ECLI:NL:RBAMS:2023:37

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
13/751108-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW en bevel tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek inmiddels was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon beslissen over de schorsing van de gevangenhouding.

De opgeëiste persoon, geboren in Polen, heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, en dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon rechtmatig verblijf in Nederland heeft en er geen indicaties zijn dat dit rechtmatig verblijf in gevaar komt door de opgelegde straf.

De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751108-15
RK nummer: 17/5914
Datum uitspraak: 4 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 september 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
18 november 2014 door
the Circuit Court in Gliwice 5th Criminal Department based in Rybnik(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is voor het eerst behandeld op de openbare zitting van 28 juni 2018. De behandeling is toen voor onbepaalde tijd aangehouden om de uitspraken in de zaken Popɫawski en Jasiński af te wachten. De rechtbank stelt vast dat deze uitspraken in de nu voorliggende uitspraak geen inhoudelijke bespreking meer behoeven, nu de antwoorden op de in deze zaken spelende rechtsvragen inmiddels vaste jurisprudentie zijn geworden en de OLW sindsdien ook is gewijzigd. In het verdere verloop van het proces is ook niet meer aan de uitspraken gerefereerd door de procespartijen.
De vordering is laatstelijk behandeld op de openbare zitting van 6 december 2022. Het onderzoek is, met instemming van partijen, voortgezet in gewijzigde samenstelling. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.C. Peterse, advocaat te Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor (schorsing van) gevangenhouding.
De rechtbank heeft vanwege de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon en zijn gezin in combinatie met de feestdagen het onderzoek ter zitting onderbroken tot de zitting van 4 januari 2023 om 12:15 uur, teneinde het onderzoek alsdan - met toestemming van de officier van justitie en de raadsvrouw - enkelvoudig te sluiten en meteen te uitspraak doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een
  • een
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw en de officier van justitie hebben geen standpunt ingenomen ten aanzien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich niet voordoet. Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
26 januari 2018 blijkt dat er in het kader van het vonnis met referentie VI K 25/11 zes inhoudelijke behandelingen hebben plaatsgevonden. Tijdens de eerste vier behandelingen was de opgeëiste persoon samen met zijn raadsman aanwezig. Bij de laatste twee behandelingen was de gemachtigd raadsman namens de opgeëiste persoon aanwezig en heeft die zijn verdediging gevoerd, zodat ten aanzien van die zittingen sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank heeft reeds op de zitting van 28 juni 2018 geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Weliswaar was destijds artikel 6a OLW nog niet ingevoerd, maar de destijds geldende eerste voorwaarde, zoals uitgelegd door de rechtbank, verschilt niet wezenlijk van de thans voor Unieburgers als de opgeëiste persoon geldende eerste voorwaarde. Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen indicaties zijn die doen vermoeden dat het rechtmatig verblijf van de opgeëiste persoon nadien is onderbroken. Aan de eerste voorwaarde is hiermee voldaan.
Uit een op de zitting van 28 juni 2018 overlegde brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 25 juni 2018 blijkt dat ten aanzien van de opgeëiste persoon niet de verwachting bestaat dat hij zijn recht van verblijf in Nederland zal verliezen ten gevolge van de aan hem opgelegde straf of maatregel. Ook aan de tweede voorwaarde is daarmee voldaan.
De rechtbank dient daarom te beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
De raadsvrouw heeft verzocht om de gevangenhouding als bedoeld in artikel 27, vierde lid, OLW te schorsen. Zij heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van
15 maart 2022, [1] waarin ook tot schorsing van de gevangenhouding is overgegaan op grond van bijzondere omstandigheden die gelijk zijn aan die van de opgeëiste persoon. Tijdens een schorsing kan volgens de raadsvrouw worden gekeken of een andere wijze van tenuitvoerlegging van de straf mogelijk is.
De officier van justitie heeft aangegeven zich te verzetten tegen schorsing van het bevel als bedoeld in artikel 27, vierde lid, OLW, omdat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat hiertoe aanleiding is. De zaak loopt al geruime tijd en Polen heeft aangegeven het EAB snel behandeld te willen zien. De straf moet vroeg of laat uitgezeten worden.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar verzoek. Het bevel op grond van artikel 27, vierde lid, OLW is bedoeld om de tenuitvoerlegging van de straf te garanderen. De raadsvrouw heeft geen dusdanig zwaarwegende omstandigheden aangevoerd die maken dat van dit uitgangspunt kan worden afgezien. Voor een schorsing van het bevel ziet de rechtbank onvoldoende gronden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 141 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gliwice 5th Criminal Department based in Rybnik(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
STELT VASTdat de overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon]is geëindigd.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Het bevel hiertoe is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.