ECLI:NL:RBAMS:2023:380

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
13-993085-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afdoeningsvoorstel in strafzaak tegen verdachte wegens gewoontewitwassen en deelname aan criminele organisatie

Op 5 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Strak. Na eerdere afwijzing heeft de rechtbank nu ingestemd met een afdoeningsvoorstel van het Openbaar Ministerie en de verdediging. Dit voorstel houdt in dat de verdachte een taakstraf van 240 uur opgelegd krijgt, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 120 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de aandachtspunten die de Hoge Raad heeft geformuleerd in HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252. De rechtbank oordeelt dat het afdoeningsvoorstel recht doet aan de belangen van zowel de verdachte als de maatschappij. De bewezenverklaring van de feiten is gebaseerd op de bewijsmiddelen in het dossier, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen in georganiseerd verband. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er geen slachtoffers zijn in deze zaak en dat de medeverdachten al eerder zijn veroordeeld.

De rechtbank heeft de strafoplegging gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het tijdsverloop tussen de gepleegde feiten en de huidige afdoening. De verdachte heeft verklaard akkoord te gaan met het afdoeningsvoorstel en is zich bewust van de gevolgen van zijn keuze. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot de voorgestelde taakstraf, waarbij de rechtbank de belangen van alle betrokkenen in acht heeft genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-993085-17
Datum uitspraak: 5 januari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn zaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.H.J. Strak, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van verdacht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. Medeplegen van gewoontewitwassen en
2. deelneming aan een criminele organisatie.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Het afdoeningsvoorstel

Na de zitting van 22 januari 2021 zijn door de officier van justitie en de verdediging afdoeningsafspraken gemaakt. De rechtbank is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de procesafspraken. In het afdoeningsvoorstel wordt een gezamenlijk voorstel voor afdoening van de zaak aan de rechtbank voorgelegd. Dit voorstel heeft de rechtbank voor het eerst besproken op de zitting van 14 april 2022. Toen is de zaak aangehouden en hetzelfde afdoeningsvoorstel wordt nu wederom aan de rechtbank voorgelegd.
Het afdoeningsvoorstel houdt in een bewezenverklaring en een strafoplegging, zoals hierna omschreven.
  • Bewezen verklaard kan worden medeplegen van gewoontewitwassen en deelneming aan een organisatie die tot doel heeft het plegen van gewoontewitwassen.
  • De officier van justitie eist een werkstraf voor de duur van 240 uur. Hierbij is rekening gehouden met de ernst van het feit, de verstreken tijd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
  • De officier van justitie zal geen ontnemingsvordering instellen.
Het afdoeningsvoorstel is op de zitting van 5 januari 2023 in het bijzijn van verdachte besproken en de officier van justitie en de verdediging hebben bevestigd achter het voorstel te staan. Verdachte heeft ter zitting verklaard bekend te zijn met de inhoud van het afdoeningsvoorstel en de straf die wordt voorgesteld, en daarmee akkoord te zijn. Hij heeft het voorstel met zijn raadsman besproken. Verdachte heeft verder aangegeven dat hij begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt – in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten – en dat hij de op te leggen straf zoals deze is voorgesteld, accepteert.
In dit vonnis staan de overwegingen over de artikelen 348-350 van het Wetboek van Strafvordering voorop.

4.De beoordeling van het afdoeningsvoorstel met betrekking tot het bewijs

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen de officier van justitie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. De rechtbank beantwoordt die vraag in dit geval bevestigend. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de door de Hoge Raad geformuleerde aandachtspunten die de strafrechter bij de beoordeling van procesafspraken in acht moet nemen. [1] Deze houden onder meer het volgende in:
  • De rechtbank houdt een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvindt overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen, met name de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering;
  • Verdachte is voorzien van rechtsbijstand;
  • De inhoud van het afdoeningsvoorstel is op de openbare terechtzitting besproken;
  • De rechtbank heeft onderzocht dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten (zie hierboven onder rubriek 3).
De rechtbank vindt, op grond van de hiervóór genoemde aandachtspunten, dat het afdoeningsvoorstel recht doet aan de uitgangspunten van het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat de belangen van zowel verdachte als de maatschappij met dit afdoeningsvoorstel voldoende zijn gewaarborgd. De rechtbank ziet geen aanleiding van het afdoeningsvoorstel af te wijken. De bewezenverklaring sluit aan bij de eerdere onherroepelijke veroordelingen van medeverdachten en de bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat de zaak over strafbare feiten gaat die zich zes tot zeven jaar geleden hebben afgespeeld, er geen slachtoffers bekend zijn in de zaak en de medeverdachten al zijn veroordeeld. Onder die omstandigheden is er een groot belang om tot een snelle afdoening van de zaak te komen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 in Nederland en België tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders, van geldbedragen van
- 1.633.534,74 euro op een bankrekening ten name van [B.V. 1] en
- ongeveer 418.085 euro op een bankrekening ten name van [B.V. 2]
de herkomst verborgen en/of verhuld en voornoemde gelbedragen verworven en voorhanden
gehad en/of gedeeltelijk overgedragen, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat die
geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig
misdrijf.
2.
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 in Nederland en/of België heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband met
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 2] en
- [medeverdachte 3] en
- [medeverdachte 4] en
- [medeverdachte 5] en
- [medeverdachte 6] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van gewoontewitwassen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat per abuis de naam van [medeverdachte 5] niet in de bewezenverklaring is opgenomen. Dit was wel de bedoeling. De raadsman van verdachte heeft dit erkend. De rechtbank verbetert deze omissie. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – conform het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft inmiddels een nieuwe start gemaakt met zijn leven. Hij heeft een eigen bedrijf dat nu goed loopt. De in het afdoeningsvoorstel voorgestelde straf doet recht aan die omstandigheid, zodat verdachte die straf accepteert, te meer daar de officier van justitie ervan afziet een ontnemingsvordering aanhangig te maken.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Hij heeft met zijn handelen meegewerkt aan het witwassen van een bedrag van ruim twee miljoen euro. Dit heeft hij in georganiseerd (crimineel) verband gedaan.
De rechtbank vindt dat het afdoeningsvoorstel voor wat betreft de op te leggen straf recht doet aan alle betrokken belangen. Verdachte heeft uitdrukkelijk ingestemd met het voorstel.
De rechtbank vindt een taakstraf voor de duur van 240 uur op het eerste gezicht een redelijk milde straf. Toch doet deze straf recht aan de zaak als gekeken wordt naar alle omstandigheden en belangen in deze zaak. Er is tijdsverloop van zeven jaar tussen de pleegdatum en het moment van afdoening, terwijl de zaken tegen de medeverdachten al eerder zijn berecht. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte kennelijk zijn criminele verleden achter zich heeft gelaten en een nieuw leven heeft opgebouwd. In dat licht bezien is de in het afdoeningsvoorstel voorgestelde straf binnen de bandbreedte van de straffen die in soortgelijke zaken plachten te worden opgelegd. De rechtbank zal de straf dan ook opleggen conform het afdoeningsvoorstel.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder het kopje ‘Bewezenverklaring’ (rubriek 5) is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van gewoontewitwassen
Ten aanzien van feit 2:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M.E. van Rijn-Tonino, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 januari 2023.

Voetnoten

1.HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252