ECLI:NL:RBAMS:2023:3935

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
22/028613
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris inzake ontruiming op basis van artikel 551a Sv

Op 20 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 1 december 2022, die een machtiging tot ontruiming had verleend op basis van artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot verwijdering van personen en voorwerpen uit een pand dat in renovatie was. De eigenaar van het pand had aangifte gedaan van huisvredebreuk, omdat de appellant zonder toestemming in het pand verbleef. De rechtbank heeft de procedure in besloten raadkamer behandeld en de appellant, zijn advocaat en de officier van justitie gehoord.

De verdediging stelde dat de rechter-commissaris onvoldoende informatie had om de machtiging te verlenen en dat er geen spoedeisend belang was. Het Openbaar Ministerie betoogde dat de rechter-commissaris zorgvuldig had gehandeld en dat er wel degelijk een spoedeisend belang was bij de ontruiming, gezien de renovatie van het pand en de gevaarlijke staat ervan.

De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris de machtiging tot ontruiming onterecht had verleend. De rechtbank concludeerde dat het spoedeisend belang niet voldoende was onderbouwd en dat de machtiging in strijd was met het huisrecht van de appellant, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de eerdere beslissing van de rechter-commissaris.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
Parketnummer : 13/059738-23
Raadkamernummer : 22/028613
Datum : 20 juni 2023
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 1 december 2022 betreffende de toewijzing van de vordering ex artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak tegen:

[appellant] ,

geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.R. Kramer,
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen: appellant.

Feiten

Op 23 oktober 2022 heeft de eigenaar van het pand [adres pand] aangifte gedaan van huisvredebreuk. Het pand werd door de eigenaar gerenoveerd en verkeerde in casco staat. Bij vordering van 28 november 2022 heeft de officier van justitie de rechter-commissaris verzocht een machtiging voor een bevel tot verwijdering van personen en/of voorwerpen uit een woning, besloten lokaal of erf te verlenen (artikel 551a Sv).
De vordering heeft betrekking op het verwijderen door een opsporingsambtenaar van
personen en voorwerpen die wederrechtelijk vertoeven in/op een woning, besloten lokaal of erf, te weten het pand aan de [adres pand] dat aaneengeschakeld is met pand [adres pand] (hierna gezamenlijk: het pand).
De rechter-commissaris heeft op 1 december 2022 de vordering toegewezen en de officier van justitie gemachtigd overeenkomstig de vordering.

Procedure

Het beroepschrift is op 15 december 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 7 maart 2023 het beroepsschrift in besloten raadkamer behandeld en het onderzoek in raadkamer bij beslissing van 21 maart 2023 heropend. De rechtbank heeft daarbij de officier van justitie opdracht gegeven nader onderzoek te verrichten. De behandeling van het beroepschrift is voor onbepaalde tijd aangehouden.
De rechtbank heeft het beroepschrift op 6 juni 2023 opnieuw in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de appellant, haar advocaat mr. J.R. Kramer en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

Standpunt van de verdediging

Het beroep richt zich tegen de machtiging ex artikel 551a Sv van 1 december 2022.
Namens appellant is primair aangevoerd dat de aanvullende informatie niet relevant is. Er is sprake van een ex tunc-toetsing. De omstandigheid dat ten tijde van het afgeven van de machtiging tot ontruiming door de rechter-commissaris onvoldoende informatie beschikbaar was, is een gebrek dat niet achteraf kan worden hersteld. De rechtbank moet toetsen of de rechter-commissaris met de informatie die destijds beschikbaar was, tot deze beslissing mocht komen. Naar het oordeel van de verdediging is dat niet het geval.
Ook indien de rechtbank van oordeel is dat de aanvullende informatie wel relevant is, dan blijkt daaruit niet dat sprake was van een spoedeisend belang en moet ook worden geconcludeerd dat de rechter-commissaris de machtiging ten onrechte heeft verleend.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat de rechter-commissaris een zorgvuldig afgewogen beslissing heeft genomen. Ook uit de nadere stukken is gebleken dat de eigenaar van de woning een spoedeisend belang had bij het ontruimen van het pand. Het pand wordt gerenoveerd en door de kraak kwamen de werkzaamheden stil te liggen. Daarbij heeft de eigenaar onderbouwd dat het pand in een gevaarlijke staat verkeerde waardoor het verblijf in het pand een gevaar voor de openbare orde opleverde. Het hoger beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Beoordeling

De rechtbank moet – kort gezegd – beoordelen of de rechter-commissaris terecht de officier van justitie heeft gemachtigd tot ontruiming van het pand aan de [adres pand] .
De strafbaarstelling van kraken en de in artikel 551a Sv opgenomen ontruimingsbevoegdheid heeft als doel bescherming van het recht van de eigenaar en bescherming van de openbare orde. De eigenaar van het pand aan de [adres pand] heeft tegen de appellant aangifte gedaan van huisvredebreuk. Niet bestreden is dat de apellant zich zonder toestemming van de eigenaar wederrechtelijk in het pand bevond. Tevens staat vast dat de appellant, gelet op het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden EVRM), een huisrecht toe komt en dat ontruiming een ernstige inbreuk maakt op dit recht.
In het kader van artikel 551a Sv moet de rechter-commissaris beoordelen of de door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde en de rechten van de eigenaar van het pand in de concrete omstandigheden proportioneel is. In die beoordeling is van belang dat de eigenaar van het pand voldoende concreet onderbouwt dat hij een spoedeisend belang heeft bij ontruiming. Daarnaast moet de rechter-commissaris beoordelen of er uitzonderlijke omstandigheden zijn op grond waarvan het huisrecht van de kraker moet prevaleren boven het kraakverbod (Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een ex tunc beoordeling moet plaatsvinden. Dat houdt in dat de rechtbank zal beoordelen of de rechter-commissaris op grond van de destijds bekende feiten en omstandigheden de machtiging tot ontruiming mocht verlenen.
In de onderhavige casus heeft de eigenaar gesteld dat er een tweezijdig spoedeisend belang is tot ontruiming. Ten eerste belet de kraak de eigenaar een uitgebreide renovatie uit te voeren en ten tweede is verblijf in het pand zeer gevaarlijk doordat het pand in een slechte (casco)staat verkeert en asbestmateriaal zich in het dak bevindt.
Ten aanzien van het eerste punt heeft de eigenaar diverse stukken overgelegd waaruit blijkt welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Ook is een omgevingsvergunning uit juni 2021 overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de eigenaar heel uitvoerig heeft onderbouwd welke werkzaamheden moeten worden verricht, maar dat hieruit niet is gebleken van een spoedeisend belang. Gebleken is dat de funderingswerkzaamheden pas konden starten nadat de winkel in het naastgelegen pand – de [adres pand] – leeg was. Dat is door de eigenaar ook niet onweersproken. Ten tijde van het afgeven van de machtiging stonden de werkzaamheden weliswaar gepland, maar ook toen moet duidelijk zijn geweest dat deze werkzaamheden vooralsnog niet ten uitvoer konden worden gebracht omwille van de verhuur en exploitatie van de winkelruimte aan de [adres pand] . Naar het oordeel van de rechtbank was daarom sprake van een theoretische planning. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank geen spoedeisend belang worden aangenomen.
Ter zitting heeft de officier van justitie overigens kenbaar gemaakt dat in verband met de uitvoering van deze werkzaamheden de huurovereenkomst van de postzegelhandelaar, gevestigd in het pand aan de [adres pand] , per 1 augustus 2023 zou zijn opgezegd. Dat maakt het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het spoedeisende belang niet anders.
Ten aanzien van de veiligheid van het pand constateert de rechtbank dat het pand niet is geïnspecteerd door de brandweer. De stelling dat het pand een gevaar vormt voor de openbare veiligheid vindt de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het spoedeisend belang onvoldoende is gebleken. Het verlenen van de machtiging tot ontruiming was daarom in strijd met het huisrecht ex artikel 8 EVRM en artikel 11 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (IVESCR). De rechter-commissaris heeft de machtiging dan ook onterecht afgegeven.

Beslissing

De rechtbank verklaart het hoger beroep
gegrond.
Deze beslissing is gegeven op 20 juni 2023 door de raadkamer:
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mr. C.W. Bianchi en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie binnen veertien (14) dagen na de dagtekening van de beslissing beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank.