ECLI:NL:RBAMS:2023:3947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
1315928920
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een gewapende overval op een avondwinkel met toepassing van adolescentenstrafrecht

Op 7 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een gewapende overval op een avondwinkel op 19 maart 2020. De verdachte, geboren in 2000, werd samen met anderen beschuldigd van het binnenkomen van de winkel gewapend met een mes en/of taser, het bedreigen van de winkelier en het stelen van een geldbedrag van ongeveer 40 euro. Tijdens de zitting heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en de verdediging door raadsman mr. B. Hartman. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, waaronder camerabeelden en bekennende verklaringen van de verdachte en medeverdachten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld, gepleegd in vereniging met anderen. De rechtbank besloot tot toepassing van het adolescentenstrafrecht en legde een jeugddetentie op van 12 dagen, een werkstraf van 185 uur, waarvan 5 uur voorwaardelijk, en een proeftijd van 6 maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan immateriële schade aan de benadeelde partij, de winkelier. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn positieve ontwikkeling onder toezicht van de reclassering en de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/159289-20
Datum uitspraak: 7 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 2000,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van wat [persoon 1] , medewerker LDH Jeugdbescherming & Reclassering, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is
primairten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 maart 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een (avond)winkel een geldbedrag (van ongeveer 40 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 2] en/of avondwinkel [avondwinkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( gewapend met een mes en/of een elektrische stok/taser) voornoemde avondwinkel binnen te gaan en/of
- tegen voornoemde [persoon 2] te roepen: “ga liggen, ga liggen” althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- voornoemde [persoon 2] (bij zijn hoofd) vast te pakken en/of vast te houden en/of naar beneden te duwen en/of
- voornoemde [persoon 2] eenmaal of meermalen tegen het hoofd te slaan en/of
- tegen voornoemde [persoon 2] te roepen: “waar is het geld, geef mij het geld”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
Aan verdachte is
subsidiairten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 maart 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in een (avond)winkel een geldbedrag (van ongeveer 40 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 2] en/of avondwinkel [avondwinkel] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, naar voornoemde (avond)winkel is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( gewapend met een mes en/of een elektrische stok/taser) voornoemde avondwinkel is/zijn binnengegaan en/of
- tegen voornoemde [persoon 2] heeft/hebben geroepen: “ga liggen, ga liggen” althans woorden
van gelijke aard of strekking en/of
- voornoemde [persoon 2] (bij zijn hoofd) heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of naar beneden heeft/hebben geduwd en/of
- voornoemde [persoon 2] eenmaal of meermalen tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- tegen voornoemde [persoon 2] heeft/hebben geroepen: “waar is het geld, geef mij het geld”, althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, gelet op de aangifte, het proces-verbaal ten aanzien van de camerabeelden en bekennende verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten.
Door geld uit de kassa te pakken en in een tas te doen, hebben verdachte en zijn medeverdachten zich een zodanige heerschappij over het geld verschaft, dat de wegneming van het geld als voltooid kan worden beschouwd. Dat medeverdachte [medeverdachte 1] vervolgens met het geld in de winkel is aangehouden en daardoor niet met de buit heeft kunnen vluchten, doet hier niet aan af. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat bij de overval geweld is gebruikt. De verklaring van aangever dat hij door de overvallers is vastgepakt en naar beneden is getrokken, wordt ondersteund door de camerabeelden. Daarnaast wordt de verklaring van aangever dat hij vervolgens werd geslagen ondersteund door de verklaring van verdachte.
Er is tussen verdachte en zijn medeverdachten sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte is daarom strafrechtelijk niet alleen verantwoordelijk voor zijn eigen handelen, maar ook voor dat van zijn mededaders. Bij de overval is geweld gebruikt door aangever naar beneden te trekken en vervolgens op zijn hoofd te slaan. Omdat tussen verdachte en zijn medeverdachten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, kan worden bewezen dat zij het feit in vereniging hebben gepleegd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
In overeenstemming met hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd acht de rechtbank op basis van de aangifte, het proces-verbaal ten aanzien van de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging plegen van een diefstal met geweld, zoals primair ten laste is gelegd. Gelet op het standpunt van de verdediging behoeft dit geen verdere motivering.
Zoals reeds ook eerder in de vonnissen van de medeverdachten is overwogen had medeverdachte [medeverdachte 2] tijdens de overval een stok met licht aan het uiteinde vast die door de aangever is omschreven als een vermoedelijke taser. Nu het voorwerp niet is aangetroffen en verdachte en zijn medeverdachten hebben ontkend dat dit een taser was, kan niet worden vastgesteld dat dit daadwerkelijk een taser betrof. Verdachte wordt daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte ten aanzien van het
primairten laste gelegde
op 19 maart 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in een avondwinkel een geldbedrag van 40 euro, dat toebehoorde aan [persoon 2] en/of avondwinkel [avondwinkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [persoon 2] , gepleegd niet het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- gewapend met een mes en een stok voornoemde avondwinkel binnen te gaan en
- tegen [persoon 2] te roepen: “ga liggen, ga liggen” en
- [persoon 2] vast te pakken en naar beneden te duwen en
- [persoon 2] te slaan en
- tegen [persoon 2] te roepen: “waar is het geld, geef mij het geld”, althans woorden van gelijke aard of strekking.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht en verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit te veroordelen tot een jeugddetentie van 12 dagen, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 185 uur waarvan 5 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 6 maanden en verlenging van het reclasseringstoezicht. In het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dient vervangende jeugddetentie van 90 dagen te worden toegepast.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdediging zich kan vinden in de eis van de officier van justitie. Verdachte wil graag dat het reclasseringstoezicht met 6 maanden wordt verlengd, nu hij goed contact heeft met zijn begeleider en hij soms nog tegen praktische problemen aanloopt, bijvoorbeeld met betrekking tot het herinstromen op de arbeidsmarkt en het volgen van een opleiding. Het is voor hem prettig als hij hier hulp bij krijgt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Toepassing adolescentenstrafrecht
Op 26 juni 2020 adviseerde de reclassering tot het toepassen van het jeugdstrafrecht. Uit het latere reclasseringsadvies van 17 maart 2022 blijkt dat uit het door de reclassering gebruikte wegingskader adolescentenstrafrecht geen eenduidig beeld naar voren komt. Er zijn geen indicaties voor een verstandelijke beperking, impulsief handelen of het vertonen van kinderlijk gedrag. Anderzijds zijn er wel indicaties voor pedagogische mogelijkheden aangezien verdachte deel uit maakt van een gezin en de continuering van school nodig is. Nu verdachte ‘first offender’ is adviseert Reclassering Nederland (Leger Des Heils) toepassing van het jeugdstrafrecht. In het geval de rechtbank een toezicht oplegt, dan kan de volwassenreclassering hier uitvoering aan geven. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een overval op een avondwinkel, waarbij gebruik is gemaakt van wapens en waarbij tegen de aangever fysiek geweld is gebruikt. Overvallen zijn heftige en angstaanjagende feiten. Voor het slachtoffer in het bijzonder en voor de samenleving in het algemeen. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij, blijkt dat de aangever nog altijd veel last heeft van hetgeen verdachte en zijn mededaders hem hebben aangedaan. Verdachte en zijn mededaders hebben zich bij hun handelen enkel laten leiden door hun eigen behoefte aan geld, zonder ook maar enige rekening te houden met de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de aangever. Dat neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 mei 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dus een zogenaamde ‘first offender’ is. Uit het reclasseringsrapport van 17 maart 2022 volgt dat ten tijde van het delict het sociaal netwerk van verdachte, zijn softdrugs problematiek en het gebrek aan assertiviteit directe risicofactoren waren. Verdachte lijkt zich ten tijde van het delict te hebben laten beïnvloed door een negatief netwerk van vrienden en was onvoldoende in staat om weerstand te bieden tegen het voorstel om de overval te gaan plegen. Indirect speelde zijn financiële situatie een rol, omdat verdachte zijn drugsgebruik onvoldoende kon financieren van zijn studiefinanciering. Sinds het delict staat verdachte onder schorsingstoezicht van de reclassering. De reclassering merkt een positieve verandering bij verdachte. Hij houdt zich goed aan de bijzondere voorwaarden. Daarnaast is er gewerkt aan de risicofactoren en heeft verdachte veel baat gehad bij de Cognitieve Vaardigheidstraining. De reclassering is dan ook van mening dat deze interventies een positief effect hebben gehad op de kans op recidive. Bovendien heeft verdachte in vrijwillig kader hulp gezocht voor zijn trauma’s en hasj verslaving. Het is beschermend dat verdachte beschikt over stabiele huisvesting. Aangezien de reclassering het recidiverisico als laag inschatte, werd er in 2022 geen meerwaarde gezien in het adviseren van reclasseringsbemoeienis.
Inmiddels is verdachte niet meer werkzaam bij zijn toenmalige werkgever, maar wil hij graag weer een opleiding volgen en aan het werk. Ter terechtzitting heeft deskundige [persoon 1] , medewerker LDH Jeugdbescherming & Reclassering, dit bevestigd. Het contact met verdachte verloopt goed, hij is schuldbewust en hij wil het delict achter zich laten. De deskundige staat positief tegenover het verzoek van de verdediging om het reclasseringstoezicht voor 6 maanden door te laten lopen, opdat verdachte hulp kan krijgen bij praktische zaken en zijn leven nog verder op de rit kan krijgen.
LOVS
De rechtbank heeft bij de uiteindelijke strafoplegging acht geslagen op de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. Het betreft in de onderhavige zaak het volgende oriëntatiepunt: overval winkel. Als uitgangspunt voor strafoplegging voor een dergelijk feit geldt als oriëntatiepunt dat bij een ‘first offender’ - een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd van 4 maanden, waarbij strafverzwarende omstandigheden de strafmaat naar boxen kunnen wijzigen. Iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel voor 1 maand jeugddetentie. In het onderhavige geval kunnen het gebruik van fysiek geweld, bedreiging met wapens en het georganiseerde karakter van de groep als strafverzwarende omstandigheden worden aangemerkt.
Overschrijding van de redelijke termijn
Verder houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het uitgangspunt van de Hoge Raad is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Regel is dat de overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (HR 17 juni 2018, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De termijn heeft een aanvang genomen met de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte op 17 juni 2020. Het onderzoek was kort daarna gereed, maar inhoudelijke behandeling heeft lang op zich laten wachten. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna één jaar. Gelet op de uitgangspunten van de Hoge Raad in bovengenoemd arrest dient bij een dergelijke overschrijding naar bevind van zaken te worden gehandeld.
Conclusie
Gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit zou het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van enige duur – wat zou betekenen dat verdachte vast komt te zitten – in beginsel gepast en geboden zijn. Vanwege de geschetste persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn proceshouding en de overschrijding van de redelijke termijn vindt de rechtbank in dit geval een grotendeels voorwaardelijke jeugddetentie in combinatie met een werkstraf meer passend. Zij ziet dan ook geen aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente
.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal hoofdelijk worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
12 (twaalf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
werkstrafvan
185 (honderdvijfentachtig) uren.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) uren, van deze werkstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
6 (zes) maandenvast.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van
90 (negentig) dagen.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Verlengt de aan de reclassering gegeven opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, zoals opgenomen waren in het – geschorste – bevel voorlopige hechtenis dat met dit vonnis zal worden opgeheven, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [persoon 2]
toetot een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 19 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 1.500,- (vijftienhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 19 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juni 2023.