ECLI:NL:RBAMS:2023:3954

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
13.300050-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de overleveringsdetentie en de toepassing van artikel 22 en 66 OLW

Op 23 juni 2023 heeft de Raadkamer van de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie behandeld. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en thans gedetineerd, had op 14 juni 2023 een verzoek ingediend. Tijdens de behandeling in raadkamer zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, gehoord. De officier van justitie verzet zich tegen het verzoek, stellende dat er groot vluchtgevaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op 17 november 2022 is aangehouden op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) en dat de overleveringsdetentie op 18 november 2022 is geschorst. De rechtbank overweegt dat de termijn voor het nemen van een beslissing over de overlevering binnen 90 dagen na aanhouding dient te worden genomen, maar dat deze termijn kan worden opgeschort indien de opgeëiste persoon zich aan de tenuitvoerlegging heeft onttrokken. De rechtbank heeft vragen over de wijze waarop de schorsingsbeslissing aan de opgeëiste persoon is medegedeeld en of hij zich bewust was van de voorwaarden. De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een proces-verbaal op te maken over de uitreiking van de schorsingsbeslissing. De beslissing om het verzoek aan te houden is genomen met inachtneming van de noodzaak om te onderzoeken of de opgeëiste persoon zich bewust was van de voorwaarden van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.300050-22
BESLISSING
De raadkamer van deze rechtbank heeft kennis genomen van het op 14 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie uit hoofde van de Overleveringswet (OLW) van:

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] (Polen), op [geboortedag] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in [detentieplaats] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon betrekking hebben.
Gelet op de behandeling in raadkamer op 23 juni 2023, waar zijn gehoord de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
De raadsman heeft het verzoekschrift toegelicht.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek en heeft daartoe aangevoerd dat uit het Europees aanhoudingsbevel (EAB) en de daarop betrekking hebbende stukken blijkt dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon sprake is van groot vluchtgevaar.
De rechtbank overweegt het volgende.
Alvorens toe te komen aan de vraag of de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon geschorst kan worden, dient de rechtbank vast te stellen of er (thans nog) sprake is van een titel voor overleveringsdetentie. Uit het verhoor van de opgeëiste persoon bij zijn voorgeleiding voor de officier van justitie op 12 juni 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon al in november 2022 is aangehouden in verband met het onderhavige EAB. Naar aanleiding van vragen hierover van de rechtbank heeft de officier van justitie ter zitting in raadkamer het voorgeleidingsdossier van die eerdere aanhouding overgelegd. Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon op 17 november 2022 om 21:04 uur op grond van artikel 21, eerste lid, OLW is aangehouden. Op 18 november 2022 om 14:40 uur is de opgeëiste persoon op grond van artikel 21, vijfde lid, OLW door de hulpofficier van justitie in verzekering gesteld. Op 18 november 2021 is de inverzekeringstelling door de officier van justitie met onmiddellijke ingang geschorst op grond van artikel 64, eerste lid, OLW onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon zich op 21 november 2022 zou melden op het politiebureau aan [adres politiebureau] , kennelijk ten behoeve van de voorgeleiding bij de officier van justitie als bedoeld in artikel 21, achtste lid, OLW. De opgeëiste persoon heeft zich op 21 november 2022 niet gemeld op het politiebureau. Op 9 juni 2023 is de opgeëiste persoon opnieuw aangehouden op grond van artikel 21, eerste lid, OLW, waarna hij diezelfde dag door de hulpofficier van justitie in verzekering is gesteld. Op 12 juni 2023 is de opgeëiste persoon voor de officier van justitie geleid, die heeft bevolen dat de inverzekeringstelling voortduurt tot de rechtbank over de gevangenhouding beslist.
In artikel 22 OLW is bepaald dat de rechtbank uiterlijk zestig dagen na de aanhouding als bedoeld in artikel 21 OLW over de overlevering dient te beslissen. Die termijn kan daarna met maximaal 30 dagen worden verlengd zodat in beginsel (behoudens de uitzonderingen als bedoeld in artikel 22, leden vier tot en met zes OLW) binnen 90 dagen na aanhouding over de overlevering dient te worden beslist. Uit het voorgaande volgt dat de 90-dagentermijn is aangevangen op 17 november 2022 en dat de overleveringsdetentie op 18 november 2022 is geschorst. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar standpunt dat die geschorste overleveringsdetentie van rechtswege op 21 november 2022 is geëindigd omdat de voorgeleiding voor de officier van justitie op die dag niet heeft plaatsgevonden. Dit volgt niet uit het systeem van de wet. Uit vaste rechtspraak van deze rechtbank volgt wel dat het verstrijken van de 90-dagentermijn zonder tijdige verlenging de geschorste overleveringsdetentie beëindigt [1] . In deze zaak heeft een dergelijke verlenging niet plaatsgevonden binnen 90 dagen na 17 november 2022.
Dit betekent echter niet zonder meer dat de 90-dagentermijn inmiddels is verstreken. Artikel 66 OLW bepaalt immers dat de termijn van onder meer artikel 22 OLW niet loopt gedurende de tijd dat de opgeëiste persoon zich aan de verdere tenuitvoerlegging van de in die artikelen bedoelde bevelen (de rechtbank begrijpt: de bevelen strekkende tot vrijheidsbeneming) heeft onttrokken. Die situatie kan aan de orde zijn als vast komt te staan dat de opgeëiste persoon zich bewust was van de voorwaarde in het schorsingsbevel dat hij zich op 21 november 2022 diende te melden op het politiebureau, maar daar zonder geldige reden geen gehoor aan heeft gegeven. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij niet op de hoogte was van de voorwaarde dat hij zich moest melden. Hij dacht dat hij binnen 90 dagen een oproeping zou krijgen voor de inhoudelijke behandeling.
Voor de beoordeling of de situatie als bedoeld in artikel 66 OLW zich heeft voorgedaan, acht de rechtbank het van belang om voorgelicht te worden over de wijze waarop de voormelde schorsingsbeslissing aan de opgeëiste persoon is uitgereikt. Met name wil de rechtbank weten of de in de schorsingsbeslissing opgenomen voorwaarde mondeling aan de opgeëiste persoon is toegelicht, met behulp van een tolk in de Poolse taal, en of de uitreikende verbalisant zich ervan heeft vergewist dat de opgeëiste persoon die voorwaarde ook begreep.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een proces-verbaal te laten opmaken door de uitreikende verbalisant(en) met betrekking tot hetgeen hiervoor is overwogen.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij bij de beslissing om het schorsingsverzoek aan te houden ook heeft stilgestaan bij de vraag of, zo de overleveringsdetentie nog niet is beëindigd wegens het verstrijken van de 90-dagentermijn, er aanleiding bestaat om de opgeëiste persoon te schorsen. Als dat immers het geval zou zijn, zou het niet in de rede liggen om de opgeëiste persoon langer gedetineerd te houden om de titel voor de overleveringsdetentie zelf te onderzoeken. Echter, ook voor de vraag of de opgeëiste persoon voor een schorsing in aanmerking komt is van belang om vast te stellen of hij bewust een eerdere aan hem opgelegde schorsingsvoorwaarde heeft overtreden.

BESLISSING:

heropenthet onderzoek in raadkamer en
houdt aanhet verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen het bovengenoemde proces-verbaal te doen opmaken en aan het dossier toe te voegen.
Deze beslissing is genomen op 23 juni 2023 door:
mr. O.P.M. Fruytier, rechter
in tegenwoordigheid van G.M. Vernooij-Tol, griffier.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 3 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2463.