ECLI:NL:RBAMS:2023:3818

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
AMS 22/4048
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 2 juni 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, woonachtig in Duivendrecht, had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar deze was door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geweigerd op basis van een beoordeling die stelde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser betwistte deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat hij niet door een verzekeringsarts was onderzocht op een fysiek spreekuur. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom een spreekuurcontact niet noodzakelijk was, gezien de aard van de klachten die eiser had aangegeven. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid had plaatsgevonden, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank droeg verweerder op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op een spreekuur gezien moet worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4048

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Duivendrecht, eiser

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gem. verweerder] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit Ouderkerk aan de Amstel (de ex-werkgever).

Procesverloop

In het besluit van 4 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser met ingang van 30 augustus 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 15 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De ex-werkgever heeft te kennen gegeven wel als partij aan de procedure te willen deelnemen, maar uitsluitend een kopie van de uitspraak te willen ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat eiser geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens te delen met de ex-werkgever. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door deze uitspraak bij de ex-werkgever bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens voor zover mogelijk vermeden. De rechtbank zal in deze uitspraak slechts in zeer algemene zin de medische klachten van eiser benoemen.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als medewerker bediening voor gemiddeld 32 uur per week. Voor dit werk heeft eiser zich ziekgemeld. Eiser heeft vervolgens een Ziektewetuitkering ontvangen en op 19 mei 2021 een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.
3. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder een einde wachttijd beoordeling uitgevoerd. Een verzekeringsarts van verweerder heeft het dossier bestudeerd, op [medio 3] december 2021 via beeldbellen een spreekuurcontact met eiser gehad en de bevindingen neergelegd in een rapport van [medio 1] december 2021. Een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van [medio 2] december 2021 maakt onderdeel uit van het rapport. In de FML zijn beperkingen opgenomen voor persoonlijk functioneren en sociaal functioneren. De verzekeringsarts overweegt in het rapport dat eiser ook fysieke belemmeringen ervaart, maar dat bij navraag blijkt dat hij in zijn sport binnen de referentiewaarden van het CBBS kan functioneren. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens in een rapport van [medio 4] januari 2022 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 30 augustus 2021 berekend op 21,67%.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier van eiser bestudeerd en in een rapport van 15 juli 2022 geconcludeerd dat er geen medische gronden of gegevens zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De FML geeft de mogelijkheden van eiser per datum in geding, 30 augustus 2021, volgens de verzekeringsarts en beroep juist weer. Op basis van deze conclusies heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het standpunt van eiser
5. Volgens eiser heeft verweerder onterecht zijn lichamelijke beperkingen niet weergegeven in de FML. Volgens eiser is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest, omdat hij niet door een verzekeringsarts is onderzocht op een fysiek spreekuur. Eiser heeft in de WIA-aanvraag aangegeven dat hij naast psychische klachten ook fysieke klachten heeft. Tijdens het beeldbellen heeft de primaire verzekeringsarts eiser verkeerd begrepen. Wat eiser heeft aangegeven over sporten, ging namelijk over het verleden en niet over de situatie op de datum in geding. De verzekeringsarts heeft eiser ook verkeerd begrepen over het klussen. Het dagverhaal klopt daarom niet. Eiser heeft verzocht om een fysieke hoorzitting waarbij ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig zou zijn. Bij de hoorzitting was de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter niet aanwezig. Tijdens de hoorzitting heeft eiser aangegeven dat hij een lichamelijk onderzoek wenst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter op basis van het onjuiste dagverhaal afgezien van een lichamelijk onderzoek en het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts onderschreven.
Het standpunt van verweerder
6. Verweerder voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van lichamelijk onderzoek heeft mogen afzien, omdat daartoe op basis van de medische en overige gegevens geen aanleiding toe was. De primaire arts was tijdens het beeldbellen in staat om de
non-verbale communicatie te beoordelen. In de behandelende sector zijn geen afwijkingen geconstateerd die aanleiding geven tot onderzoek. Verder blijkt uit het dagverhaal van eiser, zoals opgenomen in het rapport van de primaire verzekeringsarts, dat eiser in huis klust en veel sport. Daarmee blijkt uit het dagverhaal dat eiser fysiek belastbaar is conform de referentiewaarden in de FML. Bovendien heeft eiser in bezwaar geen medische gegevens ingebracht die een ander licht werpen op de belastbaarheid of het onderliggende ziektebeeld, aldus verweerder.
Het oordeel van de rechtbank
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] brengt de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar mee dat in een geval waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als hoofdregel geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Daarop geldt alleen een uitzondering als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende aanleiding had om de uitzondering op de hoofdregel toe te passen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Eiser heeft in de WIA-aanvraag aangegeven dat hij naast psychische klachten ook fysieke klachten heeft en de fysieke klachten ook benoemd. Ook in het bezwaarschrift heeft eiser aangegeven dat hij fysieke klachten heeft en heeft eiser deze benoemd. Daarnaast heeft eiser in het bezwaarschrift verzocht om een fysieke hoorzitting waarbij ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig zou zijn. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat eiser tijdens de hoorzitting heeft herhaald dat hij fysieke klachten heeft en een lichamelijk onderzoek wenst. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij sportte, maar dat hij hiermee is gestopt. Daarnaast heeft hij tijdens de hoorzitting aangegeven dat een gesprek met hem verhelderend zou werken. Naar het oordeel van de rechtbank hadden deze omstandigheden aanleiding moeten zijn voor een medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank acht de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om daarvan af te zien onvoldoende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep baseert zich namelijk grotendeels op het dagverhaal zoals dat door de primaire verzekeringsarts is opgetekend. Op basis van wat eiser tijdens de hoorzitting heeft verklaard kan niet worden opgemaakt op welk moment eiser is gestopt met sporten. Daarmee blijft onduidelijkheid bestaan over tot wanneer - voor of tijdens datum in geding – het dagverhaal van eiser voor een belangrijk deel uit sporten bestond.
9. Het voorgaande brengt met zich mee dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat de beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel.
11. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien omdat er een nieuw medisch onderzoek uitgevoerd moeten worden waarbij eiser door een verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien wordt op een spreekuur. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel
8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,-. [2]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 juli 2022;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Rodriguez Galvis, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Dost, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
2.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1.