ECLI:NL:RBAMS:2023:3581

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
13.011140.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling, bedreiging en mishandeling door verdachte met een mes, met jeugddetentie als gevolg

Op 6 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, bedreiging en mishandeling. De verdachte, geboren in 2006, heeft op 9 januari 2023 in Amsterdam met een mes een blijvende snijwond toegebracht aan aangever [aangever 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn beroep op noodweer en noodweerexces niet slaagde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan zware mishandeling. Daarnaast heeft de verdachte zijn zus bedreigd en mishandeld op 22 november 2022. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 80 dagen, waarvan 19 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een locatieverbod en verplichtingen tot hulpverlening. De benadeelde partij [aangever 1] heeft een schadevergoeding toegewezen gekregen van € 1.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.011140.23 (zaak A), 13.304285.22 (zaak B) en 13.111970.22 (zaak C)
Datum uitspraak: 6 juni 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 2006,
verblijft sinds 17 mei 2023 bij de wooninstelling ‘ [instelling 1] ’ in Amsterdam.

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.A. Alsemgeest en van wat verdachte en zijn advocaten, mrs. B.M.A. Kersten en J.R. Mekkes, (hierna: de raadsvrouw) naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), [persoon 3] , de IFA-coach van verdachte en door de moeder en de zus van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de vader van de benadeelde partij [aangever 1] en de heer [persoon 4] van Slachtofferhulp Nederland naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
1.
hij op of omstreeks 9 januari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal of meermalen met een (zak)mes op/in het gezicht en/of lichaam van voornoemde [aangever 1] gestoken en/of gesneden en/of geslagen heeft, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 januari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (blijvende ontsierende) (snij)wond en/of kras in het gezicht, heeft toegebracht door eenmaal of meermalen met een (zak)mes op/in het gezicht en/of het lichaam van voornoemde [aangever 1] te steken en/of snijden en/of slaan;
(artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 januari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen eenmaal of meermalen met een (zak)mes op/in het gezicht en/of lichaam van voornoemde [aangever 1] gestoken en/of gesneden en/of geslagen heeft, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 17 november 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangever 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- zich naar de school van voornoemde [aangever 2] te begeven en/of
- voornoemde [aangever 2] een mes/machete, althans een scherp of puntig voorwerp, te tonen en/of
- daarbij dreigend de woorden toe te voegen "We gaan zien. Als ik je pak dan steek ik je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 22 november 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangeefster 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangeefster 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak haar dood als ik haar op straat zie" en/of "Ik ga haar neersteken, doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 22 november 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangeefster 3] heeft mishandeld door haar op/tegen de rug en/of arm(en), althans het lichaam, te
slaan/ stompen;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Zaak C
hij op of omstreeks 5 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (deel)scooter (met het kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 4] en/of [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij te Amsterdam op of omstreeks 5 mei 2022 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (deel)scooter), toebehorende aan [aangever 4] en/of [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, IJdoornlaan, in elk geval op een weg;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 11 Wegenverkeerswet 1994)

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.(Partiële) Vrijspraken

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging doodslag wegens het ontbreken van het bestanddeel opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van aangever [aangever 1] .
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd, omdat de verklaring van aangever [aangever 2] wordt ondersteund door de (getuigen)verklaringen van [aangever 1] (een vriend van aangever) en [persoon 5] (de conciërge van [school] in Amsterdam).
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt. Aangever [aangever 2] heeft op 17 november 2022 aangifte gedaan van bedreiging door een jongen, verdachte, die hij tijdens de pauze van zijn school heeft gezien bij [adres] in Amsterdam. Verdachte keek hem lang en boos aan. Op dat moment was [aangever 2] samen met zijn vier vrienden en hij vroeg aan verdachte of er wat was. Verdachte gaf antwoord met:
‘Je kankermoeder’en zou kort daarna vanaf de bovenkant van zijn broeksband een mes hebben gepakt. [aangever 2] zag dat het mes ongeveer twintig centimeter lang was. Hij hoorde verdachte vervolgens zeggen:
“Wij gaan zien. Als ik je pak dan steek ik je neer”.[aangever 2] is toen samen met zijn vrienden richting de centrale hal van de school gelopen en daar zijn ze aangesproken door de conciërge. De conciërge zag dat verdachte boos achter [aangever 2] aan kwam lopen (de school in) en dat hij riep:
“Ik ga je pakken! Ik ben er helemaal klaar mee!”.Verdachte liep daarna naar buiten en hij bleef voor de school staan. Op verzoek van de conciërge heeft verdachte het schoolplein verlaten. Getuige [aangever 1] heeft verklaard dat verdachte een groot mes bij zich had. Het mes was volgens hem ‘echt groot’, zo’n 80 of 90 centimeter.
Ter zitting heeft verdachte zijn betrokkenheid bij dit delict ontkend. Het klopt dat hij die dag [aangever 2] en zijn vrienden is tegengekomen, maar hij heeft de ten laste gelegde bedreigende woorden niet gezegd. Hij heeft verder verklaard dat hij die dag ook geen mes bij zich had. De verklaringen van [aangever 2] en [aangever 1] kloppen volgens verdachte niet. Volgens verdachte is hij door de jongens bedreigd en hebben zij gezegd dat zij er achter zullen komen waar verdachte woont, zodat zij een bom voor zijn voordeur kunnen zetten. Verdachte werd bang en hij durfde niet meer naar huis te gaan. Hij bleef daarom rond het schoolplein wachten totdat de jongens weer naar hun les gingen.
De rechtbank is - met de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging, nu de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Weliswaar hebben aangever [aangever 2] en getuige [aangever 1] verklaard dat zij op de bewuste dag bij verdachte een mes hebben gezien, maar de verklaringen lopen sterk uiteen als het gaat om de grootte van het mes. Daarnaast heeft [aangever 1] niets verklaard over de ten laste gelegde bedreigende woorden die door verdachte zouden zijn geuit, terwijl hij kennelijk de hele tijd bij [aangever 2] stond. Tot slot heeft de conciërge op afstand gezien dat er ‘iets’ was tussen de jongens, maar hij heeft geen mes gezien bij verdachte. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het dossier ten aanzien van de ten laste gelegde bedreigende woorden één bewijsmiddel bevat; de verklaring van aangever [aangever 2] . Ten aanzien van het tonen van het mes door verdachte bevat het dossier twee wisselende verklaringen van aangever [aangever 2] en getuige [aangever 1] . Al met al heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging.
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de subsidiair ten laste gelegde joyriding. Gelet op de verklaring van aangever ligt het voor de hand om de diefstal van de scooter toe te rekenen aan medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal.
De raadsvrouw kan zich ten aanzien van de diefstal van de scooter vinden in het standpunt van de officier van justitie; het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte degene is geweest die de scooter heeft weggenomen. De raadsvrouw heeft tevens vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde joyriding, omdat verdachte niet op deze scooter heeft gereden.
De rechtbank is - met de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor de ten laste gelegde diefstal en joyriding, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die de scooter op 5 mei 2022 in Amsterdam heeft weggenomen. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte op enig moment geweten moet hebben dat de scooter niet op de juiste manier, te weten middels een app, was gehuurd door iemand van zijn groep. Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij van plan was om op de scooter te rijden, is dat blijkens het dossier en de verklaring van verdachte op de zitting niet gebeurd. Tijdens de aanhouding zat medeverdachte namelijk voorop op de scooter en hij hield het stuur vast. Verdachte heeft weliswaar achterop de scooter gezeten, maar op dat moment reden zij niet.

5.Bewijsmotiveringen

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, nu aangever [aangever 1] een blijvend en ontsierend litteken in zijn gezicht heeft overgehouden (aan de zijkant van zijn hoofd naast de wenkbrauw) door het handelen van verdachte.
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake is van de meer subsidiair ten laste gelegde
pogingtot zware mishandeling. Het litteken in het gezicht van aangever [aangever 1] is momenteel nog zichtbaar, maar het is op dit moment nog onduidelijk of sprake is van een blijvend litteken of van volledig herstel, nu het incident kort geleden heeft plaatsgevonden. Het dossier bevat verder geen actuele medische informatie over het herstel van aangever van een arts of medisch specialist. Het bij aangever geconstateerde letsel kan daarom niet aangemerkt worden als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte, stelt de rechtbank vast dat verdachte door op korte afstand van aangever [aangever 1] te zwaaien met een mes richting het gezicht van aangever [aangever 1] een snijwond heeft veroorzaakt bij [aangever 1] aan de zijkant van zijn hoofd (naast de wenkbrauw). De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het letsel van aangever [aangever 1] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Voor de beantwoording van deze vraag zijn, volgens de Hoge Raad, de volgende punten van belang: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (ECLI:NL:HR:2018:1051).
De wond van aangever [aangever 1] is tweeënhalve centimeter lang en deze is in het ziekenhuis gelijmd. Het dossier bevat een foto van aangever die op 19 mei 2023, een paar dagen voor de zitting, is gemaakt. Op deze foto is te zien dat sprake is van restschade in de vorm van een ontsierend litteken naast de wenkbrauw. De rechtbank is van oordeel dat het litteken niet klein is en qua kleur duidelijk afwijkt van het verdere huidoppervlak van het gezicht. Het betreft een litteken op een prominente plek in het gezicht dat dan ook gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank neemt daarbij ook in zijn overweging mee dat het uitzicht op geheel herstel niet lijkt te bestaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank - met de officier van justitie - van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde bedreiging en mishandeling.
De raadsvrouw heeft voor beide feiten vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de bedreiging heeft aangeefster, de zus van verdachte, verklaard dat zij op dat moment bang was voor de veiligheid van haar moeder. Zij is dus nooit bang geweest voor de verbale bedreiging door verdachte en heeft deze ook niet serieus genomen. Verdachte heeft deze dreigementen geuit, terwijl hij werd aangehouden door de politie. Hij was toen boos en in een hevige gemoedstoestand. Onder die omstandigheden kon bij de zus niet de vrees ontstaan dat zij het leven zou verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Ten aanzien van de mishandeling heeft de raadsvrouw aangegeven dat verdachte zijn zus niet opzettelijk heeft willen mishandelen. Er was sprake van stoeien tussen verdachte en zijn zus. Het kan zijn dat dat zij haar aangifte heeft aangedikt door te stellen dat zij pijn heeft gehad. Tot slot heeft de zus dezelfde dag nog geprobeerd om haar aangifte in te trekken, maar dat bleek niet mogelijk te zijn.
Ter zitting heeft verdachte beide feiten bekend. Hij heeft verklaard dat de ruzie tussen hem en zijn zus op 22 november 2022 is geëscaleerd. Op dat moment was hij heel erg boos; hij heeft toen zijn zus bedreigd door te zeggen dat hij haar ‘zal afmaken wanneer hij haar op straat tegenkomt’ en hij heeft haar geslagen. Het gaat nu goed tussen verdachte en zijn zus; alles is uitgepraat. Volgens verdachte heeft de zus nu spijt dat zij destijds aangifte tegen hem heeft gedaan.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging en mishandeling van zijn zus, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte. In de aangifte staat dat de zus op dat moment erg bang is geweest voor verdachte; niet alleen voor de veiligheid van haar moeder, maar ook voor haar eigen veiligheid. In de aangifte staat verder dat de zus meerdere keren door verdachte is geslagen en dat zij meteen pijn voelde door deze vuistslagen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de zus mogelijk haar aangifte heeft aangedikt. De rechtbank kan zich wel voorstellen dat de zus achteraf spijt heeft gehad van haar aangifte tegen haar broertje (verdachte), nu deze conflicten in de familiesfeer hebben plaatsgevonden. Dat doet echter niet af aan het voldoende wettige en overtuigende bewijs voor deze feiten.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 9 januari 2023 te Amsterdam, aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvende ontsierende snijwond in het gezicht, heeft toegebracht door eenmaal met een (zak)mes in het gezicht van voornoemde [aangever 1] te snijden;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 22 november 2022 te Amsterdam, [aangeefster 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangeefster 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak haar dood als ik haar op straat zie" en "Ik ga haar neersteken, doodschieten";
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 22 november 2022 te Amsterdam, [aangeefster 3] heeft mishandeld door haar op de rug en armen te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van de feiten en verdachte

Noodweer (in zaak A)?

De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake is geweest van noodweer, dan wel noodweerexces. Verdachte werd omsingeld door een grote groep jongens en werd vervolgens met een helm op zijn hoofd geslagen. Verdachte heeft toen één zwaaiende beweging gemaakt met zijn zakmes, om de groep op afstand te houden. Verdachte zag op dat moment geen andere uitweg; het was noodzakelijk om zichzelf tegen deze aanval te verdedigen. Nadat hij de zwaaiende beweging had gemaakt, kon hij wegrennen en ontkomen aan de situatie. Het handelen van verdachte doorstaat hiermee ook de proportionaliteitstoets.
De officier van justitie heeft verzocht dit verweer te verwerpen.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 9 januari 2023 hoorde aangever [aangever 1] een groep jongens schreeuwen. De jongens stonden om verdachte heen en hij hoorde dat verdachte zei: ‘
Jullie gaan zien’. Aangever [aangever 1] ging er bij staan en er ontstond een vechtpartij. Niet iedereen van de groep deed mee; hij ook niet. Hij zag dat verdachte iedereen probeerde te slaan. Verdachte sloeg van boven naar beneden met zijn rechterhand en hij maakte een vuist met zijn hand. Op een gegeven moment voelde [aangever 1] dat hij een stoot kreeg van verdachte. Dit was aan de linkerzijde van zijn hoofd. [aangever 1] greep naar zijn hoofd en hij zag daarna dat hij bloed had aan zijn handen. Op dat moment hield verdachte iets zwarts in zijn rechterhand vast.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op de bewuste dag verdachte zag lopen en dat zij even oogcontact met elkaar hadden. Hij hoorde verdachte roepen:
‘Je kanker moeder. Wat kijk je, sukkel!’. Hierop is [getuige] naar verdachte toegelopen en heeft hem gevraagd wat er was. Zij stonden met hun gezichten tegen elkaar toen verdachte een mes trok uit zijn rechterbroekband. Toen [getuige] het mes zag, begon hij in te slaan op verdachte. Hij sloeg verdachte meerdere keren op zijn gezicht/hoofd en op zijn lichaam. Op dat moment kwam [aangever 1] naast hen staan en maakte verdachte met het mes in zijn hand zwaaiende bewegingen richting [aangever 1] . Kort daarna is verdachte weggerend.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. De verklaring van verdachte - dat hij met het mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt nadat hij met een helm op zijn achterhoofd is geslagen - wordt niet ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Gelet op de verklaringen van aangever [aangever 1] en getuige [getuige] stelt de rechtbank vast dat de vechtpartij tussen verdachte en de jongens is ontstaan, nadat verdachte zijn mes heeft getrokken. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Gelet op het voorgaande is het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk geworden.
De raadsvrouw heeft bepleit dat - indien het beroep op noodweer niet slaagt - verdachte in zaak A een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Verdachte heeft wellicht te heftig gereageerd, maar dit is gezien de omstandigheden verschoonbaar. Verdachte was immers overmand door angst, zodat hij niet meer rationeel kan nadenken. Hierdoor heeft de dreiging door de jongens verkeerd ingeschat.
De officier van justitie heeft wederom verzocht dit verweer te verwerpen.
De rechtbank overweegt dat op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Er is dus ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.9. Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening is geadviseerd, inclusief het locatieverbod voor het gebied [gebied] in Amsterdam tot 6 juli 2023. De officier van justitie ziet - gelet op de positieve ontwikkelingen van de afgelopen periode - geen noodzaak meer in het verlengen van elektronisch toezicht en de avondklok. Tot slot heeft zij gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsvrouwheeft bepleit om bij de strafmaat meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij komt uit een betrokken gezin en zijn ouders zijn bereid om mee te werken aan alle noodzakelijke hulpverlening, zodat verdachte niet recidiveert. Sinds de schorsing van 22 februari 2023 staat verdachte onder reclasseringstoezicht en is veel veranderd in zijn leven. Hij woont niet meer thuis bij zijn moeder, maar op een begeleide woongroep van [instelling 1] . Deze plek is kleinschaliger (dan [instelling 2] waar hij eerder verbleef) en de begeleiders zijn bereid om verdachte meer ondersteuning te bieden, zodat zij beter kunnen aansluiten bij zijn behoeftes. In de afgelopen periode heeft verdachte zich begeleidbaar opgesteld en hij houdt zich aan alle afspraken en voorwaarden. Verdachte heeft spijt van zijn delictgedrag en hij wil er alles aan doen om zijn leven te verbeteren. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om bij het opleggen van de straf mee te wegen dat verdachte niet eerder is veroordeeld; hij heeft een blanco justitiële documentatie. Gelet op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht is het daarom niet passend om een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de reeds in voorarrest doorgebrachte dagen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 maart 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van aangever [aangever 1] door met een mes om zich heen te zwaaien en daarbij in het gezicht van aangever te snijden. Aangever [aangever 1] heeft hierdoor een litteken in het gezicht, wat voor hem uitermate vervelend is. Ter zitting heeft de vader aangegeven dat zijn zoon zich continu afvraagt of het litteken in zijn gezicht in de toekomst minder zichtbaar zal zijn. Daarnaast heeft aangever als gevolg van dit incident schooldagen gemist en is hij (nog steeds) bang om verdachte tegen te komen Ter zitting heeft verdachte uitgelegd dat hij het mes bij zich droeg omdat hij zich onveilig voelt op straat en dat hij in geval van een gevecht zichzelf wil verdedigen. Hoewel de rechtbank gelet op de verhalen over de straatcultuur deze verklaring wel herkent, is het dragen van een mes om die reden uiteraard volstrekt ontoelaatbaar. Bijna dagelijks verschijnen er berichten in de media over het bezit van messen onder minderjarigen, waarbij de messen steeds vaker worden gebruikt, zoals ook in deze zaak. Deze ontwikkeling is een groot maatschappelijk probleem en zorgt voor veel onrust. Het dragen van een mes ter zelfverdediging draagt juist bij aan die onveilige straatcultuur.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van zijn zus. De rechtbank houdt er rekening mee dat de emoties hoog kunnen oplopen tijdens een ruzie tussen broers en zussen, maar verdachte is te ver gegaan in zijn handelen door zijn zus meerdere malen te slaan en haar met de dood te bedreigen. Verdachte beseft dit ook en hij lijkt hier veel spijt van te hebben. Inmiddels gaat het goed tussen hem en zijn zus. Zij hebben alles uitgepraat en zij steunt verdachte bij het zetten van de juiste stappen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van een
first offender. Het betreft in deze zaak de oriëntatiepunten voor meerdere strafbare feiten, te weten:
  • zware mishandeling / zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen: vanaf drie maanden jeugddetentie;
  • mishandeling (meerdere klappen/schoppen/trappen): veertig uur taakstraf;
  • bedreiging: vanaf twintig uur taakstraf.
De rechtbank houdt er rekening mee dat de laatste twee delicten (in zaak B: de mishandeling en de bedreiging) hebben plaatsgevonden in de familiesfeer. Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank de nadruk leggen op de zware mishandeling in zaak A.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
- de Pro Justitia rapportage, bestaande uit een rapport opgemaakt door
drs. R.J.L. Keulers, GZ-psycholoog, op 21 maart 2023;
  • de rapporten van de Raad;
  • de evaluatierapportage van JBRA van 16 mei 2023, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met diverse bijzondere voorwaarden.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een verstandelijke handicap in de vorm van zwakbegaafdheid. Daarnaast is sprake van een psychische stoornis in de vorm van een oppositionele-opstandige stoornis. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, waren de verstandelijke handicap en de psychische stoornis aanwezig. Vanuit zwakbegaafdheid speelt een rol dat verdachte moeite heeft de consequenties van zijn handelen te overzien. Hij vindt het moeilijk zich te verplaatsen in het perspectief van de ander. Bij conflicten of problemen heeft hij weinig mogelijkheden voor oplossingen. Ook kan hij zich minderwaardig voelen in het contact met anderen, wat kan leiden tot een machteloosheid zichzelf uit te drukken in het contact. Er bestaan problemen in de affectregulatie en vanwege de copingproblemen, kan het stressniveau zo snel oplopen, dat risico bestaat op acting-out. Vanuit de oppositionele-opstandige stoornis spelen egocentrisme, problemen met het reguleren van boosheid en een zwakke empathie een rol. Vanuit gedragskundig oogpunt kan worden gesteld dat enkele factoren van de verstandelijke handicap en psychische stoornis van invloed zijn geweest op verdachtes handelen ten tijde van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, wordt geadviseerd dit verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Vanuit pedagogisch oogpunt en vanwege de conflicten binnen het gezin is het van belang systeembehandeling in te zetten. Daarnaast wordt ambulante behandeling geadviseerd, specifiek gericht op de problematiek van de zwakbegaafdheid in combinatie met gedragsproblemen. Hierbij kan de behandeling gericht worden op verdachtes egocentrisme, affectregulatie, het versterken van zijn copingvaardigheden en zijn zelfbeeld. Daarnaast is psycho-educatie over deze problematiek van belang. De ambulante behandeling zou plaats kunnen vinden bij Levvel, of een vergelijkbare instantie met ook expertise op het vlak van zwakbegaafdheid en systeembehandeling. Indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht, wordt geadviseerd de begeleiding en behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel.
Ter zitting heeft
JBRAtoegelicht dat verdachte nu al een paar maanden wordt begeleid door een team en dat hij zijn best doet om alle regels en afspraken na te leven. Hij weet nog niet precies wat hij in het leven wil bereiken, maar hij wil in ieder geval geen politiecontacten meer. Het is van belang dat verdachte de bijzondere voorwaarden, zoals geformuleerd in het rapport van JBRA van 16 mei 2023, de komende twee jaar volhoudt. Verdachte heeft veel behoefte aan regels, duidelijkheid en stabiliteit. Hij heeft moeite om de juiste keuzes te maken in stressvolle situaties, maar desondanks zoekt hij de begeleiders altijd op. Hij is corrigeerbaar en hij is bereid om zijn gedrag aan te passen waar nodig. Op dit moment gaat verdachte niet naar school; het is voor hem een zoektocht om de juiste opleiding te vinden. Tot slot is verdachte bereid om deel te nemen aan de noodzakelijke behandelingen en trainingen, onder andere gericht op het verminderen van blowen. Door de lange wachtlijsten heeft de hulpverlening echter geen zicht op wanneer deze therapieën kunnen starten.
De Raadkan zich vinden in de bijzondere voorwaarden, zoals geformuleerd in het rapport van JBRA van 16 mei 2023, maar heeft daarnaast geadviseerd om aan verdachte een locatieverbod op te leggen voor het gebied [gebied] in Amsterdam tot 6 juli 2023 (tot de start van de zomervakantie), zodat verdachte het slachtoffer in zaak A niet tegenkomt.
De IFA-coachis tevreden met de houding van verdachte, maar het traject verloopt wel wisselend. Verdachte doet zijn best, maar hij heeft een gebrek aan oplossingsvaardigheden en kan de gevolgen van zijn keuzes niet altijd overzien. Hij heeft geleerd om hulp te vragen als het even niet gaat en doet dit ook steeds makkelijker. De komende periode zal de IFA-coach met verdachte in gesprek blijven gaan over zijn (negatieve) gevoelens, toekomstdoelen en het maken van de juiste keuzes. Het is de bedoeling dat hij op korte termijn start met een opleiding die goed aansluit bij zijn behoeftes.
De rechtbankis van oordeel dat, nu verdachte een
first offenderis, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting ten aanzien van de duur van de jeugddetentie in positieve zin af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet aanleiding acht om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. De rechtbank houdt daarbij rekening met de bevindingen van de psycholoog en het advies om de bewezen verklaarde feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Uit het rapport van JBRA van 16 mei 2023 blijkt dat de schorsingsperiode wisselend is verlopen. Verdachte moest in de Kleinschalige Voorziening erg wennen aan het aannemen van adviezen/begrenzingen en de regels op de groep ging hem niet goed af. Tijdens de gesprekken met de begeleiders kon hij boos en intimiderend overkomen. Op 8 februari 2023 heeft een herstelgesprek plaatsgevonden met School2work die de dagbesteding van R&B heeft overgenomen. Deze dagbesteding is op 24 april 2023 gestopt vanwege het negatieve gedrag van verdachte. Ook het wonen bij [instelling 2] is negatief verlopen; verdachte kwam te laat terug op de groep, er waren veel zorgen over zijn blowgedrag en hij ging niet naar school volgens zijn lesrooster. Als gevolg hiervan is de schorsing van verdachte op
14 maart 2023 opgeheven. Verdachte is met ingang van 30 maart 2023 wederom geschorst en sindsdien gaat het met beter met hem. Hij is niet meer in beeld gekomen bij de politie en er zijn ook andere positieve ontwikkelingen. Inmiddels woont verdachte bij de wooninstelling [instelling 1] en hij houdt zich daar aan alle regels en afspraken. Deze instelling lijkt meer te passen bij de behoeftes van verdachte; het is daar kleinschaliger en de begeleiders zijn bereid om hem intensief te begeleiden. Verdachte heeft daarnaast veel contact met zijn IFA-coach en de begeleiding van JBRA verloopt ook positief. Het is voor de rechtbank duidelijk dat verdachte veel hulp, begeleiding en sturing nodig heeft om de juiste stappen te kunnen zetten, ook omdat hij het moeilijk vindt om overzicht te bewaren bij zijn verplichtingen en het plannen/organiseren van zijn toekomstdoelen.
De rechtbank acht het positief dat verdachte gemotiveerd is voor positieve gedragsverandering. Het belangrijkste is dat hij de komende periode structuur en ondersteuning krijgt van de reeds betrokken hulpverleningsinstanties en dat hij (ondanks de wachtlijsten) op korte termijn deel kan nemen aan de noodzakelijke behandelingen. Gelet op de adviezen van de deskundige en JBRA zal daarom ter voorkoming van recidive een deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met daaraan verbonden diverse bijzondere voorwaarden, zoals ter zitting geadviseerd, inclusief het locatieverbod voor het gebied [gebied] in Amsterdam tot 6 juli 2023. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt bij zijn verdere ontwikkeling naar volwassenheid, ook om ervoor te zorgen dat hij geen nieuwe strafbare feiten zal plegen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Tot slot zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot dadelijke uitvoerbaarheid van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden
afwijzen. Verdachte is niet eerder veroordeeld. Er zijn geen signalen dat hij na 9 januari 2023 (na de bewezen verklaarde zware mishandeling in zaak A) in beeld is gekomen bij de politie of dat hij wordt verdacht van andere feiten. Ook heeft verdachte een stabiel netwerk om zich heen; hij wordt gesteund door zijn moeder en zijn zus, IFA-coach en JBRA bij het voortzetten van de positieve ontwikkelingen. Het recidiverisico wordt door de psycholoog (met de juiste hulp en begeleiding) matig ingeschat. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het gevaar dat er in zijn algemeenheid ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen onvoldoende aanwezig om de dadelijke uitvoerbaarheid te rechtvaardigen.
9.1.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert € 200,00 aan materiële schadevergoeding en € 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft Slachtofferhulp Nederland de schriftelijke slachtofferverklaring van de benadeelde partij [aangever 1] voorgelezen en de vordering verder toegelicht. De vader van [aangever 1] heeft daarbij aangegeven dat hij niet precies weet hoeveel hij voor de jas had betaald; dit zal ongeveer een bedrag van € 180,00 zijn. Tot slot is het T-shirt van zijn zoon - ter waarde van ongeveer € 35,00 - in het ziekenhuis doorgeknipt om de wond in zijn gezicht te kunnen verzorgen.
De officier van justitie heeft verzocht om de materiële kosten, te weten € 200,00 voor de jas, toe te wijzen, nu de vader van [aangever 1] deze vordering ter zitting voldoende heeft toegelicht. Ten aanzien van de immateriële schade is volgens de officier van justitie een matiging tot een bedrag van € 2.000,00 op zijn plaats. Deze bedragen dienen met de wettelijke rente te worden toegewezen. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft primair bepleit afwijzing van de schadevergoedingsvordering in verband met het bepleit beroep op noodweer(exces). Subsidiair heeft zij bepleit om de materiële schade van € 200,00 af te wijzen. Deze kostenpost ziet op een jas die door de benadeelde partij [aangever 1] zou zijn gedragen en onder het bloed zou zitten. Allereerst wordt niet onderbouwd dat deze jas onder het bloed zat, en daarnaast is geen betalingsbewijs van de jas overlegd. Nu deze schadepost in zijn geheel niet is onderbouwd komt deze volgens de raadsvrouw niet voor toewijzing in aanmerking. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om de immateriële schade fors te matigen tot een bedrag van €1.000,00. De aangehaalde rechtspraak door Slachtofferhulp Nederland staat zo ver af van deze zaak, dat de raadvrouw van mening is dat deze als vergelijkingsmateriaal geen waarde heeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de materiële schade kan de rechtbank zich vinden in het standpunt van de raadsvrouw. Deze vordering is niet onderbouwd met facturen of anderszins. Ter zitting heeft de vader van de benadeelde partij [aangever 1] toegelicht dat hij niet meer weet hoeveel hij destijds voor de kennelijk net nieuw aangeschafte jas heeft betaald. Ook zou het T-shirt van [aangever 1] in het ziekenhuis zijn doorgeknipt, maar deze schadepost is niet ingevuld in het schadevergoedingsformulier. Gelet op het voorgaande is voor de rechtbank het bedrag voor de materiële schade niet eenvoudig vast te stellen. De rechtbank zal daarom deze vordering niet-ontvankelijk verklaren, zodat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [aangever 1] door het bewezenverklaarde delict rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden, zonder verdere concrete onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van
€ 1.000,00redelijk en zonder nader onderzoek of verdere onderbouwing toewijsbaar. De vordering zal dan ook tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen. De behandeling van het resterende deel van de vordering zal, gelet op de betwisting en het gebrek aan concrete verdere onderbouwing van de vordering, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dat deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Verdachte wordt veroordeeld om het toegewezen bedrag van € 1.000,00 aan de benadeelde partij te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In het belang van [aangever 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 1.000,00vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, welk bedrag bestaat uit immateriële schade. Tot slot is het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

10.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de beslaglijst de volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Mes, omschrijving: PL1300-2023006723-G6286311, zwart
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen mes wordt onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu het mes dat op de beslaglijst is vermeld van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, zal de rechtbank bevelen dat dit voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 2 en in zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
zware mishandeling
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
80 (tachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 61 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
19 (negentien) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • naar school en dagbesteding gaat volgens rooster;
  • meewerkt aan het hebben van een positieve vrije tijdsbesteding in de vorm van werk en/of sport;
  • meewerkt aan de Intensieve Forensische Aanpak (IFA);
- met individuele en/of systeembehandeling die door [organisatie] wordt aangeboden of een soort gelijke organisatie;
  • meewerkt aan behandeling gericht op het blowgedrag;
  • meewerkt aan het traject van begeleid wonen bij [instelling 1] en zich houdt aan de regels die daar gelden of een soortgelijke woonvoorziening;
  • meewerkt aan alle hulpverlening die door JBRA noodzakelijk wordt geacht;
- op geen enkele wijze contact heeft met aangever [aangever 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats 2] ;
- zich niet zal bevinden in het gebied [gebied] in Amsterdam. Dit locatieverbod geldt nog één maand na deze uitspraak, te weten tot 6 juli 2023.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 1.000,00 (zegge duizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 9 januari 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [aangever 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[aangever 1]ter hoogte van € 1.000,00 (zegge duizend euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 9 januari 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Verklaartonttrokken aan het verkeer:
1 STK Mes, omschrijving: PL1300-2023006723-G6286311, zwart.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Mireku, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.E. van Montfrans en M.R. Bruning, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.