ECLI:NL:RBAMS:2023:3614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
13/299823-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 32,14 kilogram cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 32,14 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1999, werd samen met een medeverdachte op 23 november 2020 in Rotterdam en Utrecht aangehouden. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 11 mei 2023, waar de officier van justitie mr. E.B. Smit de vordering heeft gedaan en de verdediging door mr. G.N. Weski werd vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte samen betrokken waren bij het vervoer van de cocaïne, die in een verborgen ruimte van een Peugeot Partner was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het vervoeren van de cocaïne en heeft een taakstraf van 240 uur opgelegd, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een moeilijke jeugd. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun zou zijn, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/299823-20
Datum uitspraak: 25 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.B. Smit en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.N. Weski naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte gevoegd behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 23 november 2020 te Rotterdam en/of Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, 30 blokken bevattende in totaal (ongeveer) 32,14 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat het feit kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank gaat hierna in haar oordeel nader in op verweren van de raadsman.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
In het onderzoek Cherokee werd [naam 1] op 23 november 2020 onder observatie genomen. Het onderzoeksteam zag dat hij omstreeks 14:17 uur een woning aan [adres 2] binnen ging. [naam 2] , de bewoner van [adres 2] , was op dat moment in de woning aanwezig. [2] Om 18.18 uur liep [naam 1] het portiek van de woning uit in de richting van een zilverkleurige Peugeot Partner ( [kenteken] ), met daarin twee inzittenden. [naam 1] maakte contact via de bijrijderskant en stapte in. De Peugeot reed vervolgens een klein stukje door tot aan perceel [nummer] en [naam 1] ging opnieuw het portiek binnen. [3] Om 18.20 uur liep [naam 1] tweemaal, met gebogen rug, alsof hij iets zwaars aan het tillen was, met een witte verhuisdoos vanuit perceel [nummer] naar de Peugeot. De tweede keer liep [naam 2] met hem mee. De dozen werden in de Peugeot gezet en [naam 1] en [naam 2] gingen weer het portiek in. De Peugeot bleef enkele minuten staan en reed vervolgens weg. [4] De inzittenden van de Peugeot werden om 19:22 uur aangehouden in [geboorteplaats] . Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) was de bestuurder en verdachte was de bijrijder. [5]
De Peugeot Partner is door de politie onderzocht. In het laadruim werden twee lege kartonnen dozen aangetroffen, met daarin een zweem van wit poeder. Deze zweem werd bemonsterd met een ‘cocaïne swipe doek’, die positief verkleurde op de aanwezigheid van cocaïne. Verder werd onder de achterbank een verborgen ruimte aangetroffen met daarin dertig blokken met vermoedelijk cocaïne, een iPhone en drie cobra’s. [6] De verborgen ruimte kon worden geopend door de achterruitverwarming in te schakelen. [7] De dertig blokken wogen in totaal 32,14 kilogram en uit drie willekeurig gekozen blokken werd een bemonstering genomen. [8] Uit onderzoek bleek dat deze bemonsteringen cocaïne bevatten. [9]
Ook de buitenzijde van de iPhone is bemonsterd en van die bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen. Dit DNA-mengprofiel is onderzocht op het mogelijke donorschap van het celmateriaal van [medeverdachte] en verdachte. De uitkomst van dit onderzoek is dat het extreem veel waarschijnlijker is dat het DNA-mengprofiel DNA bevat van [medeverdachte] , verdachte en één onbekende persoon, dan dat het DNA-mengprofiel DNA bevat van drie onbekende personen. [10]
Eigen waarneming van de rechtbank
De camerabeelden van de observatie zijn tijdens de zitting bekeken. De rechtbank heeft op de beelden het volgende waargenomen.
Om 18:23:18 uur is te zien dat de Peugeot Partner voor het observatievoertuig parkeert.
Om 18:24:14 uur is te zien dat de bijrijder (de rechtbank begrijpt: verdachte) van de bijrijdersstoel omhoog komt en bewegingen maakt waardoor het lijkt dat hij naar de achterbank van het voertuig klimt. Vervolgens komt een persoon (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ) naar de Peugeot gelopen en hij stap voorin in het voertuig aan de bijrijderskant. Nadat de Peugeot een stukje heeft gereden en verderop weer heeft geparkeerd, loopt [naam 1] het portiek van de woning binnen. Om 18:28:30 uur komt [naam 1] met de eerste doos bij de Peugeot aan en om 18:28:37 uur loopt hij weer terug naar de woning. Vervolgens komt [naam 1] samen met een andere persoon (de rechtbank begrijpt: [naam 2] ) om 18:29:03 uur met de tweede doos bij de Peugeot aan. Om 18:29:15 uur loopt [naam 2] terug naar de woning. Om 18:29:32 uur loopt [naam 1] van de Peugeot terug naar de woning. [11]
Beschrijving van de camerabeelden door de politie
De politie heeft de camerabeelden, die zijn opgenomen tijdens de observatie op [adres 3] november 2020, bekeken en heeft beschreven dat de bijrijder om 18:24 uur via de stoel naar de achterzijde van het voertuig klimt. [12]
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft pas op de zitting uitgebreid verklaard over zijn aanwezigheid in de Peugeot Partner. Hij ontkent dat hij wetenschap had van de cocaïne in de Peugeot. [medeverdachte] had aan verdachte gevraagd of hij mee ging naar Rotterdam om kip te gaan eten. [medeverdachte] heeft verdachte vervolgens vanuit Deventer met de Peugeot opgehaald in Utrecht. Toen ze in Rotterdam waren, zei [medeverdachte] dat hij even naar iemand toe moest. Toen ze in een straat parkeerden, kwam een man naar de auto toe. De man zei dat ze tien meter verderop moesten parkeren. De man stapte naast verdachte in aan de bijrijderskant, waardoor ze met zijn drieën voorin zaten. Verdachte heeft alleen maar voorin op de bijrijdersstoel gezeten. Hij is niet naar de achterbank geklommen. Toen ze verderop geparkeerd hadden, ging de man een huis binnen. Verdachte vroeg toen aan [medeverdachte] wat ze aan het doen waren. [medeverdachte] zei toen dat hij dat later aan verdachte zou vertellen. Vervolgens kwam de man naar de auto met de dozen. Verdachte bleef toen steeds recht voor zich uit kijken, omdat hij niet wilde weten wat er gebeurde. Hij heeft niet gezien wat de man achterin de bus aan het doen was. Daarna zijn ze weer terug naar Utrecht gereden en is toen pas door [medeverdachte] op de hoogte gebracht dat er drugs in de dozen zaten.
3.3.2.
Oordeel van de rechtbank
Wetenschap
Voor het antwoord op de vraag of een verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad, is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. De verdovende middelen zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte moeten bevinden. Daarvoor is noodzakelijk dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop. Voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is een ‘gezamenlijke machtsuitoefening’ noodzakelijk. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en de bijdrage van de verdachte. De machtsuitoefening dient bovendien van voldoende gewicht te zijn. De verdachte en de mededaders dienen ‘tezamen af te weten’ van de aanwezigheid van verdovende middelen. Indien de mededaders daarover niets (willen) verklaren kan dergelijke wetenschap eventueel met toepassing van algemene ervaringsregels uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid. Tot slot is van belang dat de enkele wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen in een bepaalde ruimte en de omstandigheid dat de verdachte zich daarvan niet heeft gedistantieerd niet zonder meer voldoende zijn voor medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. [13]
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel wetenschap had van de cocaïne in de Peugeot Partner. In de eerste plaats is daarbij van belang dat verdachte pas in een zeer laat stadium, namelijk tweeëneenhalf jaar na het feit, nadat het gehele dossier compleet was een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd. Eerder had hij slechts verklaard door zijn neef te zijn opgepikt om kip te gaan eten en wilde hij niets verklaren over de ontmoeting in Rotterdam. Dit alles doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van die verklaring. Daarnaast is de verklaring van verdachte dat hij alleen voorin de Peugeot op de bijrijdersstoel heeft gezeten aantoonbaar onjuist, nu op de camerabeelden is te zien dat hij naar de achterbank klimt en dat [naam 1] vervolgens voorin instapt en op de bijrijdersstoel gaat zitten. Verdachte moet dan ook hebben gezien en gehoord dat de verborgen ruimte onder de achterbank werd geopend en dat de dertig blokken vanuit de dozen in de verborgen ruimte werden gelegd. Ten slotte overweegt de rechtbank dat verdachte samen met [medeverdachte] 32,14 kilogram cocaïne in de Peugeot heeft vervoerd en dat het hier dus om een zeer waardevol transport ging. De rechtbank acht het zeer onaannemelijk dat er bij een dergelijk transport onwetende personen worden betrokken.
De rechtbank concludeert op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge
samenhang bezien, dat verdachte wetenschap had van de cocaïne in de Peugeot.
Hij heeft de cocaïne samen met [medeverdachte] van Rotterdam naar Utrecht gereden. De cocaïne bevond zich dus in zijn machtssfeer.
Medeplegen
Verdachte heeft op de hiervoor beschreven wijze nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte] en die samenwerking bestond in de kern uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij de materiële bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren van 32,14 kilogram cocaïne.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 23 november 2020 te Rotterdam en Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, 30 blokken bevattende in totaal 32,14 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. Subsidiair heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan om de opsteller van het reclasseringsrapport te horen, omdat het advies over het toepassen van het adolescentenstrafrecht onduidelijk is. Verder heeft de raadsman verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat het een oude zaak betreft. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet opportuun. Een maximale taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zouden dan ook passend zijn.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn neef schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van 32,14 kilogram cocaïne. Zulke grote hoeveelheden cocaïne wijzen op professionele handel in verdovende middelen en verdachte was daarbij betrokken. Het is algemeen bekend dat cocaïne ernstige schade toebrengt aan de gezondheid van de gebruikers van dit middel. Grootschalige drugshandel werkt voorts ontwrichtend voor de maatschappij. De handel in cocaïne gaat niet zelden gepaard met geweld, waardoor die handel een gevaar is voor de directe veiligheid van personen. Met de verkoop van dergelijke hoeveelheden cocaïne worden ook grote winsten behaald. De met deze drugshandel verworven illegale winsten zullen ook moeten worden witgewassen, wat weer andere misdrijven en ondermijning van de Nederlandse samenleving met zich brengt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 april 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Verdachte kan daarom als een first offender worden beschouwd.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 23 december 2021. Ten aanzien van het adolescentenstrafrecht wordt in het rapport het volgende overwogen:
“Wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. Ten tijde van het ten laste gelegde feit was betrokkene twintig jaar. Derhalve is op grond van het zogeheten Wegingskader Adolescentenstrafrecht beoordeeld of toepassing van het Jeugdstrafrecht geïndiceerd is. Dat is volgens ons niet het geval.”De reclassering overweegt verder dat zij geen aanwijzingen hebben gekregen dat sprake was van gebrekkige handelingsvaardigheden en het ontbreekt aan informatie om te kunnen beoordelen of verdachte pedagogische ondersteuning nodig heeft. Momenteel zijn interventies niet geïndiceerd. De vraag vanuit het wegingskader of verdachte een interventie nodig heeft die alleen via het jeugdstrafrecht beschikbaar is, is daarom niet aan de orde. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Toepassing volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het strafbare feit 20 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan ook een straf overeenkomstig het jeugdstrafrecht worden opgelegd, als omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht te berechten. De zinsnede in het reclasseringsrapport waarin de reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen is mogelijk een verschrijving, nu uit de toelichting volgt dat toepassing van het jeugdstrafrecht juist niet geïndiceerd is. De rechtbank heeft uit de informatie in het dossier en wat is besproken op de zitting ook niet kunnen afleiden dat verdachte nog vatbaar is voor pedagogische beïnvloeding of gebaat is bij toepassing van de sanctiemiddelen voor jeugdigen. De rechtbank zal verdachte dan ook berechten volgens het volwassenenstrafrecht. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de opsteller van het reclasseringsrapport nader te horen. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman wordt daarom afgewezen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hebben vastgesteld. Voor het vervoeren van harddrugs van (meer dan) 20 kilo wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van 50 maanden. De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf echter niet alleen het aantal kilo’s, maar ook de rol van verdachte bij de grootschalige handel in drugs. Verdachte is naar alle waarschijnlijkheid slechts een schakel in de verdeling van een veel grotere partij cocaïne. Weliswaar heeft verdachte de drugs samen met zijn neef vervoerd, maar de rechtbank gaat er vanuit dat het initiatief daartoe van zijn neef is gekomen.
Gezien de aard en ernst van het gepleegde strafbare feit en bovengenoemd oriëntatiepunt is in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. De rechtbank ziet echter aanleiding om – in het voordeel van verdachte – sterk af te wijken van voornoemd oriëntatiepunt en de eis van de officier van justitie. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop, de jonge leeftijd van verdachte en zijn rol in het gepleegde feit, die kleiner is dan de rol van [medeverdachte] . Verder houdt de rechtbank nadrukkelijk rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte een moeilijke jeugd heeft gehad. Zijn ouders zijn gescheiden en zouden veel ruzie om hem hebben gehad. Destijds waren meerdere instanties betrokken, waaronder Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder van verdachte is vaak opgenomen geweest wegens psychiatrische problematiek. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat ze lijdt aan psychoses en een zware depressie. De rechtbank acht het, in belang van verdachte en de maatschappij, niet wenselijk dat verdachte opnieuw gedetineerd komt te zitten. Op de zitting is gebleken dat het goed met verdachte gaat en dat hij inmiddels over een fulltime baan beschikt. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze positieve lijn doorkruisen en teniet doen. Wel acht de rechtbank, naast een taakstraf, een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats, om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte de maximale taakstraf opleggen van 240 uur, met aftrek van voorarrest, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderd veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderd twintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat deze
gevangenisstraf straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Wiewel, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.PV Observatie maandag 23 november 2020, p. 5 (bovenaan).
3.PV Observatie maandag 23 november 2020, p. 11 (bovenaan).
4.PV Observatie maandag 23 november 2020, p. 12 (midden).
5.PV Aanhouding [medeverdachte] , p. 28 (onderaan) en PV Aanhouding [verdachte] , p. 24 (onderaan).
6.PV Forensisch onderzoek voertuig (Peugeot [kenteken] ), p. 77 (midden).
7.PV Forensisch onderzoek voertuig (Peugeot [kenteken] ), p. 77 (midden).
8.PV Forensisch onderzoek voertuig (Peugeot [kenteken] ), p. 78 (midden).
9.Een rapport d.d. 4 december 2020, rapportnummer 1011N20 van ing. [naam 3] , forensisch expert, p. 104.
10.PV Forensisch onderzoek voertuig (Peugeot [kenteken] ), p. 79 (bovenaan) en een Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek d.d. 20 januari 2021 van dr. [naam 4] , forensisch DNA-deskundige, p. 129 en 130.
11.Eigen waarneming van de rechtbank op de zitting van 11 mei 2023.
12.PVB verstrekking beelden 23 november 2020 met betrekking tot Peugeot Partner van 24 maart 2021, met BVH-nummer 2020084344, p. 2 bovenaan.
13.ECLI:NL:PHR:2020:587, r.o. 3.3.