ECLI:NL:RBAMS:2023:3739

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
13/071865-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Kleve in Duitsland. Het EAB, dat op 10 november 2022 was uitgevaardigd, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1987, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de exploitatie van een weedplantage in Duitsland tussen maart 2015 en maart 2019. Tijdens de zitting op 1 juni 2023 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de zaak verder behandeld.

De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de feitomschrijving in het EAB niet genoegzaam was, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De officier van justitie daarentegen stelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd was. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten en verwierp het verweer van de raadsman.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De opgeëiste persoon had zijn onschuld niet aangetoond en de persoonlijke omstandigheden, waaronder medische kwesties, konden geen rol spelen in de overleveringsprocedure. De rechtbank staat de overlevering toe, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, en mrs. P. Sloot en B. Yeşilgöz, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/071865-23
Datum uitspraak: 15 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 13 april 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 november 2022 door het
Amtsgericht Kleve(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 juni 2023, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.PA. van Schaik, advocaat in Veenendaal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel ten behoeve van voorarrest van 16 maart 2021 uitgevaardigd door het
Amtsgericht Kleve, dossiernummer 10 Gs 1788/19 (204 Js 333/19).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de feitomschrijving niet genoegzaam is, omdat niet is onderbouwd waar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit uit bestaat. Daarom moet de overlevering worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij het medeplegen van het exploiteren van een weedplantage in Xanten-Birten in de periode van maart 2015 tot en met maart 2019. Daarbij is de opgeëiste persoon als medepleger aangemerkt. De rechtbank merkt verder op dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de gronden van verdenking niet hoeft te vermelden. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan het feit. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht nadere vragen te laten stellen over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, zodat de verdenking kan worden weerlegd.
De rechtbank overweegt dat de opgeëiste persoon zijn onschuld, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting heeft aangetoond. De onschuldbewering leidt alleen al om die reden niet tot weigering van de overlevering. [4] De rechtbank merkt daarbij op dat bewijsverweren in geval van overlevering aan de orde kunnen komen in de Duitse strafrechtprocedure, waar deze verweren op basis van het volledige strafdossier kunnen worden beoordeeld. De feitomschrijving in het EAB is niet bedoeld om de verdediging in staat te stellen een onschuldverweer te voeren in de overleveringsprocedure. Logischerwijs geldt hetzelfde voor de bevoegdheid om aanvullende gegevens op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank wijst daarom het aanhoudingsverzoek af.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De officier van justitie te Kleve heeft op 25 mei 2023 de volgende garantie gegeven:
er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon, [opgeëiste persoon], in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland in aansluiting aan de Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 voor de verdere tenuitvoerlegging van de straaf[sic]
naar de Nederlanden terug zal worden gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Overige verweren

De raadsman heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon en zijn medische situatie. Daarbij heeft de raadsman opgemerkt dat de overleveringsprocedure zeer ingrijpend is voor de opgeëiste persoon.
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke en de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon, kunnen die geen rol spelen in deze overleveringsprocedure, omdat die omstandigheden geen weigeringsgrond naar de OLW opleveren. Wel kan de medische situatie van de opgeëiste persoon mogelijk een rol spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven op grond van artikel 35 OLW. Een beslissing over uitstel van de feitelijke overlevering kan echter pas aan de orde komen nadat de rechtbank heeft beslist over de toelaatbaarheid van de verzochte overlevering. De raadsman zal een en ander dus aan de orde moeten stellen in het kader van de te nemen beslissing(en) over mogelijke opschorting van de feitelijke overlevering.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Kleve(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. P. Sloot en B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.