Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2023 in de zaak tussen
[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Voorgeschiedenis
Ten eerste is volgens het Uwv niet gebleken dat verzoeker vanaf 31 oktober 2016 materiële schade heeft geleden. De hoogte van de uitkering bedroeg in de eerste twee maanden van het derde ziektejaar 75% en vanaf de derde maand 70% van zijn WIA-maandloon. Dat verzoeker recht zou hebben gehad op meer loon volgt niet uit de door hem aangevoerde collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor [naam bedrijf] bedrijven in Nederland. Het Uwv stelt in de brief dat verzoeker tot 1 mei 2019 recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering. Als hij na deze datum recht heeft op een lagere uitkering, kan hij opnieuw een verzoek om schadevergoeding indienen. Dit laatste geldt volgens het Uwv ook als verzoeker in het derde ziektejaar alsnog recht mocht krijgen op een IVA [4] -uitkering. Verder is volgens het Uvw schade als gevolg van ontslag niet aannemelijk gemaakt. Bovendien is het rechtstreeks verband tussen die schade en het nalaten van een loonsanctie niet gebleken. Ten tweede is er volgens het Uwv geen aanleiding om immateriële schade te vergoeden. Niet gebleken is dat verzoeker door het nalaten van een loonsanctie zo heeft geleden dat er psychische schade is ontstaan. Ook is zijn eer en goede naam niet aangetast.
Verzoek om schadevergoeding
Toetsingskader
Loonschade
‘Een werknemer heeft gedurende maximaal een aaneengesloten (of daarmee wettelijk gelijkgestelde) periode van 24 maanden recht op een aanvulling op het wettelijk ziekengeld tot 100% van het jaarinkomen voorafgaand aan de eerste ziektedag.’
Uit deze bepaling volgt niet dat verzoeker in het derde ziektejaar recht had op meer dan 70% van het WIA-maandloon. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij in het derde ziektejaar loonschade heeft geleden.
Schade door ontslag
Immateriële schade
Conclusie en gevolgen