ECLI:NL:RBAMS:2023:3922

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
13/071923-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot bedreiging en belediging

Op 13 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 6 februari 2023 door de regionale rechtbank in Gliwice, betreft een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden voor de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 30 mei 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.C.H. Rutjens, en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens heeft verstrekt en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De verdediging heeft betoogd dat de overlevering onevenredig zou zijn, gezien de medische situatie van de opgeëiste persoon en de detentieomstandigheden in Polen. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de overlevering niet onevenredig kan worden genoemd, aangezien het gaat om een straf van één jaar en zes maanden. De rechtbank heeft in haar oordeel aangegeven dat de medische situatie van de opgeëiste persoon onvoldoende onderbouwd is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overlevering onterecht zouden maken.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve gegevens zijn die duiden op een algemeen reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling van personen die medische zorg behoeven. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/071923-23
Datum uitspraak: 13 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 29 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 februari 2023 door
the Regional Court in Gliwice(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 mei 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.C.H. Rutjens, advocaat te Roermond en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgement of the District Court in Zabrze of 14 August 2018, becoming legally binding on 22 August 2018, reference number II K 1502/18.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, één maand en één dag. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
  • medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
  • medeplegen van eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

5.Evenredigheid

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft, refererend aan de medische situatie van de opgeëiste persoon, gesteld dat overlevering onevenredig zou zijn. De overlevering wordt gevraagd voor bedreiging en belediging en de opgeëiste persoon heeft al 6 maanden in detentie in Polen doorgebracht. De raadsvrouw betwijfelt of de uitvaardigende justitiële autoriteit bij het uitvaardigen van het EAB bekend was met de medische toestand van de opgeëiste persoon. In het licht van de evenredigheid zou die medische toestand immers (hebben) kunnen leiden tot een andere beslissing met betrekking tot de uitvaardiging dan wel handhaving van het EAB. De raadsvrouw heeft aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht om bij de uitvaardigende justitiële autoriteit te informeren of het EAB, ondanks de medische toestand van de opgeëiste persoon, wordt gehandhaafd. De opgeëiste persoon heeft ook belang bij aanhouding van de zaak met het oog op gelijkstelling aan een Nederlander, aangezien hij daar in oktober 2023 voor in aanmerking zal komen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat het EAB niet onevenredig kan worden genoemd, aangezien het gaat om een straf van één jaar en zes maanden. De evenredigheid van een straf wordt niet getoetst, de officier van justitie heeft gewezen op de zogenoemde stelselevenredigheid. Het lag op de weg van de verdediging om deze kwestie bij de Poolse autoriteiten onder de aandacht te brengen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de (persoonlijke) belangen van de opgeëiste persoon is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. De medische situatie van de opgeëiste persoon is onvoldoende onderbouwd. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen. Gelet op de beslistermijn zal de rechtbank de behandeling van de zaak niet aanhouden. Zij ziet daartoe ook overigens geen aanleiding.

6.Detentieomstandigheden

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft, verwijzend naar een overgelegd ‘
Report of the Commissioner for Human Rights on the activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (NMPT) in Poland in 2021’, betoogd dat de detentieomstandigheden in Polen schrijnend zijn en dat de eerder door het CPT gedane aanbevelingen, onder meer op medisch gebied, nog steeds niet zijn doorgevoerd. De medische zorg is in detentie in Polen beperkt, terwijl de opgeëiste persoon, zoals hiervoor al gesteld, deze zorg echt nodig heeft. Er is daarom volgens de raadsvrouw voor de opgeëiste persoon sprake van een individueel reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling. De raadsvrouw heeft verzocht op grond van artikel 11 OLW geen gevolg te geven aan het EAB, dan wel de behandeling van de zaak aan te houden op grond van artikel 11 lid 2 OLW. Dat stelt de verdediging ook in staat een medische verklaring te verkrijgen ter onderbouwing van de medische situatie van de opgeëiste persoon.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, verwijzend naar eerdere uitspraken van deze rechtbank, gesteld dat geen sprake is van algemeen reëel gevaar dat personen die medische zorg behoeven in Poolse detentiecentra onmenselijk of vernederend worden behandeld. Hij heeft meegedeeld dat bij de feitelijke overlevering aandacht zal worden besteed aan de medische situatie van de opgeëiste persoon, waarbij hij heeft opgemerkt dat de medische toestand van een opgeëiste persoon zelden aan overlevering in de weg staat. De officier van justitie heeft tot slot gesteld dat van detentieongeschiktheid niet is gebleken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet, hoewel zij zich de medische situatie van de opgeëiste persoon realiseert, geen aanleiding om geen gevolg te geven aan het EAB op grond van artikel 11 OLW. De rechtbank ziet ook geen reden om de beslissing over de overlevering aan te houden.
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer over de detentieomstandigheden het kader, zoals dat is gegeven door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 ( [naam 1] en [naam 2] ).
De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van overleveringsverzoeken uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld. Onder meer in de uitspraak van 22 oktober 2018 [4] , is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
Uit het door de raadsvrouw overgelegde NMPT-rapport, voor zover dat ziet op gevangenissen [5] , blijkt niet dat de medische zorg aldaar zodanig ondermaats is dat personen met medische problemen een algemeen risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die duiden op een algemeen reëel gevaar dat personen die medische zorg behoeven, in Polen onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 Handvest. Aan de vraag of sprake is van een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon komt de rechtbank dus niet toe. [6]
Met de officier van justitie constateert de rechtbank dat de gezondheid van de opgeëiste persoon mogelijk een rol kan spelen in het kader van artikel 35 OLW, welk artikel ziet op de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon. Aan de toelaatbaarheid van de overlevering staat deze echter niet in de weg.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 266, 267 en 285 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gliwice(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Het rapport ziet bijvoorbeeld ook op politiecellen en grensbewakingseenheden
6.Vergelijk Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 ( [naam 1] en [naam 2] ), punt 88 e.v.