ECLI:NL:RBAMS:2023:3970

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/13/734203 / KG ZA 23-441
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van bankrelatie afgewezen wegens onduidelijkheid over bedrijfsvoering en transacties

In deze zaak vorderden LION FINANCIAL SERVICE HOLDING B.V. en LION INVESTMENT GROUP B.V., vertegenwoordigd door hun advocaat mr. I. Langeveld, dat de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. haar klantrelatie met hen zou voortzetten. De Rabobank had de relatie beëindigd op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), omdat er te veel onduidelijkheden bestonden over het businessmodel van de ondernemingen en het rondpompen van gelden. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juni 2023 werd het verweer van Rabobank toegelicht, waarbij zij stelde dat de beëindiging van de relatie noodzakelijk was om te voldoen aan haar verplichtingen onder de Wwft. De voorzieningenrechter oordeelde dat Rabobank voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij de relatie op grond van de Wwft had moeten beëindigen. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat Rabobank niet onterecht had gehandeld door de relatie te beëindigen. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/734203 / KG ZA 23-441 EAM/MV
Vonnis in kort geding van 28 juni 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LION FINANCIAL SERVICE HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LION INVESTMENT GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 12 juni 2023,
advocaat mr. I. Langeveld te Haarlem,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. K.W.C. Geurts te Utrecht.
Eisers zullen hierna ook LFS, LIG en [eiser 3] worden genoemd. Gedaagde zal hierna ook Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 21 juni 2023 hebben LFS, LIG en [eiser 3] de dagvaarding toegelicht. Rabobank heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
[eiser 3] met mr. Langeveld;
aan de zijde van Rabobank: mr. J.G.R. Pol met mr. Geurts en haar kantoorgenoot mr. R.M. Vermaire.
Na verder debat is vonnis bepaald op 5 juli 2023. Bij e-mail van 27 juni 2023 zijn de raadslieden van partijen ervan in kennis gesteld dat op 28 juni 2023 bij vervroeging vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser 3] is (indirect) enig bestuurder en aandeelhouder van LFS en LIG. Volgens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel houdt LIG zich bezig met advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering, arbeidsbemiddeling en brede administratieve dienstverlening. Volgens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is LFS een financiële holding.
2.2.
LFS, LIG en [eiser 3] bankieren zowel zakelijk als privé bij Rabobank.
2.3.
Bij brief van 2 november 2021 heeft Rabobank [eiser 3] , onder verwijzing naar haar verplichtingen op grond van onder meer de Wft en Wwft, gevraagd om nadere informatie en documentatie teneinde een beter beeld te krijgen van zijn ondernemingen en bedrijfsactiviteiten. Op 24 november 2021 heeft [eiser 3] op dit verzoek gereageerd. Op 7 december 2021 heeft Rabobank aanvullende vragen gesteld.
2.4.
Omdat Rabobank nadien wederom aanvullende vragen had, heeft op 26 januari 2022 een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen [eiser 3] en een medewerker van Rabobank. Bij e-mail van 27 januari 2022 heeft die medewerker [eiser 3] onder meer het volgende bericht:

Nogmaals bedankt voor het telefonische gesprek gisterenmiddag. Dit heeft een hoop onduidelijkheden voor ons weggenomen.
Tevens is in die e-mail wederom verzocht om aanvullende informatie. In februari/maart 2022 heeft [eiser 3] aanvullende informatie verstrekt.
2.5.
Bij brief van 25 augustus 2022 heeft Rabobank [eiser 3] bericht dat zij voornemens is de klantrelatie te beëindigen, tenzij hij alsnog de eerder gevraagde informatie verstrekt. De reden hiervoor is – kort gezegd – dat [eiser 3] niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting.
2.6.
Bij e-mail van 11 september 2022 heeft [eiser 3] opnieuw stukken gestuurd naar Rabobank.
2.7.
Bij brief van 26 september 2022 heeft Rabobank [eiser 3] opnieuw bericht dat zij voornemens is de klantrelatie te beëindigen.
2.8.
Bij brief van 7 oktober 2022 heeft [eiser 3] gereageerd op het voornemen van Rabobank om tot beëindiging van de klantrelatie over te gaan en op 9 en 10 oktober 2022 heeft hij wederom aanvullende stukken toegestuurd.
2.9.
Bij brief van 21 december 2022 heeft Rabobank bericht de relatie met LFS, LIG en [eiser 3] en met de aan [eiser 3] gelieerde vennootschap Advice & Brokerage B.V. per 22 februari 2023 te beëindigen. Ook staat in de brief dat hun gegevens per 21 december 2022 voor de duur van acht jaar worden opgenomen in het Intern Verwijzingsregister. Ter toelichting staat in de brief het volgende:

Voor Rabobank blijft het verdienmodel en de toegevoegde waarde van uw ondernemingen in de keten onduidelijk. Rabobank constateert dat de rekeningen met name worden gebruikt om gelden via verschillende entiteiten rond te pompen, dat kortlopende leningen worden verstrekt en vrijwel direct worden afgelost en dat gelden worden doorgeboekt naar uw particuliere rekeningen bij andere banken.Rabobank kan de plausibiliteit van de aard en het doel van uw klantrelatie met Rabobank niet vaststellen. U bankiert bij minimaal vier andere banken. Uw rekeningen bij Rabobank worden slechts gedeeltelijk nog actief gebruikt. U heeft een organogram aangeleverd, maar aan de hand van dit organogram kan Rabobank de aard en het doel van de klantrelatie niet verifiëren. Op basis van bovenstaande kan Rabobank haar klantonderzoek niet succesvol afronden waardoor we op grond van de Wwft verplicht zijn de klantrelatie met u op te zeggen.
2.10.
Bij e-mail van 13 januari 2023 en bij brief van 17 januari 2023 heeft de advocaat van LFS, LIG en [eiser 3] bezwaar gemaakt tegen de beslissing van Rabobank. Hierop is gereageerd door Rabobank bij e-mail van 10 februari 2023 en bij brief van haar advocaat van 26 april 2023. In die laatste brief staat onder meer dat Rabobank bereid is LFS, LIG en [eiser 3] nog eenmaal de gelegenheid te bieden om de in die brief geformuleerde vragen te beantwoorden en gevraagde documentatie toe te zenden. Ook staat in de brief dat Rabobank bereid is haar besluit tot beëindiging op te schorten indien tijdig een kort geding aanhangig wordt gemaakt.
2.11.
Bij brief van 11 mei 2023 (met 18 bijlagen) heeft de advocaat van LFS, LIG en [eiser 3] gereageerd op de brief van 26 april 2023 van Rabobank. Bij brief van 19 mei 2023 heeft de advocaat van Rabobank gereageerd op de brief van 11 mei 2023.

3.Het geschil

3.1.
LFS, LIG en [eiser 3] vorderen – kort gezegd – het volgende:
primair
I. Rabobank te verbieden de klantrelatie te beëindigen en haar te gebieden aan LFS, LIG en [eiser 3] alle diensten aan te bieden die vóór de opzegging van
21 december 2022 werden verleend, voor onbepaalde tijd en onder dezelfde voorwaarden;
subsidiairII. Rabobank te gebieden om de dienstverlening onder dezelfde voorwaarden voort te zetten totdat LFS, LIG en [eiser 3] een nieuwe bankrekening hebben geopend bij een respectabele bank uit de SEPA-zone;
meer subsidiair
III. Rabobank te gebieden om de dienstverlening onder dezelfde voorwaarden voort te zetten tot 1 januari 2026, althans tot een in goede justitie te bepalen datum;
primair, subsidiair en meer subsidiair
IV. Rabobank te gebieden om LFS, LIG en [eiser 3] uit het interne verwijzingsregister (IVR) en eventuele soortgelijke registers te (laten) verwijderen, althans de registratieduur te beperken tot een jaar, althans tot een in goede justite te bepalen termijn;
V. Rabobank te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
LFS, LIG en [eiser 3] stellen hiertoe – samengevat weergegeven – dat zij steeds adequaat de gevraagde informatie aan Rabobank hebben verschaft. Dit blijkt onder meer uit de e-mail van Rabobank van 27 januari 2022 waarin staat: “
Dit heeft een hoop onduidelijkheden voor ons weggenomen” (zie 2.4). Ook nadien hebben zij nog meerdere keren informatie aan Rabobank doen toekomen, voor het laatst op 16 maart 2022. LFS, LIG en [eiser 3] hebben vervolgens meer dan vijf maanden niets gehoord, waarna de brief van Rabobank van 25 augustus 2022 (zie 2.5) als een verrassing kwam. Bovendien worden in die brief weer allerlei nieuwe vragen gesteld. Nadien is nog uitgebreid gecorrespondeerd (zie 2.6 tot en met 2.11) en hebben LFS, LIG en [eiser 3] wederom de nodige informatie verstrekt.
LFS, LIG en [eiser 3] erkennen dat een bank op grond van de Wwft verplicht is een cliëntenonderzoek uit te voeren, maar dit betekent niet dat zij een bankrelatie eenzijdig kan beëindigen omdat zij de bedrijfsvoering niet lijkt te begrijpen. In dit geval is geen sprake van een niet te overzien risico op misbruik. LFS, LIG en [eiser 3] zijn transparant en houden niets verborgen. Dat beantwoording van de vragen “niet naar tevredenheid” zou zijn, zoals Rabobank heeft gesteld, lijkt voornamelijk te zijn gebaseerd op een onderbuikgevoel en niet op de feiten. Ook heeft Rabobank niet aannemelijk gemaakt dat er andere (niet in de Wwft gelegen) gronden zijn om de relatie te beëindigen. Op grond van haar zorgplicht dient Rabobank met de belangen van LFS, LIG en [eiser 3] zo goed mogelijk rekening te houden. Zonder bankrekening is het niet mogelijk deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Al met al is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Rabobank gebruik maakt van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid, aldus LFS, LIG en [eiser 3] .
3.3.
Rabobank heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van dit geschil gelden de volgende uitgangspunten.
(1) Op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) is een bank contractueel bevoegd de relatie met een klant te beëindigen. De opzeggings-bevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd.
(2) De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (zie artikel 6:248 lid 2 BW en HR 10 oktober 2014, ECLl:NL:HR:2014:2929).
(3) Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht (artikel 2 ABV), waarbij het belang om deel te nemen aan het betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen. Daarbij moet mede worden betrokken dat het voor (rechts)personen van groot belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. Zonder betaalrekening is het vrijwel onmogelijk om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om een bedrijf te exploiteren. In het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1652) is geoordeeld dat in beginsel op banken op grond van hun maatschappelijke positie ook ten aanzien van niet-consumenten, de verplichting kan rusten een betaalrekening aan te bieden.
(4) Banken hebben op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt (of misbruikt). Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden. Als een bank haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). De bank kan dan immers het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet overzien.
(5) Banken zijn voor het cliëntenonderzoek afhankelijk van informatie uit openbare bronnen en informatie van de klant zelf. De klant is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over – onder meer – zijn activiteiten en de wijze waarop hij aan het geld is gekomen dat hij bij de bank onderbrengt (artikelen 2 lid 2, 3 en 7 ABV).
4.2.
In dit geval heeft Rabobank de beëindiging van de bankrelatie met LFS, LIG en [eiser 3] gebaseerd op artikel 5 lid 3 Wwft. Omdat zij het cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 3 Wwft niet heeft kunnen voltooien, is zij verplicht om tot beëindiging van de relatie over te gaan, aldus Rabobank.
4.3.
In haar correspondentie en tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding heeft Rabobank toegelicht hoe zij tot deze beslissing is gekomen. Het komt erop neer dat Rabobank van mening is dat zonder plausibele verklaring hoge bedragen worden rondgepompt tussen de verschillende entiteiten van [eiser 3] en dat leningen worden verstrekt zonder dat duidelijk is waarvoor die worden verstrekt. Die leningen worden vrijwel direct terugbetaald en de gelden die daar mee gemoeid zijn worden vaak op de dag van ontvangst overgemaakt naar een rekening van [eiser 3] in privé. Bovendien zijn het businessmodel (het verdienmodel) en de daadwerkelijke activiteiten van de betrokken vennootschappen onduidelijk. Onduidelijk is in welke branches LIG investeert en hoe zij aan de investeringsmogelijkheden en -middelen komt. De antwoorden die [eiser 3] geeft op vragen van Rabobank zijn veelal nietszeggend, aldus Rabobank.
4.4.
Rabobank heeft voorshands – mede aan de hand van een aantal voorbeelden – voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft tot beëindiging van de relatie met LFS, LIG en [eiser 3] heeft moeten komen. Ter zitting heeft zij drie voorbeelden van opmerkelijke transacties genoemd waarover zij in haar eerste informatieverzoek reeds vragen heeft gesteld.
(1) De eerste transactie ziet op betalingen van in totaal € 200.000,- door LIG naar STK Cosmetics B.V. onder vermelding van ‘lening’. [eiser 3] heeft niet duidelijk kunnen maken met welk doel die lening is verstrekt. Kort na het verstrekken van die lening is in totaal € 242.321,- teruggeboekt naar LIG onder vermelding van ‘terugbetaling lening’. Een deel daarvan wordt dezelfde dag doorgeboekt naar de privérekening van [eiser 3] . Wanneer [eiser 3] naar de gang van zaken wordt gevraagd, antwoordt hij dat de lening was bedoeld “om te investeren” en dat hij ook diensten heeft verricht voor STK Cosmetics B.V. Hij maakt niet duidelijk om wat voor investering en om wat voor diensten het ging. Ook is niet duidelijk waarom de terugbetaling ruim € 40.000,- meer bedraagt dan het oorspronkelijk geleende bedrag.
(2) De tweede transactie ziet op een betaling van € 200.000,- van LIG aan STK Real Estate B.V. op 23 september 2020. Een maand later maakt STK Real Estate B.V.
€ 310.000,- over aan LIG. Onduidelijk is waarom het bedrag van € 200.000,- is geleend en waarom het bedrag van € 110.000,- is teruggeleend. [eiser 3] verklaart hierover dat hij met STK Real Estate B.V. grond ging kopen, maar dat dat niet doorging en dat hij via STK Real Estate B.V. weer geld heeft geleend “om te investeren in andere projecten”.
(3) De derde transactie ziet op de ontvangst door [eiser 3] begin augustus 2020 van
€ 135.000,- van de Stichting Forniamo, een thuiszorgorganisatie waarvan hij enig bestuurder is met als reden: “bij mijn investeringen kwam ik nog geld tekort”. Van dit bedrag is dezelfde dag € 125.000,- van de privérekening van [eiser 3] overgemaakt naar LIG, die het dezelfde dag heeft overgemaakt naar STK Fulfilment B.V., een vennootschap waarvan [eiser 3] ook bestuurder is.
4.5.
Verder heeft Rabobank voorshands terecht aangevoerd dat ook na het tweede en derde informatieverzoek van Rabobank onduidelijkheid bleef bestaan over de daadwerkelijke activiteiten en het businessmodel van LFS en LIG en dat er nog terechte twijfels bestonden over de legitimiteit en plausibiliteit van een aantal transacties. Veelzeggend zijn in dit verband de staatjes die de advocaat van Rabobank heeft opgenomen onder 3.1 en 5.2 van haar pleitnota. Hieruit blijkt dat in de jaren 2020-2022 zowel bij LFS, LIG en [eiser 3] aanzienlijke bedragen zijn rondgepompt; de binnenkomende bedragen zijn vrijwel gelijk aan de uitgaande bedragen. Die staatjes zien er als volgt uit:
Het staatje ten aanzien van [eiser 3] ziet er als volgt uit:
4.6.
Op de mondelinge behandeling van dit kort geding is de advocaat van LFS, LIG en [eiser 3] er niet in geslaagd de terechte twijfels van Rabobank weg te nemen. Ook [eiser 3] is er na vragen van de voorzieningenrechter niet in geslaagd op heldere wijze uiteen te zetten wat zijn bedrijfsactiviteiten en verdienmodel zijn. In dit verband wordt nog gewezen op de verplichting van LFS, LIG en [eiser 3] op grond van artikel 2 lid 2 en artikel 7 ABV, die er onder meer op neerkomt dat een klant verplicht is die informatie te geven die de bank nodig heeft. Dat een medewerker van Rabobank op 27 januari 2022 heeft gemaild “
Dit heeft een hoop onduidelijkheden voor ons weggenomen”, wil niet zeggen dat Rabobank nadien niet het standpunt zou mogen innemen dat onvoldoende informatie is verschaft. Ook uit het feit dat enige maanden zijn verstreken tussen het laatste informatieverzoek van Rabobank en haar voornemen tot beëindiging van de relatie, hebben LFS, LIG en [eiser 3] niet mogen afleiden dat het zo’n vaart niet zou lopen. Rabobank heeft in dat verband verklaard dat de daadwerkelijke beëindiging van een klantrelatie (‘
offboarding’) plaatsvindt op een andere afdeling dan de afdeling die het klantenonderzoek doet, en dat daar nu eenmaal enige tijd mee gemoeid is.
4.7.
Nu voorshands sprake is van een verplichte opzeggingsgrond die voortvloeit uit de Wwft kan niet worden gezegd dat opzegging in strijd is met artikel 35 ABV of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De conclusie is dan ook dat de vorderingen van LFS, LIG en [eiser 3] die zien op voortzetting van de bankrelatie in dit kort geding niet kunnen worden toegewezen. Een afweging van belangen, waarin betrokken wordt dat Rabobank een redelijke opzeggingstermijn in acht heeft genomen en [eiser 3] en LIG beschikken over bankrekeningen bij andere banken, maakt dit niet anders.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat er ook geen reden is tot verwijdering uit of beperking van de duur van de registratie in het IVR.
4.9.
LFS, LIF en [eiser 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt LFS, LIG en [eiser 3] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.755,00,
5.3.
veroordeelt LFS, LIG en [eiser 3] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MV