ECLI:NL:RBAMS:2023:3819

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
AMS 19/3046
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens niet opgelegde loonsanctie door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker die meende schade te hebben geleden door het niet opleggen van een loonsanctie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De verzoeker, die sinds november 2014 arbeidsongeschikt was, had een WGA-uitkering ontvangen, maar stelde dat hij recht had op een loonsanctie voor zijn werkgever, die niet was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding moest worden afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat hij materiële schade had geleden sinds het verstrijken van de wachttijd op 30 oktober 2016. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de uitkering die verzoeker ontving, niet in strijd was met de cao en dat er geen bewijs was van immateriële schade of schade door ontslag. De rechtbank benadrukte dat voor schadevergoeding een rechtstreeks verband moet bestaan tussen de gestelde schade en het onrechtmatige besluit van het bestuursorgaan. Aangezien verzoeker niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk schade had geleden, werd het verzoek afgewezen. De rechtbank wees erop dat verzoeker geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
( [gem. verweerder] ).

Inleiding

Op 3 juni 2019 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
De rechtbank heeft het verzoekschrift op 2 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het Uwv.
Beoordeling door de rechtbank
Verzoeker heeft de rechtbank verzocht om een gevoegde behandeling met de zaak met nummer 20/1652. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een gevoegde behandeling, omdat de zaken niet over hetzelfde of een verwant onderwerp gaan. [1] Voor zover verzoeker stelt dat hij daardoor in zijn belangen wordt geschaad, is die stelling niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank beoordeelt daarom alleen of het Uwv aan verzoeker een schadevergoeding moet betalen.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Voorgeschiedenis
5. Verzoeker werkte bij [naam bedrijf] . Begin november 2014 is hij uitgevallen vanwege medische klachten. Met een besluit van 5 januari 2017 heeft het Uwv aan verzoeker op grond van de Wet WIA [2] een loongerelateerde WGA [3] -uitkering toegekend. Vastgesteld is dat verzoeker 35 tot 80% arbeidsongeschikt is. In het besluit is vermeld dat de werkgever niet voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van verzoeker. Hoewel dit volgens het Uwv een reden is om de loondoorbetalingsplicht van de werkgever te verlengen (loonsanctie), is dit niet gebeurd. Het opleggen van een loonsanctie is alleen mogelijk voor het einde van de wachttijd van 104 weken en de wachttijd van verzoeker was op 30 oktober 2016 al verstreken.
6. Verzoeker heeft bij het Uwv een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat het Uwv aan de werkgever ten onrechte geen loonsanctie heeft opgelegd.
7. Met een brief van 23 april 2019 heeft het Uwv dat verzoek afgewezen.
Ten eerste is volgens het Uwv niet gebleken dat verzoeker vanaf 31 oktober 2016 materiële schade heeft geleden. De hoogte van de uitkering bedroeg in de eerste twee maanden van het derde ziektejaar 75% en vanaf de derde maand 70% van zijn WIA-maandloon. Dat verzoeker recht zou hebben gehad op meer loon volgt niet uit de door hem aangevoerde collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor [naam bedrijf] bedrijven in Nederland. Het Uwv stelt in de brief dat verzoeker tot 1 mei 2019 recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering. Als hij na deze datum recht heeft op een lagere uitkering, kan hij opnieuw een verzoek om schadevergoeding indienen. Dit laatste geldt volgens het Uwv ook als verzoeker in het derde ziektejaar alsnog recht mocht krijgen op een IVA [4] -uitkering. Verder is volgens het Uvw schade als gevolg van ontslag niet aannemelijk gemaakt. Bovendien is het rechtstreeks verband tussen die schade en het nalaten van een loonsanctie niet gebleken. Ten tweede is er volgens het Uwv geen aanleiding om immateriële schade te vergoeden. Niet gebleken is dat verzoeker door het nalaten van een loonsanctie zo heeft geleden dat er psychische schade is ontstaan. Ook is zijn eer en goede naam niet aangetast.
Verzoek om schadevergoeding
8. Met een brief van 3 juni 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de brief van het Uwv van 23 april 2019. Omdat tegen die brief geen beroep mogelijk is [5] , heeft de rechtbank deze brief opgevat als een verzoekschrift voor schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:90, eerste lid, van de Awb. [6] In het verzoekschrift stelt verzoeker dat hij schade heeft geleden, omdat het Uwv ten onrechte geen loonsanctie heeft opgelegd. Hij is daardoor inkomsten misgelopen. Volgens verzoeker is daarmee ook zijn ontslag mogelijk gemaakt.
Toetsingskader
9. Volgens vaste rechtspraak moet de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding is om schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan kunnen worden toegerekend. [7]
10. Als beginsel geldt dat de schadevergoeding de schuldeiser zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin hij zou verkeren indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Dat beginsel brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden.
10. Alleen daadwerkelijke schade komt voor vergoeding in aanmerking. Het ligt op de weg van de schuldeiser om de schade, die hij als benadeelde werknemer stelt te hebben geleden, voldoende te onderbouwen.
Loonschade
10. Vaststaat dat het Uwv ten onrechte geen loonsanctie heeft opgelegd. De onrechtmatigheid van dit nalaten is gegeven en het Uwv is in beginsel tegenover verzoeker schadeplichtig.
10. Bij loonschade geldt als uitgangspunt dat er een rechtstreeks verband is tussen het niet ontvangen loon dat een werkgever had moeten betalen en het nalaten van een loonsanctie. Als loonschade van verzoeker wordt aangemerkt het verschil tussen de netto uitkering die verzoeker in het derde ziektejaar heeft ontvangen en het nettoloon waarop verzoeker in het derde ziektejaar aanspraak had kunnen maken.
10. Vaststaat dat verzoeker in de periode vanaf 31 oktober 2016 een WGA-uitkering heeft ontvangen ter hoogte van eerst 75% en later 70% van het WIA-maandloon. Wat betreft het nettoloon waarop verzoeker in het derde ziektejaar aanspraak had kunnen maken, heeft hij gewezen op artikel 11, lid 11.3.1, van de cao voor [naam bedrijf] bedrijven in Nederland. Die bepaling luidt als volgt:
‘Een werknemer heeft gedurende maximaal een aaneengesloten (of daarmee wettelijk gelijkgestelde) periode van 24 maanden recht op een aanvulling op het wettelijk ziekengeld tot 100% van het jaarinkomen voorafgaand aan de eerste ziektedag.’
Uit deze bepaling volgt niet dat verzoeker in het derde ziektejaar recht had op meer dan 70% van het WIA-maandloon. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij in het derde ziektejaar loonschade heeft geleden.
Schade door ontslag
10. Omdat het Uwv ten onrechte geen loonsanctie heeft opgelegd, stelt verzoeker dat [naam bedrijf] de arbeidsovereenkomst kon ontbinden. Ter onderbouwing van zijn schade heeft verzoeker gewezen op artikel 11.4.12 van de cao. Deze bepaling bevat een regeling over de aanvulling door de werkgever op een IVA-uitkering. Maar op grond van deze bepaling valt niet in te zien op welke wijze verzoeker schade zou hebben geleden. Uwv stelt terecht dat verzoeker bij een loonsanctie recht zou hebben op loondoorbetaling in het derde ziektejaar en dat hij reeds om die reden dus geen recht zou hebben op een IVA-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden door ontslag, die voor vergoeding in aanmerking komt.
Immateriële schade
10. Artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW [8] bepaalt dat de benadeelde voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dit, indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
17. Voor zover verzoeker stelt dat hij een meer of minder psychisch onbehagen ervaart en zich gekwetst voelt omdat het Uwv ten onrechte geen loonsanctie heeft opgelegd, zijn die omstandigheden onvoldoende voor schadevergoeding. [9] Verzoeker heeft ook niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat hij is aangetast in zijn eer en goede naam of op een andere manier in zijn persoon.
Conclusie en gevolgen
18. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Dost, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:14, eerste lid, van de Awb.
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
3.Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
4.Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
5.Artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb.
6.In samenhang met artikel 8:88, eerste lid, van de Awb gelezen.
7.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:446.
8.Burgerlijk Wetboek.
9.Zie