetrokken van de belasting, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 300 euro toe te wijzen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat de advocaatkosten zien op het geld dat bij de oplichting is weggenomen. Aan verdachte is enkel het witwassen van het geld ten laste gelegd, zodat er geen causaal verband bestaat tussen de schade en de handelingen van verdachte. De rechtbank zal de vordering benadeelde partij derhalve afwijzen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen causaal verband bestaat tussen de schade en de handelingen van verdachte.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft een vordering tot immateriële schadevergoeding ingediend. De gevorderde schade ziet op het leed dat de benadeelde partij heeft ondervonden als gevolg van de gepleegde oplichting. Nu de oplichting niet aan verdachte ten laste is gelegd, is geen sprake van een causaal verband tussen de schade die is geleden en de handelingen van verdachte. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen causaal verband bestaat tussen de schade en de handelingen van verdachte.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft een vordering tot immateriële schadevergoeding ingediend. De gevorderde schade ziet op het leed dat de benadeelde partij heeft ondervonden als gevolg van de gepleegde oplichting. Nu de oplichting niet aan verdachte ten laste is gelegd, is geen sprake van een causaal verband tussen de schade die is geleden en de handelingen van verdachte. De vordering zal derhalve worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77l, 77gg en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 1.000,-(zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie van 20 (twintig) dagen.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1].
Wijst af de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2].
Wijst af de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3].
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.S. Crince le Roy en R.H.G. Odink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2023.
[...]