Beoordeling
5. Gelet op de aard van haar vordering en de daartoe gestelde omstandigheden is er sprake van voldoende spoedeisend belang bij een deel van de vorderingen van Tradin, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
6. Dat spoedeisend belang ontbreekt evenwel bij dat deel van de vorderingen van Tradin dat ziet op betaling van (voorschotten op) naar de mening van Tradin verbeurde boetes en geleden schade (IV en V van het petitum). Dat zij een spoedeisend belang daarbij heeft, naast het gevorderde bevel dat [gedaagde] stopt met zijn werkzaamheden ten behoeve van de Cefetra-group, Cefetra Premium Oils B.V. of ‘een andere onderneming die onder de reikwijdte van het concurrentie- en relatiebeding valt’, is door Tradin wel gesteld maar onvoldoende onderbouwd. De gestelde extra ‘prikkel’ om [gedaagde] te doen stoppen met de activiteiten is in dat verband onvoldoende temeer Tradin ook vordert dat aan het bevel te stoppen een dwangsom zal zijn verbonden. Bovendien zijn de vermeende overtredingen door [gedaagde] bestreden.
7. In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek nu deze procedure zich niet leent voor (ander) bewijslevering, beoordeeld worden of het door Tradin gevorderde in een bodemprocedure zodanig kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop en gelet op de wederzijdse belangen toewijzing daarvan reeds nu gerechtvaardigd is.
8. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen het op korte termijn voorafgaand aan de zitting indienen van stukken (producties) door Tradin. Het betreft dan nadere producties die Tradin op 26 mei 2023 via de mail heeft ingediend, waarbij (onbetwist) deze eerst op (zaterdag) 27 mei 2023 door [gedaagde] zijn ontvangen. Daarbij heeft te gelden dat 28 en 29 mei 2023 geen werkdagen zijn in verband met Pinksteren.
9. Artikel 6.2 Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton (versie 1 februari 2020) bepaalt dat stukken zo spoedig mogelijk moeten worden ingediend en dat stukken die binnen 24 uur (één werkdag) vóór de mondelinge behandeling worden ingediend, in beginsel buiten beschouwing worden gelaten.
10. De kantonrechter ziet geen aanleiding de desbetreffende stukken buiten beschouwing te laten, nu deze deels zien op bij [gedaagde] bekende gegevens uit de SPA (zie 1.3.) en deels op de – ook door [gedaagde] geponeerde - stelling dat Tradin handelde in zowel conventionele als biologische/organic producten. Overigens heeft de kantonrechter ter zitting kunnen vaststellen dat [gedaagde] wel degelijk deze stukken heeft kunnen bestuderen en er ook inhoudelijk commentaar op heeft kunnen leveren. In zoverre is hij niet in zijn belangen geschaad.
10. [gedaagde] heeft gesteld dat op de overeenkomst Spaans recht van toepassing is omdat [gedaagde] de overeenkomst ondertekend heeft in Barcelona, destijds zijn woonplaats, en dat, nu niet aan de voorwaarden van artikel 21 lid 2 van de Estatuto de los Trabajadores is voldaan, het concurrentie- en relatiebeding nietig is.
12. De kantonrechter stelt vast dat partijen in artikel 18: Final provisions van de arbeidsovereenkomst onder lid 1 afgesproken hebben dat Nederlands recht van toepassing zal zijn. Uit het Rome-I Verdrag (Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008) volgt dan de arbeidsovereenkomst wordt beheerst door Nederlands recht. Omdat de werkzaamheden van [gedaagde] voor Tradin – onbetwist - in of vanuit Nederland zijn verricht en ook de vestiging van Tradin zich in Nederland bevindt, waarbij niet gesteld of gebleken is dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land (in dit geval Spanje) leidt e.e.a. niet tot het oordeel dat Nederlands recht toch niet van toepassing is.
13. Naar de mening van [gedaagde] is het concurrentie- en relatiebeding anderszins nietig omdat sprake is van (indirect) strijd met artikel 6 lid 1 van de Mededingingswet (Mw). Doordat in de SPA (zie 1.3.) al een concurrentie/clientbeding was opgenomen net als in de arbeidsovereenkomst die bijna drie jaar later is aangegaan, is sprake van overschrijding van – ten tijde hier van belang - de termijn van drie jaar als bedoeld in de Mededeling van de Europese Commissie (2005/C 56/03) (Mededeling van de Commissie betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van concentraties).
14. In artikel 6 lid 1 Mw is bepaald:
Verboden zijn overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van
ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
15. Uit de Inleiding en de desbetreffende paragraaf (III. Beginselen die van toepassing zijn op veel voorkomende beperkingen bij de verwerving van een onderneming) van deze Mededeling blijkt genoegzaam dat de Commissie het oog heeft gehad op ongewenste effecten van concentratie van
ondernemingen. Nergens blijkt van de bedoeling dat deze beperking tot drie jaar, waarbij heeft te gelden dat ook wel langere periodes gerechtvaardigd kunnen zijn (vgl. noot 21 onder deze Mededeling) eveneens van toepassing is op arbeidsrechtelijke verhouding van bij die concentratie betrokken werknemers.
16. Met betrekking tot de vraag of het concurrentie- en relatie beding uitsluitend betrekking heeft op activiteiten en producten van biologische oorsprong (standpunt [gedaagde] ) dan wel tevens op die van conventionele aard (standpunt Tradin) overweegt de kantonrechter als volgt.
17. Partijen twisten met name over de uitleg van artikel 12 lid 2 van de arbeidsovereenkomst en dan met name over de betekenis van ‘activities in a similar field to or otherwise competing are in any way to be considered: the production and/or import (…) of organic raw materials or consultancy thereabout.’
18. In de visie van Tradin betekent deze uitwerking van de in dat artikel onder a. beschreven werkzaamheden dus niet dat werkzaamheden met conventionele producten wel zijn toegestaan, terwijl [gedaagde] van mening is dat uitsluitend het werken met organic materiaal is uitgesloten. Hij heeft er op gewezen dat destijds door HR manager [naam 2] is toegezegd dat inderdaad het concurrentiebeding uitsluitend ziet op werken met organic materiaal. Tradin heeft dit ter zitting ontkend, hetgeen aldaar bevestigd is door mw. [naam 2] . Dat dit is toegezegd is dus niet komen vast te staan.
19. De kantonrechter ziet geen aanleiding aan de hand van de Haviltex-norm of anderszins, vast te stellen welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten en mochten toekennen aan het beding. In het geval het [gedaagde] inderdaad verboden zou zijn werkzaamheden te verrichten op het gebied van zowel biologische als conventionele (olie-)producten zou dat neerkomen op een algeheel beroepsverbod (voor de duur van één jaar), een te grove beperking van zijn mogelijkheden, gelet op zijn jarenlange eenzijdige werkervaring. Het betreft dan een onredelijke benadeling van [gedaagde] als werknemer nu dit tot een onevenredige inbreuk op de vrije keuze van arbeid leidt. In het geval het concurrentie- en relatie beding inderdaad slechts zou zien op ‘biologische’ producten zoals [gedaagde] stelt, dan moet worden geoordeeld dat Tradin niet gesteld heeft dat [gedaagde] actief was en is op uitsluitend dat gebied. Integendeel; [gedaagde] wordt verweten juist op het gebied van conventionele producten op de markt actief te zijn geweest. In beide gevallen zou het dus niet kunnen leiden tot een verbod zoals Tradin vordert.
20. De conclusie van het voorgaande moet zijn dat, naar voorlopig oordeel, de vorderingen van Tradin, voor zover zij al kan worden ontvangen in deze procedure (zie 6.) moeten worden afgewezen.
21. Tradin zal tevens worden veroordeeld voor de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] .
22. Met betrekking tot de voorwaardelijke reconventionele vordering overweegt de kantonrechter als volgt. Gelet op de afwijzing van de vorderingen van Tradin is niet voldaan aan de voorwaarden waaronder de reconventionele vordering is ingesteld. Daarom hoeft die vordering verder geen bespreking.
23. Beslist wordt derhalve als volgt.