ECLI:NL:RBAMS:2023:3961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/13/732845 / KG ZA 23-349
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg documentair krediet en abstracte bankgarantie in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen CBMM Europe B.V. en Deutsche Bank A.G. CBMM vorderde betaling van een bedrag van € 7.303.748,20 onder een documentair krediet dat was uitgegeven door Deutsche Bank. De achtergrond van de zaak betreft een overeenkomst tussen CBMM en Severstal, waarbij Severstal verplicht was een documentair krediet te stellen ter zekerheid van haar betalingsverplichtingen aan CBMM. Na het uitblijven van betalingen door Severstal heeft CBMM geprobeerd het documentair krediet in te roepen, maar Deutsche Bank weigerde dit, stellende dat niet aan de voorwaarden van het krediet was voldaan. De rechtbank heeft de vordering van CBMM afgewezen, oordelend dat CBMM niet had voldaan aan de vereisten van het documentair krediet. De rechtbank benadrukte dat de voorwaarden van een documentair krediet strikt moeten worden nageleefd en dat een verwijzing naar facturen op de transportdocumenten vereist was. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van deze verwijzing betekende dat Deutsche Bank niet gehouden was tot betaling. CBMM werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/732845 / KG ZA 23-349 EAM/MvG
Vonnis in kort geding van 13 juni 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CBMM EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij conceptdagvaarding van 24 mei 2023,
advocaat mr. B.J. Hermans te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
DEUTSCHE BANK A.G.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde, vrijwillig verschenen,
advocaten mr. S.J. van Calker en mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna CBMM en Deutsche Bank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 30 mei 2023 heeft CBMM de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Deutsche Bank heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnotitie in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de zijde van CBMM (via een videobelverbinding): [naam 1] , bestuurder, [naam 2] , commercieel manager, [naam 3] , logistiek coördinator,
[naam 4] en [naam 5] , beiden bedrijfsjurist, met mr. Hermans;
- aan de zijde van Deutsche Bank: [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , met mr. Van Calker en mr. De Haan.
Voor CBMM was M. Steur, tolk Engelse taal, via een videobelverbinding aanwezig.

2.De feiten

2.1.
CBMM, onderdeel van een wereldwijde ‘CBMM’ groep met hoofdkantoor in Brazilië, is een in Nederland gevestigde leverancier van industriële materialen.
2.2.
Severstal is een in Rusland gevestigd staalbedrijf.
2.3.
Op 18 februari 2020 hebben CBMM en Severstal een overeenkomst gesloten op grond waarvan CBMM partijen ferroniobium aan Severstal heeft geleverd.
2.4.
Onderdeel van die overeenkomst is de verplichting van Severstal een documentair krediet te stellen ten gunste van CBMM ter zekerheid van haar betalingsverplichting aan CBMM.
2.5.
Severstal heeft op 21 februari 2020 een aanvraag ingediend voor het stellen van een documentair krediet bij Deutsche Bank Rusland ten gunste van CBMM. Deutsche Bank Rusland heeft de aanvraag doorgestuurd naar Deutsche Bank die de aanvraag heeft bevestigd.
2.6.
Op 3 maart 2020 heeft Deutsche Bank een documentair krediet uitgegeven, waarop de Uniform Customs and Practice for Documentary Credits 600 (UPC600) van toepassing zijn verklaard. In het documentair krediet staat, voor zover van belang, het volgende:
“AVAILABLE: BY PAYEMENT WITH DEUTSCHE BANK (…) AT SIGHT AGAINST PRESENTATION OF THE FOLLOWING DOCUMENTS:
(…)
3. ONE PHOTOSTATIC COPY OF THE ORIGINAL ROAD TRANSPORT DOCUMENT CERTIFIED BY THE SIGNATURE OF CARRIER ACTING ON BEHALF OF THE BENEFICIARY [CBMM, vzr] TO BE ISSUED IN ACCORDANCE WITH ART. 24 OF UCP600 SHOWING:
(A) THE APPLICANT [Severstal, vzr] AS CONSIGNEE
(B) REFERENCE TO THE RESPECTIVE UNPAID BENEFICIARY’S COMMERCIAL INVOICE”.
2.7.
De looptijd en het gezekerde bedrag zijn meerdere keren gewijzigd, voor het laatst op 1 februari 2022. Het documentair krediet liep tot 31 maart 2023 en dekt een bedrag van maximaal € 9.960.000,00.
2.8.
Severstal is op 28 februari 2022 indirect gesanctioneerd door de Europese Raad. CBMM heeft daarop de leveringen aan Severstal per direct gestaakt.
2.9.
Severstal was op dat moment gehouden een bedrag van € 7.303.748,20 aan CBMM te betalen wegens onbetaald gelaten facturen die zien op leveringen in een periode dat Severstal nog niet (indirect) was gesanctioneerd.
2.10.
Vanwege het uitblijven van betalingen door Severstal heeft CBMM in maart 2022 contact opgenomen met Deutsche Bank over het inroepen van het documentair krediet.
2.11.
Bij brief van 4 april 2022 heeft Deutsche Bank aan CBMM bericht dat het documentair krediet niet kan worden ingeroepen, omdat niet aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan en dat CBMM een ontheffing bij het Ministerie van Financiën moest aanvragen vanwege het feit dat Severstal indirect is gesanctioneerd.
2.12.
Bij brief van 21 juni 2022 heeft het Ministerie van Financiën op verzoek van CBMM een ontheffing verleend aan Deutsche Bank om ten behoeve van CBMM onder het lopende documentair krediet een bedrag ter hoogte van € 7.303.749,20 vrij te geven.
2.13.
Sinds augustus 2022 tracht CBMM Deutsche Bank tot betaling onder het documentair krediet te bewegen. Partijen hebben hierover van augustus 2022 tot en met maart 2023 gecorrespondeerd. Aanvankelijk heeft Deutsche Bank zich op het standpunt gesteld dat CBMM niet voldeed aan meerdere voorwaarden die het documentair krediet stelt om tot uitbetaling over te gaan. Thans stelt Deutsche Bank zich op het standpunt dat CBMM nog maar aan één voorwaarde niet voldoet, omdat op de door CBMM verstrekte transportdocumenten geen verwijzing naar factuurnummers staat.

3.Het geschil

3.1.
CBMM vordert Deutsche Bank te veroordelen tot betaling van € 7.303.748,20, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 16 maart 2023 en te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met rente en in de nakosten.
3.2.
CBMM stelt hiertoe het volgende. Een documentair krediet is vergelijkbaar met een bankgarantie. Bij de uitleg daarvan staat een letterlijke interpretatie van de garantie voorop. In artikel 3 onder B van het documentair krediet is bepaald dat de transportdocumenten een verwijzing moeten bevatten naar de relevante facturen. De woorden ‘invoice number’ of soortgelijke bewoordingen worden niet in de tekst genoemd. Het weergeven van een factuurnummer op de transportdocumenten is dan ook geen vereiste voor het uitkeren van het documentair krediet. Van belang is bovendien dat geen lidwoord voor ‘reference’ is geplaatst (‘a reference’), waardoor het woord ook breder kan worden opgevat dan één specifieke verwijzing en meer het vereiste inhoudt dat de transportdocumenten in algemene zin gegevens bevatten die aansluiten op gegevens in de facturen dan wel daaraan kunnen worden gekoppeld. Het documentair krediet eist dat de transportdocumenten een verwijzing bevatten naar de facturen, maar laat open wat voor verwijzing dit moet zijn. Het doel van artikel 3 van het documentair krediet is dat Deutsche Bank aan de hand van een referentie een koppeling moet kunnen maken tussen de facturen en de transportdocumenten waaruit kan worden afgeleid dat de goederen zijn geleverd. Deze koppeling kan worden gemaakt aan de hand van het lot nummer (een unieke code die wordt gekoppeld aan een partij materialen) dat zowel op de transportdocumenten als op de facturen van CBMM staat vermeld. Het lot nummer dient derhalve als de ‘reference’ die het documentair krediet eist. Een factuurnummer betreft slechts een administratieve aanduiding van de crediteurenadministratie van CBMM en wordt binnen de transportketen alleen door CBMM gebruikt. Dit terwijl het lot nummer in de hele keten – van productie tot verwerking – wordt gebruikt. CBMM heeft de juiste documenten aangeleverd, zodat Deutsche Bank tot uitbetaling dient over te gaan.
Indien wordt geoordeeld dat niet aan artikel 3 van het documentair krediet wordt voldaan, is een beroep daarop door Deutsche Bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De door Severstal onbetaald gelaten facturen kunnen worden gekoppeld aan de transportdocumenten en het is niet mogelijk dat de facturen zien op andere leveringen dan de in de transportdocumenten omschreven leveringen. Dit kan door Deutsche Bank op onafhankelijke wijze op basis van de aangeleverde documenten worden vastgesteld. Aan het doel van artikel 3 van het documentair krediet is dan ook voldaan. Daar komt nog bij dat Severstal te kennen heeft gegeven dat Deutsche Bank de documenten ‘as-is’ kan accepteren.
3.3.
Deutsche Bank heeft het volgende verweer gevoerd. Deutsche Bank is slechts gehouden uit te betalen onder het documentair krediet indien zij de door CBMM aangeleverde documenten “on their face” heeft beoordeeld (artikel 14(a) UCP600) en Deutsche Bank op basis van die beoordeling heeft vastgesteld dat sprake is van een “complying presentation” (artikel 8(a) UCP600). Het documentair krediet stelt als voorwaarde voor uitbetaling dat de transportdocumenten verwijzen (reference) naar specifieke facturen, maar deze verwijzing ontbreekt op de door CBMM gepresenteerde transportdocumenten. Dat is met een eerste blik (on their face) op de transportdocumenten al duidelijk: een lot nummer is namelijk geen verwijzing naar een factuur. CBMM voldoet dus niet aan artikel 3 van het documentair krediet. Het vereiste van “on their face” in de UCP600 laat geen ruimte voor verder onderzoek door Deutsche Bank naar onderliggende feiten zoals lot nummers op basis waarvan eventueel een koppeling tussen de transportdocumenten en facturen kan worden gemaakt. Een lot nummer verwijst niet naar een factuur, maar naar een partij goederen of materialen. Uit het feit dat één partij goederen met één lotnummer met meerdere transporten kan worden geleverd waarvoor steeds aparte facturen worden verstuurd, blijkt dat Deutsche Bank op basis van deze gegevens niet kan vaststellen dat de onbetaald gebleven facturen corresponderen met een specifiek transportdocument. Maar zelfs als de koppeling tussen de transportdocumenten, de lotnummers en de facturen wel kan worden gemaakt, hoeft Deutsche Bank die koppeling niet te maken, omdat Deutsche Bank de door CBMM aangeleverde documenten “on their face” moet beoordelen aan de hand van de voorwaarden in het documentair krediet. Van Deutsche Bank kan niet worden verwacht dat zij op basis van de stukken gaat beoordelen of CBMM feitelijk aan Severstal heeft geleverd en Severstal vervolgens niet heeft betaald. Een dergelijke inhoudelijke beoordeling past niet bij het abstracte karakter van een documentair krediet.
Een beroep op de voorwaarden van het documentair krediet is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. De kracht van een documentair krediet als internationaal betaalmiddel valt of staat met het beginsel van strikte conformiteit en de mate waarin aan deze uitgangspunten wordt vastgehouden. Een uitzondering doet zich uitsluitend voor als sprake is van een kennelijk willekeurige of bedrieglijke claim van de begunstigde, of van kennelijk bedrog of willekeur van de zijde van de opdrachtgever. De uitzondering is hier niet van toepassing.
Als Deutsche Bank in kort geding wordt veroordeeld tot betaling en achteraf komt vast te staan dat niet werd voldaan aan de voorwaarden van het documentair krediet, dan lijdt Deutsche Bank schade die zij hoogstwaarschijnlijk niet kan verhalen. Deutsche Bank krijgt er immers geen vorderingsrecht op Deutsche Bank Rusland of Severstal voor terug. Dit belang van Deutsche Bank weegt zwaarder dan het belang dat CBMM heeft bij spoedige betaling onder het documentair krediet.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat voor het documentair krediet dezelfde uitgangspunten gelden als voor een abstracte bankgarantie. Gelet op de aard van een abstracte garantie op afroep (onder de voorwaarden vermeld in de garantie) en de functie die dergelijke garanties in het handelsverkeer vervullen, alsmede gelet op de positie van de garanderende bank, die de belangen in het oog moet houden van zowel degene die de opdracht gaf tot het stellen van de garantie, als van degene te wiens gunste de garantie is gesteld, is een strikte toepassing door de bank van de in de garantie gestelde voorwaarden geboden. Uit de aard en functie van de abstracte bankgarantie vloeit tevens voort dat bij de uitleg van een dergelijke garantie groot gewicht toekomt aan de (strikt te lezen) bewoordingen daarvan. (HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:600 en HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2297).
4.2.
Partijen verschillen van mening over hoe artikel 3 onder B van het documentair krediet moet worden uitgelegd. In dat artikel staat, samengevat, dat op het transportdocument een ‘reference’ moet staan naar de respectievelijk onbetaald gelaten facturen van CBMM. ‘Reference to’ kan hier worden vertaald als ‘verwijzing naar’. Een letterlijke uitleg van artikel 3 onder B van het documentair krediet brengt aldus mee dat het transportdocument een verwijzing bevat naar de factuur/facturen van CBMM.
4.3.
Niet in geschil is dat achter de transportdocumenten geen facturen van CBMM zaten gehecht en daarop ook geen factuurnummers van CBMM staan vermeld. Op de transportdocumenten staat wel een lotnummer. Dat is, zo volgt uit de eigen stellingen van CBMM, een unieke code die wordt gekoppeld aan een partij materialen. Een lotnummer verwijst dus naar materialen van CBMM en niet naar een factuur/facturen van CBMM. Dat aan de hand van een lotnummer op de factuur/facturen en hetzelfde lotnummer op het transportdocument een koppeling kan worden gemaakt, maakt niet dat aan de voorwaarde van artikel 3 onder B van het documentair krediet wordt voldaan, omdat die uitleg te ver afstaat van de tekst van het documentair krediet.
4.4.
Bovenstaande betekent dat CBMM niet aan artikel 3 onder B in het documentair krediet heeft voldaan. Een beroep op die voorwaarde door Deutsche Bank is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Deutsche Bank heeft terecht aangevoerd dat een uitzondering op het beginsel van strikte conformiteit bij de uitleg van een abstractie bankgarantie zich in dit geval uitsluitend voordoet als sprake is van kennelijk bedrog of willekeur van de zijde van Severstal. Dat daarvan sprake is heeft CBMM niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
Tot slot heeft CBMM nog aangevoerd dat Deutsche Bank aan Deutsche Bank Rusland een waiver had kunnen vragen die op haar beurt een waiver had kunnen vragen aan Severstal voor discrepanties tussen de tekst van het documentair krediet en de overgelegde documenten. Voor zover Deutsche Bank daartoe was gehouden, levert dit een tekortkoming van Deutsche Bank op jegens CBMM, maar betekent dit niet dat Deutsche Bank gehouden is tot uitbetaling onder het documentair krediet over te gaan.
4.6.
Bovenstaande betekent dat de vordering van CBMM wordt afgewezen.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal CBMM worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Deutsche Bank begroot op € 8.519,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt CBMM in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Deutsche Bank begroot op € 9.598,00,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG