ECLI:NL:RBAMS:2023:3494

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
81-155264-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingontduiking, valsheid in geschrift, mensensmokkel, oplichting en gewoontewitwassen door feitelijke leidinggevende van vennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder belastingontduiking, valsheid in geschrift, mensensmokkel, oplichting en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het feitelijk leidinggeven aan belastingontduiking door zijn vennootschappen, [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode opzettelijk onjuiste en onvolledige belastingaangiften heeft ingediend, wat resulteerde in een aanzienlijk belastingnadeel voor de Nederlandse Staat. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door valse facturen en overeenkomsten op te stellen en te gebruiken, en heeft hij zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel door migranten te helpen bij het verkrijgen van verblijfsvergunningen op basis van valse arbeidsconstructies. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft diverse in beslag genomen goederen verbeurd verklaard. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de lange duur van de strafbare gedragingen meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81-155264-22
Datum uitspraak: 26 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 7 maart 2023 en 9 maart 2023 (inhoudelijke behandeling) en 26 mei 2023 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.J.J. Schutte, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. G. Spong, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte gelijktijdig behandeld met de zaken tegen de overige verdachten in het onderzoek Klinker, te weten [medeverdachte 1] (81-153507-22) en [medeverdachte 2] (81-155913-22). De rechtbank doet gelijktijdig uitspraak in deze zaken.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van de volgende strafbare feiten:
medeplegen van belastingontduiking (inkomstenbelasting) in de periode van 23 december 2008 tot en met 25 augustus 2015;
feitelijke leiding geven aan medeplegen van belastingontduiking door [naam bedrijf BV 1] en/of [naam bedrijf BV 2] (vennootschapsbelasting) in de periode van 11 juli 2011 tot en met 30 maart 2015;
medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken en voorhanden hebben van valse geschriften in de periode van 15 november 2010 tot en met 19 december 2019;
medeplegen van mensensmokkel, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep en terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt in de periode van 1 juni 2008 tot en met 1 december 2016;
medeplegen van oplichting in de periode van 1 november 2006 tot en met 19 december 2019;
medeplegen van gewoontewitwassen in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 19 december 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
3.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële nietigheid van de dagvaarding bepleit ten aanzien van feiten 4 en 5 wat betreft het gedeelte ‘
een groot aantal perso(o)n(en), (…) waaronder:’. In de tenlastelegging wordt gesproken over een groot aantal personen, waarna elf personen bij naam worden genoemd. Het is niet duidelijk wie nog meer bedoeld kan zijn met ‘een groot aantal personen’. De beschuldiging is in zoverre niet voldoende gedetailleerd. Daarom is de dagvaarding wat dat gedeelte betreft nietig.
3.1.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ook ten aanzien van feiten 4 en 5 geldig is. De bewoordingen van en de verwijzingen in de tenlastelegging in samenhang bezien met het dossier maken voldoende duidelijk dat de beschuldiging, naast de bij naam genoemde elf personen, ook betrekking heeft op andere personen en welke personen dit zijn.
3.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient de dagvaarding een opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. De tenlastelegging strekt er daarbij toe voor de procesdeelnemers de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen.
In de tenlastelegging van feiten 4 en 5 zijn elf bij naam genoemde personen opgenomen.
In het dossier worden de namen van nog drie personen genoemd, die niet in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Onder deze omstandigheden is niet onbegrijpelijk dat de verdediging redelijkerwijs niet heeft begrepen dat met ‘een groot aantal personen’ juist die drie andere personen, die niet in de tenlastelegging waren opgenomen, bedoeld werden. Los van de drie andere bij naam genoemde personen biedt het dossier onvoldoende duidelijkheid wie daarmee bedoeld zouden kunnen zijn. Daarom is de tenlastelegging nietig voor wat betreft het onderdeel ‘
een groot aantal perso(o)n(en), (…) waaronder:
3.2.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.2.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 2 en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Nederland faciliteert op grote schaal dat multinationals in Nederland gevestigd zijn en belast worden, terwijl de omzet niet in Nederland gegenereerd wordt. Dit betreft het verschuiven van bedrijfswinsten en dat is precies datgene wat verdachte als tweede feit verweten wordt.
De vervolging van verdachte voor dit feit is daarom in strijd met het verbod op willekeur en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, nu geen enkel redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie in dit geval tot dagvaarding over zou gaan.
3.2.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van feit 2, nu er een substantieel verschil is tussen wat multinationals doen, namelijk het opzoeken van
loopholesin de wet, en wat verdachte wordt verweten, namelijk feitelijke leiding geven aan het opzettelijk verzwijgen van enorme bedragen voor de fiscus.
3.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het niet-ontvankelijkheidsverweer.
Verdachte wordt verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het doen van onjuiste aangiften voor de vennootschapsbelasting door in Nederland belastingplichtige vennootschappen waardoor geen of te weinig belasting is afgedragen. Dit is strafbaar.
Het strafbaar niet of te weinig belasting betalen is niet vergelijkbaar met de door de raadsman geschetste situatie van bedrijven die belastingoptimalisatie nastreven. Dat laatste is immers, zonder meer, niet strafbaar.
De rechtbank vindt daarom dat bij de vervolging van feit 2 geen sprake is van willekeur en ook niet van strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van feit 2.
4. Inleiding [1]
4.1.
Betrokken (rechts)personen [2]
Verdachte was, via [naam stichting 1] [3] , middelijk bestuurder van [naam bedrijf BV 1] , opgericht op 11 november 2008. [4] Enig aandeelhouder van [naam bedrijf BV 1] was, via [naam stichting NV] [5] , [naam stichting 1] , waarvan verdachte bestuurder was samen met zijn vader [persoon 1] . [6]
Verdachte was enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf BV 2] , opgericht op 8 oktober 2010. [7]
Vóór de oprichting van [naam bedrijf BV 1] heeft verdachte zijn ondernemingsactiviteiten uitgeoefend in de vorm van een eenmanszaak. [8] In het curriculum vitae van verdachte staat dat hij sinds 1996 senior partner is van het internationale trustkantoor [naam trustkantoor] , onderdeel van de [naam trustkantoor] Groep. [9] Met ingang van 1 oktober 2008 werd de onderneming geacht voor rekening en risico van [naam bedrijf BV 1] te zijn gedreven, maar ook na 1 oktober 2008 bleef verdachte gebruikmaken van de (handels)naam [handelsnaam] . [10] [11] [12]
[naam bedrijf BV 2] had in de periode van 15 oktober 2010 tot en met 20 februari 2018 een vergunning op grond van artikel 2, eerste lid van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) voor het verrichten van trustdiensten. Op 20 februari 2018 is de vergunning ingetrokken door De Nederlandsche Bank. [13]
[naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] waren financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verweven. [14]
Feitelijk werkte [naam bedrijf BV 1] in onderaanneming voor [naam bedrijf BV 2] , waarbij zij vanaf 2012 aan [naam bedrijf BV 2] een vergoeding betaalde van 5% van haar omzet, zoals blijkt uit de uitbestedingsovereenkomst tussen beide vennootschappen die is ondertekend op 1 juli 2011. Volgens de bijlage bij die overeenkomst leverde [naam bedrijf BV 1] in totaal zeven diensten, namelijk:
het ter beschikking stellen van het vestigingsadres;
het ter beschikking stellen van het postadres;
het verrichten van werkzaamheden in het kader van compliance, due diligence en monitoring van relaties en transacties;
het verstrekken van diverse adviezen;
het verrichten van juridische, fiscale, administratieve en coördinerende werkzaamheden alsmede projectmanagement en marketingwerkzaamheden;
het verzorgen van belastingaangiften en daarmee verband houdende werkzaamheden;
het verrichten van werkzaamheden in verband met het opstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekeningen of het voeren van administraties. [15]
[naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] maken deel uit van het ‘ [naam trustkantoor] -concern’, een groep van naar Nederlands recht en buitenlands recht opgerichte rechtspersonen die zich vooral bezighouden met het verlenen van trustdiensten. Verdachte heeft tegen de Belastingdienst verklaard (middellijk) aandeelhouder te zijn van de buitenlandse concernvennootschappen. [16]
Sinds 2010 is het [naam trustkantoor] -concern aanzienlijk uitgebreid. Er zijn vennootschappen opgericht in onder andere Zwitserland, Hongkong, Cyprus, Monaco, het Verenigd Koninkrijk, Gibraltar, Dubai, Curaçao, de Britse Maagdeneilanden en Israël. Met betrekking tot de buitenlandse vennootschappen heeft verdachte in 2013 tegen de Belastingdienst verklaard dat deze feitelijk geen omzet hebben en dat de activiteiten in Nederland plaatsvinden. Daarbij ging het erom een netwerk te hebben en op die manier complete structuren aan te kunnen bieden aan klanten. [17]
In de aangiften inkomstenbelasting 2013 van verdachte staat dat hij een aanmerkelijk belang, minimaal 5% van de aandelen, heeft in de vennootschappen [naam stichting NV] , [naam bedrijf BV 2] , [naam trustkantoor] FS NV, [naam trustkantoor] Credit BV, [naam trustkantoor] AG, [naam trustkantoor] Corporate Services LTD, [naam trustkantoor] IL Ltd, [naam trustkantoor] NV (Curaçao), [naam trustkantoor] Limited (UK), [naam trustkantoor] Limited (Gibraltar), [naam trustkantoor] Asia Limited (Hongkong), [naam trustkantoor] Limited (Malta) en [naam trustkantoor] SRL (Monaco). [18]
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat ook de vennootschappen [naam bv 1] (hierna: [naam bv 1] ) en [naam trustkantoor] Limited Hongkong tot het concern gerekend moeten worden. Enig aandeelhouder van [naam trustkantoor] Limited Hongkong was de vader van verdachte, [persoon 2] . [19] Bestuurder van [naam bv 1] was [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ). [20] Verdachte was van 7 juli 2005 tot 17 juli 2018 getrouwd met [persoon 3] . [21]
[naam stichting 1] , bestuurd door verdachte, heeft op 24 augustus 2010 [medeverdachte 2] opgericht [22] en was bestuurder van deze stichting tot 13 februari 2012, waarna [naam bedrijf BV 2] tot bestuurder is benoemd. [23]
[persoon 4] , oma van verdachte en geboren op [geboortedag 2] 1924, was enig certificaathouder van [medeverdachte 2] . [24] Verdachte is op 8 oktober 2010 in het testament van [persoon 4] benoemd tot haar enig erfgenaam. [25] Hij trad ook op als haar algemeen gevolmachtigde. [26] [medeverdachte 2] heeft op 25 augustus 2010 een pand aan de [adres 1] gekocht. [27]
Medeverdachte [medeverdachte 1] is de halfbroer van verdachte. [medeverdachte 1] deed onder meer de boekhouding voor [naam bv 1] , [naam bedrijf BV 1] en [naam trustkantoor] Ltd. [28]
4.2.
Aanleiding
De Belastingdienst heeft eind 2011 een fiscaal boekenonderzoek ingesteld naar het [naam trustkantoor] -concern. Aanleiding voor dit onderzoek waren diverse fiscale onderzoeken bij (klanten van) het [naam trustkantoor] -concern. [29] Het onderzoek van de Belastingdienst heeft geduurd tot 27 augustus 2015. [30]
Uit het door de Belastingdienst uitgevoerde onderzoek is het beeld naar voren gekomen dat een deel van de Nederlandse omzet van het concern werd ontvangen op buitenlandse bankrekeningen ten name van buitenlandse concernonderdelen van verdachte. Het vermoeden was dat [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] in Nederland diensten hebben verleend aan Nederlandse klanten, dat de vergoedingen voor deze diensten zijn betaald op buitenlandse bankrekeningen van natuurlijke- en rechtspersonen die behoren tot het [naam trustkantoor] -concern en dat deze vergoedingen opzettelijk ten onrechte niet in de Nederlandse belastingheffing zijn betrokken. Hierdoor is de verdenking ontstaan dat de ingediende aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] en de ingediende aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 van verdachte onjuist zijn gedaan. [31]
Op 20 oktober 2015 is vervolgens een strafrechtelijk onderzoek (onderzoek Klinker) aangevangen tegen onder meer verdachte, [naam bedrijf BV 2] , [naam bedrijf BV 1] en [medeverdachte 2] . [32] Als gevolg hiervan is verdachte op 1 december 2016 aangehouden in de woning op het adres [adres 1] . [33] Verdachte [medeverdachte 1] is op deze dag eveneens aangehouden. [34] Ook hebben op 1 december 2016 doorzoekingen plaatsgevonden in onder andere de woning van verdachte op het adres [adres 1] [35] , de woning van [medeverdachte 1] op het adres [adres 2] [36] , de woning van [persoon 3] op het adres [adres 3] [37] , het kantoor van verdachte op het adres [adres 4] [38] en de woning van verdachte in Monaco. [39] Daarbij zijn diverse documenten, gegevensdragers en een server met administraties in het programma ‘i-Muis’ in beslag genomen. [40] [41] [42] [43] [44]
4.3.
Beschuldigingen
Naar aanleiding van het onderzoek Klinker luidt de in de tenlastelegging opgenomen beschuldiging aan verdachte dat hij zich (samen met anderen) heeft schuldig gemaakt aan (feitelijke leiding geven aan) belastingontduiking, valsheid in geschrift, mensensmokkel, oplichting en gewoontewitwassen. [medeverdachte 1] wordt ervan beschuldigd de valsheid in geschrift samen met verdachte te hebben gepleegd. [medeverdachte 2] wordt verweten samen met verdachte te hebben witgewassen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich aan de hand van zijn schriftelijk requisitoir, het daarbij behorende bewijsmiddelenoverzicht en zijn schriftelijke repliek op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met uitzondering van de mensensmokkel (feit 4) ten aanzien van [persoon 5] en [persoon 6] en de oplichting van de IND (feit 5) ten aanzien van [persoon 6] .
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnotities integrale vrijspraak bepleit en daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Dat verdachte in de tenlastegelegde periode in Nederland woonde en belastingplichtig was in Nederland staat niet vast. Daarvoor is onvoldoende bewijs. Op grond van artikel 7.1 aanhef en onder a van de Wet IB 2001 wordt alleen inkomstenbelasting geheven over inkomen uit werk en woning in Nederland. Verdachte had zijn woonplaats niet in Nederland maar in Monaco en de dienstverlening, die naar zijn aard overal kan worden verricht, is niet aan Nederlands grondgebied gebonden. Er is evenmin sprake van een vaste inrichting in Nederland. Over dienstverlening in Monaco is verdachte geen belasting in Nederland verschuldigd. Van strafbare verschuiving van omzet is geen sprake indien de omzet die is ontvangen in Hongkong, Zwitserland en Monaco heeft te gelden als door een brievenbusfirma ontvangen omzet. Er is onvoldoende bewijs voor verlegde omzet, temeer omdat betalingen vaak van buitenlandse bedrijven afkomstig zijn. Daarom kunnen feiten 1 en 2 niet worden bewezen.
Het is niet mogelijk dat verdachte in alle bij feit 3 genoemde pleegplaatsen de valsheden alleen zou hebben gepleegd. Voor medeplegen is echter onvoldoende bewijs, mede gelet op de veelheid van loci delicti, waardoor de onderlinge samenwerking niet of nauwelijks in beeld is te brengen. [medeverdachte 1] maakte weliswaar facturen op in opdracht van verdachte, maar het is onduidelijk of verdachte hem instrueerde om valse gegevens op te nemen. De verklaringen van [persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9] zijn onvoldoende om daarop bewijs van medeplegen te baseren.
Verder is artikel 51 (opdracht/feitelijke leiding geven) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet ten laste gelegd.
De kennismigrantenregeling van de IND is in strijd met artikelen 8, 14 en 17 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en voorts met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Bovendien is er strijd met artikel 1 van de Grondwet.
De kennismigrantenregeling maakt immers een ongerechtvaardigd onderscheid op basis van intelligentie c.q. arbeid-intellectuele capaciteiten, waardoor laagopgeleiden worden gediscrimineerd ten opzichte van hoogopgeleiden. Er is geen objectieve rechtvaardiging voor dit onderscheid en er is sprake van extreem onrecht. Aan deze discriminatoire kennismigrantenregeling mogen daarom geen rechtsgevolgen worden verbonden. Omdat de hele kennismigrantenregeling onverbindend is, is geen sprake van wederrechtelijkheid ten aanzien van feiten 4 en 5, hetgeen artikelen 197a Sr en 326 Sr wel vereisen. Daarom moet verdachte van deze feiten worden vrijgesproken.
Bovendien kan van oplichting geen sprake zijn omdat aan de IND de bescherming van artikel 326 Sr niet toekomt. Er is geen sprake van een samenweefsel van verdichtsels, maar van een samenweefsel van discriminatoir handelen. Van oplichting kan ook geen sprake zijn, nu het middel niet geëigend is. De IND heeft niet de vereiste omzichtigheid getoond en had de onjuiste voorstelling van zaken moeten onderkennen.
De witwasbeschuldiging van feit 6 is gebaseerd op de aanname dat sprake is van gelden uit eigen misdrijf. Daarom kan het witwassen niet worden gekwalificeerd, voor zover dit het voorhanden hebben van die gelden betreft. Het overdragen en omzetten kan alleen als witwassen worden aangemerkt als sprake is van een gedraging die daadwerkelijk op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst is gericht. Vanwege kadastrale transparantie zijn vastgoedtransacties voor iedereen zichtbaar. Om die reden is daarbij verbergen of verhullen niet aan de orde. Evenmin is sprake van verbergen of verhullen bij het aanhouden of overboeken van geldbedragen en ook dit is niet als witwassen te kwalificeren. Van omzetten is geen sprake, nu daarvoor is vereist dat een ander voorwerp wordt verkregen. Geld op een rekening storten is niet omzetten van geld. Het voorgaande betekent dat enkel van eenvoudig witwassen kan worden gesproken, wat pas sinds 1 januari 2017 strafbaar is. Voor alle witwasgedragingen van vóór 1 januari 2017 geldt dat de kwalificatieuitsluitingsgrond van toepassing is. Primair dient vrijspraak te volgen en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging.
Wat betreft de witwasgedragingen van vóór 1 december 2010 is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging. Bij eenvoudig witwassen geldt een verjaringstermijn van zes jaren. De verjaring is gestuit op 1 december 2016, de datum waarop verdachte is aangehouden. Dat betekent dat alle witwasgedragingen die gepleegd zijn vóór 1 december 2010 zijn verjaard.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
- het onjuist en onvolledig laten doen van aangiften inkomstenbelasting (feit 1);
- feitelijke leiding geven aan het onjuist en onvolledig laten doen van aangiften vennootschapsbelasting door [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] (feit 2);
- medeplegen van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften (feit 3);
- mensensmokkel (feit 4);
- medeplegen van oplichting (feit 5) en
- gewoontewitwassen (feit 6).
De rechtbank komt tot die conclusie op grond van de onderstaande feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
5.3.1.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2: (feitelijke leiding geven aan) belastingontduiking
Volgens de Belastingdienst is verdachte binnenlands belastingplichtig voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (artikel 2.1 lid 1 letter a Wet IB 2001). Hij dient opgaaf te doen van de in de wet gedefinieerde inkomsten uit werk en woning (box 1), aanmerkelijk belang (box 2) en sparen en beleggen (box 3). Niet van belang is waar ter wereld dit inkomen is opgekomen, ontvangen of verdiend. [45]
[naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] zijn volgens de Belastingdienst binnenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting (artikel 2 lid 1 letter a Wet Vpb 1969). Derhalve dienen zij aangifte te doen van de wereldwinst. [46]
Ontvangen betalingen
Verdachte heeft op 17 augustus 2007 een bankrekening op eigen naam geopend bij de bank [naam bank 1] in Monaco. [47] In het cliëntendossier is een KYC Report van 25 augustus 2009 aanwezig, opgemaakt door [persoon 10] van de bank [naam bank 1] in Monaco. Hieruit blijkt dat verdachte de rekening bij deze bank op zijn naam heeft geopend om een deel van de omzet van de consulting-activiteiten van [handelsnaam] in Nederland te verplaatsen naar het buitenland. [48] [persoon 10] was vanaf 2000 tot 2015 werkzaam als accountmanager van klantenrelaties bij [naam bank 1] en beheerde onder andere de portefeuille van verdachte. [49]
Vervolgens heeft verdachte aan een deel van zijn zakelijke klanten, voor wie hij in Nederland werkzaamheden verrichtte, verzocht om zijn facturen voortaan rechtstreeks te voldoen op deze privébankrekening in Monaco. Het verzoek daarbij was om niet te betalen vanaf een Nederlandse bankrekening, maar vanaf een bankrekening van een aan de klant gelieerd bedrijf in het buitenland. [50] In de jaren 2007 tot en met 2010 werd zo een aanzienlijk deel van de Nederlandse omzet van de eenmanszaak van verdachte, en vanaf november 2008 van [naam bedrijf BV 1] , buiten het zicht van de Nederlandse fiscus ontvangen op de privébankrekening van verdachte in Monaco. [51]
Vanaf medio 2010 verzocht verdachte (een deel van) zijn Nederlandse cliënten voortaan te betalen op een bankrekening van het nieuw opgerichte [naam trustkantoor] Ltd in Hongkong. De bankrekening van deze vennootschap werd aangehouden bij de bank [naam bank 2] in Zug, Zwitserland. [52] [53] [54] [55]
Vanaf medio 2011 heeft verdachte zijn werkwijze opnieuw aangepast en zijn cliënten verzocht om de (pro forma) factuur voortaan te betalen op een bankrekening van hetzelfde [naam trustkantoor] Ltd, ditmaal aangehouden bij de [naam bank 3] in Hongkong. [56]
Verdachte stelde zijn vader [persoon 1] , zonder zijn medeweten, aan als formeel aandeelhouder / UBO
(Ultimate Beneficiair Owner)van [naam trustkantoor] Ltd [57] en voldeed aan de lokale vereisten door ook een lokale bestuurder te benoemen. Verdachte hield feitelijk wel de volledige beschikkingsmacht over [naam trustkantoor] Ltd en was gemachtigd met betrekking tot de bankrekening van die Ltd. [58] Op deze wijze verdween de Nederlandse omzet nog verder uit het zicht van de Nederlandse overheid.
Van bovenbedoelde in Monaco, Zwitserland en Hongkong ontvangen gelden is geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en omzetbelasting.
Aangiften
Dat de aangiften inkomstenbelasting van verdachte en de aangiften vennootschapsbelasting van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] onjuist zijn omdat er te weinig omzet in deze aangiften is verantwoord, is beschreven in het dossier in AMB-089. Ook blijkt daaruit dat verdachte hierbij gebruik heeft gemaakt van een facturatieprocedure waarbij hij de geldstroom van deze omzet naar zijn buitenlandse bankrekeningen sluist en zijn omzet op deze manier uit het zicht van de Nederlandse fiscus houdt. Daarnaast is in AMB-089 beschreven dat verdachte onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan omdat hij geen inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) heeft aangegeven en in box 3 niet al zijn vermogen heeft verantwoord.
De aangiften inkomstenbelasting van verdachte voor de jaren 2007 [59] , 2009 tot en met 2012 [60] en 2013 [61] zijn verzonden met een softwarepakket door [naam belastingadviseurs] en in de periode van 23 december 2008 tot en met 25 augustus 2015 elektronisch binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst. [62]
De aangiften vennootschapsbelasting van [naam bedrijf BV 1] voor de periode 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2009 en de jaren 2010 tot en met 2012 [63] en voor het jaar 2013 [64] zijn verzonden met een softwarepakket door [naam belastingadviseurs] en in de periode van 11 juli 2011 tot en met 30 maart 2015 elektronisch binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst. [65]
De aangiften vennootschapsbelasting van [naam bedrijf BV 2] voor de periode 1 oktober 2010 tot en met 31 december 2010 [66] en de jaren 2011 [67] , 2012 [68] en 2013 [69] zijn verzonden met een softwarepakket door [naam belastingadviseurs] en in de periode van 7 juni 2012 tot en met 30 maart 2015 elektronisch binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst. [70]
[persoon 11] van [naam belastingadviseurs] heeft in een
e-mail aangegeven dat alle gegevens betreffende de omzetten van [naam bedrijf BV 1] over de jaren oktober 2008 tot en met 2013 en van [naam bedrijf BV 2] over de jaren 2010 tot en met 2013 fysiek of per e-mail door verdachte zijn verstrekt en aangevuld met aangeleverde correcties. [71]
Inkomstenbelasting
Verdachte heeft in 2007 een bedrag van € 64.595,- ontvangen op zijn bankrekening bij [naam bank 1] , maar dit bedrag, ten onrechte, niet verantwoord in de omzet van zijn eenmanszaak [naam trustkantoor] in box 1. [72]
De omzet van [naam bedrijf BV 1] die is ontvangen op buitenlandse bankrekeningen heeft verdachte evenmin verantwoord in zijn aangiften inkomenstenbelasting. Verdachte had deze inkomsten moeten aangeven als aanmerkelijk belang in box 2. [73]
Over de box 2 inkomsten van verdachte heeft [persoon 12] van de Belastingdienst in een fiscaal memo beschreven dat, gelet op de concernverhoudingen en de eindbestemming van het geld, het er voor moet worden gehouden dat de Nederlandse vennootschappen vermogen hebben prijsgegeven (zijn verarmd) om verdachte als uiteindelijk aandeelhouder/UBO van de twee vennootschappen te bevoordelen. [74] Een deel van het geld is immers ontvangen op de Monegaskische privérekening van verdachte. Maar ook de ontvangsten op bankrekeningen van [naam trustkantoor] Limited duiden op een uitdeling aan verdachte, nu [naam trustkantoor] Limited is gelieerd aan verdachte en de betalingen geen zakelijke grondslag hebben.
Hieruit volgt dat de aangiften inkomstenbelasting box 2 van verdachte over de jaren 2009 tot en met 2013 onjuist zijn.
In 2010 heeft [medeverdachte 2] een pand aan de [adres 1] gekocht. [75] [medeverdachte 2] is één dag voor de koop opgericht. [76] Verdachte had een zodanige zeggenschap over het pand dat hij feitelijk gelijkgesteld kan worden met de eigenaar. [77] Verdachte had het pand aan de [adres 1] , alsmede het saldo op zijn bankrekening bij [naam bank 1] [78] aan moeten geven in box 3 in 2010, 2011, 2012 en 2013.
Daarnaast had verdachte de volledige beschikkingsmacht over zowel [naam foundation] (hierna: [naam foundation] ) als de bankrekening(en) van [naam foundation] . Hoewel formeel zijn oma [persoon 4] als begunstigde staat geregistreerd, was verdachte de UBO. [79] [80] [81]
Dat verdachte zeggenschap had over Stichting Private Foundation [naam stichting 2] (hierna: [naam stichting 2] ) blijkt uit het feit dat op het aanvraagformulier voor het openen van een bankrekening voor [naam stichting 2] bij [naam bank 2] de naam, handtekening en paraaf van verdachte staan. Verdachte wordt daar ook aangemerkt als managing director en contactpersoon voor de rekening. Uit een handtekeningenkaart blijkt verder dat verdachte als enige tekenbevoegd is voor [naam stichting 2] . Ook blijkt uit een formulier ter identificatie van de UBO van [naam stichting 2] dat verdachte verklaart de UBO te zijn. [82] [83]
Verdachte had het saldo op de bankrekening [naam bank 3] van [naam foundation] [84] en op de bankrekening [naam bank 2] van [naam stichting 2] [85] aan moeten geven in box 3 in 2013. Hij heeft dit niet gedaan en dat maakt dat de aangiften inkomstenbelasting box 3 over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 van verdachte onjuist zijn.
Vennootschapsbelasting
[naam bedrijf BV 1] heeft diensten verleend aan onder andere de rechtspersonen [rechtspersoon 1] , [rechtspersoon 2] (hierna: [rechtspersoon 2] ) en [rechtspersoon 3] . De vergoedingen voor deze diensten zijn betaald door aan deze bedrijven gelieerde buitenlandse rechtspersonen. De betalingen zijn gedaan op buitenlandse bankrekeningen van verdachte of aan hem gelieerde buitenlandse rechtspersonen. De betalingen zijn niet opgenomen in de administratie van [naam bedrijf BV 1] en, ten onrechte, niet begrepen in de aangiften vennootschapsbelasting van [naam bedrijf BV 1] . Het gaat om totaalbedragen van € 103.804,37 en $ 19.991,60 afkomstig van [rechtspersoon 1] [86] , € 15.732,85 en € 18.682,15 van [rechtspersoon 2] [87] en € 171.099,12 van [rechtspersoon 3] [88] .
In totaal heeft [naam bedrijf BV 1] daarmee € 309.318,49 en $ 19.991,60 aan omzet verzwegen voor de Nederlandse belastingdienst. [89]
De fiscale fraude is niet beperkt tot de verzwegen omzet van deze drie klanten. Verdachte heeft meer Nederlandse klanten op buitenlandse bankrekeningen laten betalen voor door hem en de rechtspersonen [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] aan deze klanten verleende diensten. [90] In totaal is in de jaren 2009 tot en met 2013 meer dan € 7.000.000,- op de diverse bankrekeningen ontvangen. [91]
In de aangiften van [naam bedrijf BV 1] over de jaren 2009 tot en met 2013 zijn alleen de ontvangsten op de Nederlandse bankrekeningen verantwoord. De ontvangsten op de buitenlandse bankrekeningen zijn niet verantwoord in de aangiften en derhalve zijn de aangiften onjuist. [92] Dit wordt bevestigd doordat de Belastingdienst correcties heeft aangebracht op de aangiften. [93]
Op grond van de uitbestedingsovereenkomst [94] had 5% van de ontvangsten op de buitenlandse bankrekeningen als omzet toegerekend moeten worden aan [naam bedrijf BV 2] . Dit is niet gebeurd en dat maakt dat ook de aangiften van [naam bedrijf BV 2] onjuist zijn. [95]
Partiële vrijspraak
De aangiften vennootschapsbelasting van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] ingediend op 28 januari 2016 vallen buiten de tenlastegelegde periode. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 2 vrijspreken voor zover de verdenking ziet op de aangiften over het jaar 2014.
Feitelijke leiding geven
Uit de volgende verklaringen over de rol van verdachte binnen het [naam trustkantoor] -concern komt het beeld naar voren dat verdachte degene was om wie binnen het concern feitelijk alles draaide en die ook alles controleerde en bepaalde. Hij wordt gezien als de feitelijke leidinggevende van het concern en van de daartoe behorende rechtspersonen [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] . Er gebeurde niets binnen het concern zonder zijn toestemming. [96]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op het kantoor van verdachte in [plaats] met verdachte op één kamer zat. Verdachte was volgens hem de eerste persoon binnen het bedrijf. Verdachte is de baas van de bedrijven die deel uitmaken van het [naam trustkantoor] -concern en nam alle beslissingen. [97] [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat verdachte de dagelijkse leiding had binnen [naam bedrijf BV 1] en dat hij in opdracht van verdachte werkte. [98]
[persoon 3] heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 1] wel met elkaar in overleg gingen over te nemen besluiten, maar dat verdachte hoger is in hiërarchie en dat hij uiteindelijk de baas is. [99]
[extern boekhouder] , extern boekhouder bij [naam bedrijf BV 1] , was drie à vier dagen in de week werkzaam op het kantoor van verdachte. Hij heeft verklaard dat er nooit kantoorvergaderingen waren en dat verdachte alle touwtjes in handen had. Alles werd bepaald door verdachte. Verdachte had de dagelijkse leiding over de werkzaamheden en de werknemers legden alleen aan verdachte verantwoording af over de uitgevoerde werkzaamheden. [100]
[persoon 13] heeft van november 2011 tot en met maart 2015 gewerkt voor [naam bv 1] en verrichtte werkzaamheden voor het kantoor [naam trustkantoor] te [plaats] . Zij heeft verklaard dat verdachte alles besliste wat er gebeurde bij [naam trustkantoor] Ltd in Hongkong. Medewerker [persoon 14] in Hongkong besliste niks zelf en kreeg al zijn werkzaamheden in opdracht van verdachte. Ook [persoon 13] verrichtte haar werkzaamheden in opdracht van verdachte, zij besliste niks zelf. [101]
[persoon 15] was bevriend met verdachte en [persoon 3] en heeft van mei tot december 2010 voor verdachte gewerkt. Zij kwam in januari 2011 bij [naam bv 1] in dienst, waar zij heeft gewerkt tot en met 2013. Zij heeft verklaard dat de medewerkers van het bedrijf van verdachte niet met elkaar mochten praten over hun werkzaamheden en dat verdachte echt een controlfreak was. [102]
De rechtbank is van oordeel dat [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] zich schuldig hebben gemaakt aan belastingontduiking zoals ten laste gelegd onder feiten 1 en 2. Deze rechtspersonen zijn de geadresseerden van de tenlastegelegde normen en de verboden gedragingen kunnen aan hen worden toegerekend, nu deze bij uitstek gelden als gedragingen verricht in de sfeer van deze rechtspersonen. De rechtbank acht het opzet van deze rechtspersonen ook wettig en overtuigend bewezen, gelet op de feitelijke gang van zaken binnen de door hen gedreven ondernemingen en het gevoerde beleid door de (feitelijke) directie zoals hiervoor beschreven.
Gelet op het hiervoor overwogene en in het bijzonder de centrale rol die verdachte binnen het [naam trustkantoor] -concern en de daartoe behorende rechtspersonen [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] heeft gespeeld, is de rechtbank eveneens van oordeel dat verdachte opzettelijk feitelijke leiding heeft gegeven aan het laten doen van opzettelijke onjuiste en onvolledige aangiften vennootschapsbelasting door [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] .
Beoordeling van het verweer van de verdediging
De raadsman heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat verdachte in de tenlastegelegde periode niet in Nederland woonachtig en belastingplichtig was maar in Monaco, dat de vaste inrichting van de vennootschappen niet in Nederland was en dat hierdoor vrijspraak moet volgen van feiten 1 en 2.
De rechtbank is het hier niet mee eens.
Een natuurlijk persoon is in Nederland belastingplichtig voor de inkomstenbelasting indien hij in Nederland woont of niet in Nederland woont maar wel Nederlands inkomen geniet (artikel 2.1 lid 1 a en b Wet inkomstenbelasting 2001). Van belang is in dit verband onder meer waar het centrum van iemands leven en het middelpunt van zijn sociale en economische belangen ligt en waar zijn partner zich bevindt.
In een ‘fiscaal memo’ van 30 november 2015 heeft de Belastingdienst op grond van feitelijke uitgangspunten geconcludeerd dat verdachte binnenlands belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. [103]
Verdachte had in 2007 een eenmanszaak die, naar eigen zeggen, in Nederland gevestigd en operatief was. Hij was in 2007 dan ook belastingplichtig voor de inkomstenbelasting in Nederland. [104] Verdachte heeft ook als zodanig belastingaangifte gedaan. Volgens [persoon 3] is verdachte vanaf 2012, na hun scheiding, ook (deels) in Monaco gaan wonen. [105] De rechtbank stelt vast dat verdachte in ieder geval in de jaren 2009, 2010 en 2011 woonachtig en belastingplichting was in Nederland. Verdachte heeft over deze jaren dan ook aangifte voor de inkomstenbelasting in Nederland gedaan. [106] [107] Vanaf 2012 is de feitelijke situatie veranderd en is het leven van verdachte deels verplaatst naar Monaco. De rechtbank is van oordeel dat deze verandering niet dusdanig is dat daaraan de conclusie kan worden verbonden dat verdachte niet langer belastingplichtig was in Nederland. Allereerst heeft verdachte ook over de jaren 2012 en 2013 in Nederland aangifte voor de inkomstenbelasting gedaan. [108] [109]
Verdachte woonde verder deels nog in Nederland. [110] Blijkens de Informatiestaat SKDB-persoon van 7 maart 2023 in het (digitale) strafdossier van verdachte stond hij in de gehele tenlastegelegde periode ingeschreven op een adres in Nederland.
In zijn CV, die loopt tot in ieder geval 2013, heeft verdachte [plaats] genoemd als zijn woonplaats. [111] Bovendien had hij een butler en een huishoudster in dienst in zijn woning in [plaats] . [112] Ook het zwaartepunt van zijn werkzame leven speelde zich af in Nederland. Het hoofdkantoor van het [naam trustkantoor] -concern was gevestigd in [plaats] en verdachte was daar vaak fysiek aanwezig. [113]
Op basis van bovenstaande omstandigheden concludeert de rechtbank dat gedurende de gehele tenlastegelegde periode het centrum van het sociaal economische leven van verdachte in Nederland lag. Verdachte was in die periode dan ook belastingplichtig in Nederland voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Verdachte gaf vanaf het hoofdkantoor in [plaats] , waar ook het grootste deel van het personeel werkzaam was, feitelijke leiding aan de vennootschappen [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] . Uit het dossier komt bovendien naar voren dat het klantenbestand van deze vennootschappen vrijwel uitsluitend bestond uit Nederlandse ondernemingen. Ten aanzien van deze beide vennootschappen concludeert de rechtbank daarom eveneens dat zij gevestigd, en dus belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, waren in Nederland.
Het verweer wordt daarom verworpen.
5.3.2.
Ten aanzien van feit 4 en feit 5: mensensmokkel en medeplegen van oplichting
De IND heeft op 22 juli 2020 aangifte gedaan van onder andere oplichting. Volgens de aangifte is uit onderzoek gebleken dat verdachte migranten behulpzaam is geweest bij het verkrijgen van verblijfsrecht in Nederland op basis van oneigenlijk gebruik van de kennismigrantenregeling. Vreemdelingen werden gefaciliteerd bij de aanvraag van een verblijfsvergunning als kennismigrant op basis van een niet bestaande arbeidsverhouding. Hierbij werd onder andere gebruik gemaakt van valselijk opgemaakte documenten. Op deze wijze werd de IND misleid tot het afgeven van verblijfsvergunningen op basis van de kennismigrantenregeling. Ook is gebleken dat verdachte verhullende bedrijfsconstructies heeft opgezet, zodat migranten bij hun eigen BV op de loonlijst konden staan voor het verkrijgen van een kennismigrantenverblijfsvergunning. Deze beide constructies worden hieronder nader beschreven.
Ten eerste zette verdachte fictieve arbeidsconstructies op bij het Nederlandse bedrijf [naam bv 1] . [naam bv 1] (destijds [naam bv 2] (hierna: [naam bv 2] )) heeft op 2 augustus 2006 een convenant getekend met de IND om kennismigranten in dienst te kunnen nemen. [114] De IND heeft [naam bv 1] de status van erkend referent toegekend per 1 juni 2013 [115] (en ingetrokken per 10 april 2017). Met behulp van verdachte kregen migranten een verblijfsvergunning als kennismigrant in Nederland op basis van een niet bestaande arbeidsverhouding; de migranten verrichtten geen daadwerkelijke arbeid en het loon dat zij ontvingen betaalden zij uiteindelijk zelf. De documenten ter verkrijging van de verblijfsvergunningen werden (meestal) ondertekend met de naam [persoon 3] . Deze eerste categorie betreft de kennismigranten [kennismigrant 1] , [kennismigrant 2] , [kennismigrant 3] en [kennismigrant 4] .
Daarnaast zette verdachte niet transparante organisatiestructuren op bij bedrijven om te verhullen wie feitelijk (directeur)-(groot)aandeelhouder was van het desbetreffende bedrijf. Deze verhullende organisatiestructuren zette verdachte op middels zijn trustkantoor [naam bedrijf BV 2] . Migranten sloten vervolgens een fictieve arbeidsovereenkomst met het bedrijf waarvan zij in werkelijkheid zelf (directeur)-(groot)aandeelhouder waren. Op basis van deze fictieve arbeidsovereenkomst werd vervolgens een verblijfsvergunning als kennismigrant aangevraagd. Op deze manier hoefden deze personen geen verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige aan te vragen, waarvoor strengere voorwaarden gelden. Deze constructie is gebruikt voor de aanvraag van verblijfsvergunningen voor [migrant 1] , [migrant 2] en [migrant 3] . Ook [migrant 4] en [migrant 5] hebben op deze wijze een verblijfsvergunning op basis van de kennismigrantenregeling verkregen. Hierbij heeft de werkgever [naam bv 3] zich referent gesteld. [116]
Hoewel [naam bv 1] sinds 1 juni 2010 formeel werd bestuurd door [persoon 3] , is uit onderzoek naar voren gekomen dat [naam bv 1] feitelijk werd geleid door verdachte. [117] [118]
[naam bv 1] werd in de periode van 12 juni 2009 tot en met 1 juni 2010 bestuurd door [persoon 16] . Volgens [persoon 3] was [persoon 16] een katvanger van verdachte en was het bedrijf ook toen al van verdachte. [119]
[persoon 3] heeft op 13 juni 2017 bij de FIOD verklaard dat [naam bv 1] van verdachte is en dat zij weet dat [naam bv 1] heel vaak gebruikt werd om kennismigranten in dienst te nemen, waarbij het ging om klanten van verdachte die op de loonlijst van [naam bv 1] werden gezet, enkel om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Deze mensen – onder wie [kennismigrant 1] , [kennismigrant 2] , [kennismigrant 3] en [kennismigrant 4] – hebben nooit gewerkt op de [adres 4] in [plaats] .
Verdachte kwam aan deze klanten door het plaatsen van advertenties in het tijdschrift ‘ [naam tijdschrift] ’. Verdachte deed zelf al het werk dat met de aanvraag van de verblijfsvergunningen te maken had. [120]
Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op basis van de kennismigrantenregeling moet de migrant beschikken over een arbeidsovereenkomst met een Nederlandse werkgever op grond van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij dient sprake te zijn van loon, arbeid gedurende een zekere tijd en een gezagsrelatie. Om aan de voorwaarden van de kennismigrantenregeling te voldoen, moet een kennismigrant dus arbeid verrichten. Daarnaast geldt een looncriterium. De IND is belast met de behandeling van de aanvraag en afgifte van de verblijfsvergunningen. [121]
Bij de IND is tweemaal een verzoek gedaan ten behoeve van
[kennismigrant 1]voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning als kennismigrant, waarbij [naam bv 1] als werkgever stond vermeld. Voor de aanvraag en verlenging van de verblijfsvergunning zijn twee formulieren met arbeidsovereenkomsten overgelegd aan de IND.
Het eerste aanvraagformulier is gedateerd op 27 februari 2012 en getekend door [kennismigrant 1] en namens de werkgever. Blijkens het aanvraagformulier zou [kennismigrant 1] als accountmanager werken voor een bruto jaarsalaris, inclusief vakantiegeld, van € 51.840,- op basis van een tijdelijk contract dat liep van 1 februari 2012 tot en met 31 januari 2014.
Bij het aanvraagformulier is een arbeidsovereenkomst gevoegd van werkgever [naam bv 2] met werknemer [kennismigrant 1] met ingangsdatum 1 februari 2012 voor de duur van 24 maanden en voor een brutosalaris van € 4.000,- per maand. De arbeidsovereenkomst is ondertekend op 20 december 2011 door [persoon 3] namens de werkgever en op 12 december 2011 door [kennismigrant 1] . In het dossier van de IND zat nog een arbeidsovereenkomst met dezelfde contractperiode, met als verschil dat in dit exemplaar de naam [naam bv 1] stond als werkgever in plaats van [naam bv 2] . [122] [123] [124] [125]
De IND heeft op basis van deze aanvraag een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als kennismigrant’ afgegeven aan [kennismigrant 1] voor de periode van 6 maart 2012 tot 1 februari 2014. [126] [127]
Op 20 december 2013 is de verlenging van de verblijfsvergunning aangevraagd. Het aanvraagformulier is namens de werkgever met de naam [persoon 3] ondertekend. Op het formulier stond vermeld dat [kennismigrant 1] voor drie jaar arbeid gaat verrichten bij [naam bv 1] / [naam bv 2] tot uiterlijk 31 januari 2017 en dat het bruto maandsalaris inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering € 4.384,- bedraagt. In de bijgevoegde arbeidsovereenkomst stond [naam bv 1] als werkgever en [kennismigrant 1] als werknemer vermeld. De ingangsdatum is 1 februari 2014 voor de duur van 36 maanden en voor een brutosalaris van € 4.060,- per maand. De arbeidsovereenkomst is ondertekend door [persoon 3] namens de werkgever en door [kennismigrant 1] op 20 januari 2014. Het verzoek is door de IND ingewilligd en de verblijfsvergunning is verlengd tot en met 31 januari 2017. In oktober 2016 is de referent van [kennismigrant 1] gewijzigd in [naam bedrijf BV 1] . [128] [129] [130] [131] [132]
[kennismigrant 1] heeft op 5 september 2017 bij de FIOD verklaard dat verdachte haar heeft geadviseerd over hoe zij als Russische burger verblijfsrecht kon krijgen in Nederland en dat verdachte aan haar heeft uitgelegd dat zij door het verkrijgen van een kennismigrantenstatus langer in Nederland kon blijven. Dit gebeurde op initiatief van verdachte. Hij adviseerde aan Russische klanten een constructie die gerealiseerd werd via de trust, waarbij de klanten de aandelen van hun eigen bedrijf aan de trust van verdachte zouden overdragen voor beheer en dat bedrijf dan een verblijfsvergunning kon aanvragen voor de klant zelf. Toen [kennismigrant 1] niet akkoord ging met deze manier, kwam verdachte uiteindelijk met een ander voorstel waarbij zij in dienst zou komen bij [naam bv 1] . [kennismigrant 1] heeft daartoe een arbeidsovereenkomst met [naam bv 1] ondertekend in 2011, om een verblijfsdocument te kunnen verkrijgen voor toegang tot Europa. Vervolgens kreeg zij een brief thuis gestuurd, waarmee zij haar document heeft opgehaald bij de IND. Verdachte had een berekening gemaakt van wat [kennismigrant 1] hem moest betalen en zij kreeg de rekening. Met betrekking tot het eerste contract heeft zij vooruitbetaald voor de gehele duur van de arbeidsovereenkomst. Bij het tweede contract hebben [kennismigrant 1] en verdachte afgesproken dat zij voor één jaar vooruitbetaalde. Verdachte heeft tegen haar gezegd dat zij het salaris dat zij zou krijgen eerst zelf moest betalen aan verdachte. Zij moest ook alle belastingen en pensioenen zelf betalen en jaarlijks een commissie van € 15.000,- aan [naam bv 1] voor het in dienst nemen van [kennismigrant 1] . [kennismigrant 1] heeft nooit gewerkt voor [naam bv 1] . [133]
Ook voor
[kennismigrant 2]is bij de IND twee keer een verzoek gedaan voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning als kennismigrant met [naam bv 1] als werkgever. Voor de aanvraag en verlenging van de verblijfsvergunning zijn twee formulieren overgelegd aan de IND. Blijkens het eerste aanvraagformulier van 4 maart 2013 zou [kennismigrant 2] gaan werken als senior accountmanager voor een bruto maandsalaris, exclusief vakantiegeld, van € 4.050,- op basis van een tijdelijk contract van 15 december 2012 tot en met 14 december 2014. [naam bv 2] / [naam bv 1] is de naam van de werkgever op het aanvraagformulier. In de bij de aanvraag gevoegde arbeidsovereenkomst staat als ingangsdatum 15 december 2012 en een duur van 24 maanden. De arbeidsovereenkomst is op 12 november 2012 ondertekend door [kennismigrant 2] en op 27 november 2012 door [persoon 3] namens de werkgever. [134] [135] [136]
De IND heeft op basis van deze aanvraag een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als kennismigrant’ afgegeven aan [kennismigrant 2] voor de periode van 17 april 2013 tot 14 december 2014. [137] [138]
Het tweede formulier, voor verlenging van de verblijfsvergunning, is namens [naam bv 1] / [naam bv 2] ondertekend op 2 december 2014 door [persoon 3] . Op het formulier voor verlenging is aangegeven dat de referent ( [naam bv 1] ) beschikt over een arbeidsovereenkomst, verklaring overplaatsing binnen concernverband, gastovereenkomst of aanstellingsbesluit met de kennismigrant waaruit blijkt dat deze arbeid gaat verrichten voor de duur van 24 maanden tot uiterlijk 15 december 2016. In de bijbehorende arbeidsovereenkomst staat dat [kennismigrant 2] met ingang van 15 december 2014 zal gaan werken voor [naam bv 1] voor de duur van 24 maanden tegen een brutosalaris van € 4.050,- per maand. De arbeidsovereenkomst is ondertekend door [persoon 3] namens de werkgever en door [kennismigrant 2] op 3 november 2014. Het verzoek is door de IND ingewilligd en de verblijfsvergunning is verlengd tot en met 15 december 2016. [139] [140] [141] [142]
Dat ook [kennismigrant 2] niet daadwerkelijk heeft gewerkt voor [naam bv 1] blijkt onder meer uit het telefoongesprek dat zij op 22 september 2016 heeft gehad met [persoon 3] . [persoon 3] zegt in dat gesprek dat ongeveer veertien tot vijftien mensen hun loon niet hebben gekregen, waarop [kennismigrant 2] vraagt of dit allemaal reële mensen zijn die werken, of dat het hetzelfde verhaal is als dat van haar. Ook zegt [kennismigrant 2] :
“Ik snap het helemaal niet. We hebben een enorm bedrag geld aan hem betaald. Waarvoor? Voor deze grote problemen? Zodat ik over één jaar paspoort niet krijg? Ik begrijp het helemaal niet”. [143]
Voor
[kennismigrant 3]is in 2008 voor het eerst een aanvraagformulier ingediend voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van de kennismigrantenregeling. Daarna is nog zes maal een aanvraagformulier voor verlenging ingediend, voor het laatst in oktober 2014. Uit de aanvraag- en verlengingsformulieren komt naar voren dat [naam bv 1] de werkgever was van [kennismigrant 3] vanaf de eerste aanvraag in 2008. Bij de aanvraagformulieren zijn ook werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten gevoegd.
De IND heeft de verzoeken voor aanvraag en verlenging van de verblijfsvergunning van [kennismigrant 3] ingewilligd. [kennismigrant 3] ontving een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als kennismigrant’. De verblijfsvergunning werd voor het eerst afgegeven in 2008 en daarna zesmaal verlengd voor de duur van de arbeidsovereenkomsten. In totaal heeft [kennismigrant 3] een verblijfsvergunning gekregen van 1 november 2008 tot en met 1 januari 2016. Het salaris van [kennismigrant 3] was € 4.000,- per maand exclusief vakantiegeld. De functie van [kennismigrant 3] bij [naam bv 1] was Commercial Director. [144] [145] [146]
Blijkens een Skype-chatgesprek tussen verdachte en [kennismigrant 3] heeft verdachte zich beziggehouden met de voorbereiding van een verlenging voor [kennismigrant 3] , heeft [kennismigrant 3] daarvoor geld op de rekening van verdachte overgemaakt en heeft [kennismigrant 3] kwitanties getekend voor de contante betaling van het salaris. [147]
De bedrijven [naam bedrijf 1] Ltd en [naam bedrijf 2] Ltd hebben gedurende de periode 2008 tot en met 2014 jaarlijks ongeveer € 48.000,- betaald aan [naam trustkantoor] -vennootschappen voor het salaris van [kennismigrant 3] . In totaal is € 335.565,- betaald, waarbij met betrekking tot enkele betalingen uit de administratie kan worden afgeleid dat deze zijn gedaan ten behoeve van [kennismigrant 3] . De gelden hebben betrekking op het terugbetalen van salaris, een honorarium voor de werkgever en een honorarium voor registratie van verblijfsvergunningen. [148]
Zo referereert verdachte in een e-mail van 9 mei 2008 aan [kennismigrant 3] aan een jaarlijkse vooruitbetaling van salaris dat per jaar wordt teruggegeven. [149]
Aan
[kennismigrant 4]is een kennismigrantenverblijfsvergunning verleend van 1 december 2006 tot en met 22 maart 2010. Vanaf 22 maart 2010 is deze omgezet naar een vergunning regulier voor onbepaalde tijd. De betrokken werkgever was [naam bv 1] . Tussen [kennismigrant 4] en haar werkgever zijn twee arbeidsovereenkomsten opgesteld. Deze arbeidsovereenkomsten zijn aangetroffen bij de doorzoeking van het pand op [adres 4] op 1 december 2016.
De eerste arbeidsovereenkomst ging in per 1 december 2006 en eindigde op 1 december 2009. De tweede arbeidsovereenkomst ging in per 1 februari 2008 en eindigde op 1 januari 2012. Uit het onderzoek komt naar voren dat op de [naam bank 1] bankrekening van verdachte in Monaco een bedrag van € 114.179,- is binnengekomen in relatie tot [kennismigrant 4] . Bij de overboeking staat vermeld: ‘ [naam bv 2] t.b.v. loon [kennismigrant 4] ’. Volgens het systeem van de Belastingdienst heeft [kennismigrant 4] tot en met 31 december 2010 loon ontvangen van [naam bv 1] . [150] [151] [152]
[kennismigrant 4] heeft verklaard dat zij van 2006 tot en met 2008 heeft gewerkt voor [naam bv 2] / [naam bv 1] en daarna niet meer. [kennismigrant 4] heeft verder verklaard dat zij voor vertalingen en consulten om een verblijfsvergunning te kunnen krijgen in Nederland bij verdachte op kantoor in [plaats] kwam en hem veel geld heeft betaald. Verdachte heeft daarbij tegen [kennismigrant 4] gezegd dat hij speciale formulieren voor een verblijfsvergunning voor haar kon invullen. Verdachte heeft de aanvraag geregeld en in 2007 heeft [kennismigrant 4] het verblijfsdocument opgehaald. Zij kreeg een verblijfsvergunning op basis van werken bij [naam bv 2] . [153]
[kennismigrant 4] heeft aldus loon ontvangen terwijl zij geen werkzaamheden verrichte. Uit de betaling op de [naam bank 1] bankrekening volgt dat zij dit loon eerst zelf aan verdachte heeft betaald.
Aan
[migrant 1]is op 1 juni 2014 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als
kennismigrant verleend. Vanaf 1 juni 2017 is deze omgezet naar een vergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'Europese blauwe kaart'. Deze vergunning is geldig tot 1 juni 2021.
[migrant 1] heeft in maart 2013 zijn ontslag ingediend als commissaris van [naam hotel 1] BV. Op 13 november 2013 heeft [migrant 1] zijn aandelen van [naam hotel 1] BV verkocht aan [naam NV] NV. Op 20 maart 2014 werd een arbeidsovereenkomst gesloten tussen [migrant 1] en [naam hotel management] BV, waarin stond dat [migrant 1] voor 38 uur per week arbeid zou gaan verrichten in de functie van
Director Strategic Development. De aanvangsdatum van de arbeidsovereenkomst was 1 juni 2014 en de contractperiode was 36 maanden. In april 2014 werd door [naam hotel management] BV een kennismigrantenverblijfsvergunning aangevraagd voor [migrant 1] . [migrant 1] werd per 17 juli 2014 benoemd als bestuurder van [naam hotel 1] BV. Verdachte is betrokken geweest bij het opzetten van de nieuwe bedrijfsstructuur voor [naam hotel management] BV en het creëren van de niet bestaande arbeidsverhouding tussen [migrant 1] en [naam hotel management] BV. Verdachte heeft zich ook bezig gehouden met de referentenaanvraag van [naam hotel management] BV.
Verdachte heeft op 6 februari 2013 een e-mail gestuurd aan de vrouw van [migrant 1] met daarin een stappenplan om [migrant 1] en zijn familie naar Nederland te krijgen. De stappen in dit stappenplan komen overeen met de hiervoor omschreven werkwijze. In deze e-mail informeert [naam trustkantoor] haar tevens om door te geven aan welk bedrijf de factuur voor de geleverde diensten van de afgelopen periode kunnen worden verstuurd. [migrant 1] heeft de functie van
Director Strategic Developmentvoor [naam hotel management] BV nooit uitgevoerd, aangezien hij in Rusland woonachtig was, alleen Russisch spreekt en geen verstand heeft van strategieën. [154] [155] [156] [157] [158] [159]
Voor
[migrant 2]is een soortgelijke werkwijze gehanteerd met een constructie bij het bedrijf [naam bedrijf 3] BV, waarbij werd verhuld dat [migrant 2] feitelijk directeur en eigenaar was van [naam bedrijf 3] BV. De aanvraag voor de erkenning van de referentenstatus deed [naam bedrijf 3] BV op 13 november 2015 bij de IND. De aanvraag is ondertekend met de naam [persoon 17] . [persoon 17] is gehoord en heeft verklaard hiervan niet op de hoogte te zijn. [migrant 2] heeft als medewerker van [naam bedrijf 3] BV een verblijfsvergunning op basis van de kennismigrantenregeling gekregen vanaf 6 juli 2011. Per 6 juli 2016 is deze verlengd tot 6 juli 2021. [migrant 2] heeft verklaard dat hij in Nederland een holdingstructuur wilde opzetten en daarvoor contact heeft gezocht met verdachte voor het regelen van verblijf in Nederland. [migrant 2] is via verdachte te weten gekomen over de kennismigrantenregeling. Middels de advocaat van [migrant 2] is ongeveer € 3.000,- betaald aan verdachte voor de hulp bij het verkrijgen van de verblijfsvergunning op basis van de kennismigrantenregeling. [160] [161]
Ook voor
[migrant 3]is een bedrijfsconstructie opgesteld waardoor hij in dienst trad van zijn eigen onderneming en op basis waarvan een verblijfsvergunning als kennismigrant is verkregen. [migrant 3] was aanvankelijk enig aandeelhouder en directeur van [rechtspersoon 2] . In 2008 heeft hij zijn aandelen en het bestuur overgedragen aan buitenlandse vennootschappen. Verdachte heeft dit voor [migrant 3] geregeld. De IND accepteerde op 2 november 2009 het convenant met [rechtspersoon 2] om kennismigranten in dienst te mogen nemen. Als contactpersoon stond voornoemde [persoon 17] vermeld. Tussen [migrant 3] en [rechtspersoon 2] werd een arbeidsovereenkomst gesloten op 8 februari 2010. Hierin stond vermeld dat [migrant 3] per 1 juni 2010 zou gaan werken in de functie van
Business Development Managervoor een periode van 60 maanden. De arbeidsovereenkomst is ondertekend door [migrant 3] (werknemer) en door [persoon 17] (werkgever). [migrant 3] heeft vervolgens een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als kennismigrant’ verkregen. Deze was geldig van 9 juli 2010 tot 1 juni 2015 en is in april 2013 met terugwerkende kracht per 1 augustus 2012 ingetrokken. [persoon 17] verklaarde dat hij niet bekend was met [migrant 3] en ook niet met het ingediende verzoek. [persoon 17] had nog nooit gehoord van [rechtspersoon 2] en heeft verklaard dat hij als stroman gebruikt kan zijn. [rechtspersoon 2] heeft 22 maandelijkse termijnen van € 5.500,- betaald aan [naam bv 1] in de periode 2009 tot en met 2011. Dit was volgens [migrant 3] onder meer voor het regelen van een verblijfsvergunning voor [migrant 3] en zijn familie. [162] [163] [164]
Aan
[migrant 4]en
[migrant 5]zijn verblijfsvergunningen verleend op basis van een arbeidsovereenkomst met het bedrijf [naam bv 3] (hierna: [naam bv 3] ).
Aan
[migrant 4]is een verblijfsvergunning als kennismigrant verleend van 1 juli 2009 tot 1 juli 2014 en een verlenging daarvan voor de periode 3 september 2014 tot 3 september 2019.
De aanvraagformulieren voor de verblijfsvergunning zijn ondertekend door [persoon 18] (hierna: [persoon 18] ) op 18 mei 2009 en 17 juni 2009. [persoon 18] heeft ook de aanvraag voor de verlenging namens [naam bv 3] ondertekend op 12 mei 2014. Bij de aanvraag van de verblijfsvergunning zijn door [naam bv 3] afgegeven werkgeversverklaringen en een arbeidsovereenkomst met [migrant 4] gevoegd. De werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomst zijn namens [naam bv 3] ondertekend met de naam [persoon 18] . Hierin staat dat [migrant 4] met ingang van 1 juli 2009 in dienst trad bij [naam bv 3] in de functie van
Service Level Managervoor 40 uur per week tegen een salaris van € 3.900,- bruto per maand en € 50.544,- bruto per jaar, inclusief vakantiegeld. [165] [166]
Aan
[migrant 5]is een verblijfsvergunning als kennismigrant verleend van 1 januari 2009 tot 1 januari 2014 en een verblijfsvergunning met de aantekening ‘EG langdurig ingezetene’ met ingang van 1 januari 2014. Met ingang van 15 september 2014 is aan [migrant 5] het Nederlanderschap verleend. De aanvraagformulieren voor de verblijfsvergunning zijn ondertekend door [persoon 18] op 10 november 2008 en 17 december 2008. Bij de aanvraag van de verblijfsvergunning zijn door [naam bv 3] afgegeven werkgeversverklaringen en een arbeidsovereenkomst met [migrant 5] gevoegd. De werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomst zijn namens [naam bv 3] ondertekend met de naam [persoon 18] . Hierin staat dat [migrant 5] met ingang van 1 december 2008 in dienst trad bij [naam bv 3] in de functie van E-Commerce Manager voor 40 uur per week tegen een salaris van € 4.000,- bruto per maand, inclusief vakantiegeld € 51.840,- bruto per jaar. Ook bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is een door [persoon 18] ondertekende werkgeversverklaring van [naam bv 3] gevoegd. [167] [168] [169]
In de arbeidsovereenkomst tussen [naam bv 3] en [persoon 18] van 20 oktober 2007 staat dat [migrant 4] heeft opgetreden namens [naam bv 3] , terwijl [migrant 4] volgens zijn arbeidsovereenkomst zelf pas op 1 juli 2009 in dienst is getreden bij [naam bv 3] .
[persoon 18] is in dienst geweest bij [naam bv 3] van 10 december 2007 (of 1 november 2007) tot 30 april 2008. Alle namens [naam bv 3] met de naam [persoon 18] getekende documenten zijn getekend op een moment waarop [persoon 18] niet meer in dienst was van [naam bv 3] . Twee documenten met de naam [persoon 18] zijn ondertekend terwijl zij op dat moment al ruim drie jaar niet meer in Nederland woonde. De arbeidsinspecteur heeft op 8 november 2011 op het bedrijfsadres van [naam bv 3] geen bedrijfsactiviteiten waargenomen.
Op het kantooradres van [naam bedrijf BV 1] is een ‘handtekeningenkaart [persoon 18] ’ in beslag genomen. Op dit document staan drie handtekeningen van [persoon 18] . De handtekeningen wijken een beetje van elkaar af. [170] [171] [172]
[migrant 4] en [migrant 5] waren ten tijde van hun fulltime dienstbetrekking bij [naam bv 3] ook in dienst bij andere bedrijven waar zij veel hogere salarissen ontvingen. [migrant 4] is vanaf 29 september 2005, direct dan wel middels zijn bedrijf [naam bedrijf 4] , bestuurder geweest van [naam bv 3] . Dat [migrant 4] enig bestuurder (directeur) en UBO van [naam bv 3] was, blijkt ook uit het bij verdachte inbeslaggenomen formulier ‘Transaction Profile’ van [naam bv 3] . Zowel [migrant 4] als [migrant 5] hebben kort na de doorzoekingen op 1 december 2016 samen met hun gezinnen Nederland verlaten. Hieruit kan worden afgeleid dat de aan de IND overgelegde arbeidsovereenkomsten niet reëel waren. Verdachte kende [migrant 4] en [migrant 5] , zowel zakelijk als privé. Hij was betrokken bij [naam bv 3] en bij het aanvragen van de verblijfsvergunningen voor [migrant 4] en [migrant 5] . Ook uit chatgesprekken die verdachte en [migrant 4] hebben gevoerd in mei en september 2014 komt naar voren dat verdachte zich bezig heeft gehouden met de aanvraag van de verblijfsvergunningen voor [migrant 4] en zijn vrouw en kinderen. [173] [174] [175] [176]
Mensensmokkel
Uit de aangifte van de IND komt naar voren dat ten aanzien van alle negen genoemde arbeidsmigranten geldt dat als de IND op de hoogte was geweest van de feitelijke omstandigheden, de aanvragen waren afgewezen. [177]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande, in onderling samenhang bezien, vastgesteld kan worden dat verdachte negen personen, te weten [kennismigrant 1] , [kennismigrant 2] , [kennismigrant 3] , [kennismigrant 4] , [migrant 1] , [migrant 2] , [migrant 3] , [migrant 4] en [migrant 5] , uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland en hen daartoe gelegenheid en middelen heeft verschaft, zodat bewezen kan worden dat hij zich meermalen heeft schuldig gemaakt aan mensensmokkel.
Partiële vrijspraak mensensmokkel
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van [persoon 5] en [persoon 6] vrijgesproken dient te worden van mensensmokkel, aangezien het vereiste winstoogmerk bij hen niet kan worden bewezen.
Medeplegen van oplichting
Voor een veroordeling wegens oplichting in de zin van artikel 326, eerste lid, Sr is onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van een of meer van de in die bepaling vermelde oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Met het in de wet omschrijven van specifieke oplichtingsmiddelen is beoogd het begrip 'oplichting' nader vorm en inhoud te geven. Daarmee wordt bewerkstelligd dat niet iedere vorm van bedrog – bijvoorbeeld bestaande uit niet meer dan het doen van een onware mededeling – en niet iedere toerekenbare tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik van het strafrecht wordt gebracht als misdrijf. Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen, bij het slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.
Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het om gesproken en/of geschreven uitingen die bij het slachtoffer een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.
Voor oplichting ex artikel 326, eerste lid, Sr is voorts vereist dat het slachtoffer door het oplichtingsmiddel wordt ‘bewogen’ tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘beweegt’ tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken, is overgegaan tot de afgifte van, in dit geval, verblijfsvergunningen, verlengingen daarvan en het Nederlanderschap.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich, samen met de desbetreffende kennismigranten, schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de IND, op de wijze zoals volgt uit voornoemde bewijsmiddelen. Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van het oplichtingsmiddel ‘samenweefsel van verdichtsels’.
Daarbij is sprake van medeplegen omdat de kennismigranten duidelijk ook wisten dat zij meededen aan het aan de IND voorhouden van een onjuiste voorstelling van zaken om zo hun verblijfsdocumenten te krijgen.
Daarnaast is sprake van medeplegen van oplichting in het geval van de kennismigrant [persoon 5] .
[persoon 5] had een kennismigrantenverblijfsvergunning in de periode 1 mei 2010 tot 1 mei 2013 als werknemer bij [naam bv 1] . [persoon 5] sloot drie arbeidsovereenkomsten met haar werkgever, over de periode 1 mei 2010 tot 1 mei 2013. [178] [179]
[persoon 5] heeft verklaard dat verdachte haar heeft geholpen om in Nederland te blijven. Verdachte vertelde haar dat hij voor haar een arbeidsovereenkomst met [naam bv 1] kon opstellen, zodat zij in Nederland kon blijven. Zij heeft geen werkzaamheden voor [naam bv 1] verricht. [naam bv 1] heeft haar salaris betaald en daar hoefde zij niet voor te werken. De bedoeling was dat zij het salaris terug zou betalen. [180]
Uit het voorgaande blijkt dat ook de arbeidsovereenkomsten van [persoon 5] vals waren en slechts waren opgesteld met de bedoeling de IND er middels een samenweefsel van verdichtsels toe te bewegen een verblijfsvergunning aan [persoon 5] te verlenen.
Partiële vrijspraak oplichting
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van [persoon 6] dient te worden vrijsproken van oplichting, omdat niet kan worden bewezen dat de aanvraag bij de IND voor hem vals was.
Beoordeling van de verweren van de verdediging
Volgens de raadsman is de kennismigrantenregeling van de IND discriminatoir en in strijd met artikel 8 EVRM in samenhang met artikelen 14 en 17 EVRM en ook in strijd met artikel 26 IVBPR en artikel 1 van de Grondwet. De raadsman heeft betoogd dat de hele kennismigrantenregeling onverbindend is en dat daarom geen sprake is van wederrechtelijkheid, hetgeen wel vereist is in de artikelen 197a Sr en 326 Sr. Om deze reden moet vrijspraak volgen.
De rechtbank verwerpt deze verweren. Nu er in het geheel geen sprake is geweest van daadwerkelijke arbeidsrelaties, zoals hier is geoordeeld, kan ook geen sprake zijn van een ongeloorloofd onderscheid tussen verschillende groepen arbeidsmigranten.
De kennismigrantenregeling is niet toegepast, maar misbruikt. De zogenaamde (want niet echte) kennismigranten zijn hierdoor hoe dan ook niet benadeeld door de kennismigrantenregeling, maar juist bevoordeeld. Van (negatieve) discriminatie kan in hun geval dan ook geen sprake zijn. Voor een aantal van deze personen geldt bovendien dat de kennismigrantenregeling in het geheel niet van toepassing was, nu zij ook UBO van de bedrijven waren en voor hen slechts de regeling voor zelfstandigen in aanmerking kwam. Nu bij voorbaat kan worden uitgesloten dat één van de in de zaak betrokken personen werkelijk een kennismigrant was in de zin van de kennismigrantenregeling, komt de rechtbank dus niet toe aan de vraag of deze regeling al dan niet strijdig is met de bepalingen waarop een beroep is gedaan.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat van oplichting geen sprake kan zijn, nu het middel niet geëigend is en de IND de onjuiste voorstelling van zaken had moeten onderkennen.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Uit het voorgaande blijkt immers dat hier geen sprake was van evidente, verwijtbare dommigheid van de IND, zoals door de verdediging wordt gesteld. Verdachte en de medeverdachten hebben succesvol geprobeerd de IND ertoe te bewegen vergunningen te verstrekken. Daartoe hebben zij zich bediend van valse arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen en van erkende referenten. Als de IND had geweten dat deze documenten vals waren, dan waren de vergunningen nooit afgegeven, zoals door de IND zelf ook is aangegeven. Dat de IND is uitgegaan van de echtheid van die documenten en de onjuiste voorstelling van de zaken niet heeft doorzien is onder de hierboven geschetste omstandigheden geen verwijtbare dommigheid.
5.3.3.
Ten aanzien van feit 6: gewoontewitwassen
Onderdeel A van de tenlastelegging
Op 17 augustus 2007 heeft verdachte op zijn naam een eurorekening geopend bij de bank [naam bank 1] in Monaco met dossiernummer 105808. Dit betreft de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] (hierna: rekening [bankrekeningnummer 1] ). [181] [182] [183] [184]
De ontvangsten op rekening [bankrekeningnummer 1] zijn betalingen van facturen door aan Nederlandse klanten gelieerde derden met betrekking tot werkzaamheden die door de vennootschappen van verdachte in Nederland zijn verricht voor Nederlandse klanten. [185] [186] [187] [188] [189] Ook zijn op deze rekening betalingen van natuurlijke personen voor door verdachte verrichte diensten binnengekomen. [190]
Op rekening [bankrekeningnummer 1] heeft verdachte vanaf 2007 tot en met 2011 in totaal € 1.141.025,- ontvangen van vennootschappen en natuurlijke personen. [191] Een groot gedeelte van de ontvangsten op rekening [bankrekeningnummer 1] is via een cheque ter waarde van € 550.000,-, verminderd met € 50,- aan kosten, en contante opnamen en stortingen in de periode van 28 augustus 2009 tot en met 6 oktober 2010 van in totaal € 415.000,-, naar een [naam bank 1] bankrekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] op naam van [naam bedrijf 5] Limited verplaatst. Verdachte is de UBO van [naam bedrijf 5] Limited. Over de contante opnamen en stortingen heeft de [naam bank 1] bank verschillende
call reportsopgemaakt waaruit blijkt dat verdachte als reden voor de contante opnamen heeft verklaard dat hij zijn saldo opneemt om dit onder te brengen op de rekening van de stichting van de familie, dat hij zijn persoonlijke vermogen op de rekening van de stichting realiseert en dat hij geld op de rekening van de stichting stort in het kader van de aankoop van een registergoed in Nederland. [192] [193]
Van de bankrekening van [naam bedrijf 5] Limited eindigend op [bankrekeningnummer 1] is op 7 september 2010 € 150.000,- opgenomen. Hetzelfde bedrag is op dezelfde dag gestort op de [naam bank 1] bankrekening van [persoon 4] eindigend op [bankrekeningnummer 1] . Dit was de eerste transactie op deze rekening. Vervolgens is op 7 oktober 2010 met een bankcheque € 790.050,- opgenomen van bankrekening [bankrekeningnummer 1] van [naam bedrijf 5] Limited. Een dag later is een bedrag van € 790.000,- gestort op bankrekening [bankrekeningnummer 1] van [persoon 4] . Deze bedragen zijn onverschuldigd overgemaakt naar de [naam bank 1] bankrekening [bankrekeningnummer 1] van [persoon 4] . [194] [195]
De ontvangsten op bankrekening [bankrekeningnummer 1] van [persoon 4] zijn vervolgens gebruikt voor de aankoop van de woning op de [adres 1] . Op 8 september 2010 is van bankrekening [bankrekeningnummer 1] van [persoon 4] € 100.620,50 overgeboekt naar een [naam bank 7] rekening van [naam notarissen] te [plaats] . Volgens het
call reportvan [persoon 10] van de [naam bank 1] bank was hiervan € 100.500,- bedoeld als een eerste betaling ten gunste van het notariskantoor voor een huis dat de klant, [persoon 4] , samen met haar kleinzoon koopt in [plaats] , vlak bij de kantoren van de familie [naam trustkantoor] , en het resterende bedrag zou later volgen. Op 8 oktober 2010 is nogmaals een bedrag, dit keer € 790.320,-, overgemaakt van bankrekening [bankrekeningnummer 1] naar de bankrekening van [naam notarissen] , met de vermelding ‘on behalf of [medeverdachte 2] for [adres 1] – [plaats] ’. [196]
Op 29 september 2011 is vanaf de bankrekening op naam van [persoon 4] € 65.085,- overgemaakt naar een bankrekening op naam van [persoon 19] , de verkoper van het registergoed. In het dossier van [persoon 4] bij de [naam bank 4] zat een brief van 27 september 2011 van [persoon 20] aan [medeverdachte 2] waaruit blijkt dat deze betaling een eerste betaling betreft van de hypotheek op het woonhuis met grond aan de [adres 1] . Verder blijkt hieruit dat de hoofdsom van de schuld € 650.000,- is en de eerste aflossing 10% daarvan, € 65.000,-, is. [197] [198]
Onderdeel B van de tenlastelegging
Op de rekening van [naam trustkantoor] Ltd Hong Kong met nummer [bankrekeningnummer 1] (hierna: rekening [bankrekeningnummer 1] ) bij de [naam bank 2] bank in Zwitserland zijn tussen 24 juni 2010 en 6 juni 2012 geldbedragen overgemaakt van in totaal € 960.557,-. Deze bedragen betreffen betalingen van klanten van de onderneming van verdachte. De binnengekomen gelden zijn, met uitzondering van een afboeking in verband met kosten, op 6 juni 2012 in één overboeking van € 957.999,- volledig overgeboekt naar de bankrekening van [naam stichting 2] eindigend op [bankrekeningnummer 1] bij de [naam bank 2] bank. [199] [200] [201]
In dezelfde periode werd op de Amerikaanse dollarrekening van [naam trustkantoor] Ltd Hong Kong met nummer [bankrekeningnummer 1] (hierna: rekening [bankrekeningnummer 1] ) bij de [naam bank 2] bank in Zwitserland in totaal $ 56.549,- gestort door klanten van de onderneming van verdachte. Het gehele saldo van rekening [bankrekeningnummer 1] van $ 56.549,56 is op 6 juni 2012 overgeboekt naar de bankrekening van [naam stichting 2] eindigend op [bankrekeningnummer 1] bij de [naam bank 2] bank. [202] [203] [204]
Verdachte heeft zelf de opdracht gegeven tot de interne overboeking van deze geldbedragen van rekeningen [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 1] van [naam trustkantoor] Ltd naar rekeningen [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 1] van [naam stichting 2] . [205]
[persoon 1] , de vader van verdachte, was UBO van [naam trustkantoor] Ltd, maar verdachte was ook tekenbevoegd voor de rekeningen van [naam trustkantoor] Ltd. [206] Verdachte had eveneens zeggenschap over [naam stichting 2] , zoals hiervoor beschreven in onderdeel 5.3.1.
De geldbedragen zijn onverschuldigd overgeboekt van [naam trustkantoor] Ltd naar [naam stichting 2] . Er zijn geen facturen aangetroffen in de administratie en er is geen economische rechtvaardiging met betrekking tot deze overboekingen. [207]
Onderdeel C van de tenlastelegging
Op bankrekening [bankrekeningnummer 1] bij de [naam bank 3] bank te Hongkong op naam van [naam trustkantoor] Ltd zijn in de periode van 8 februari 2011 tot en met 31 december 2016 [208] [209] geldbedragen ontvangen van in totaal € 5.076.835,- [210] , $ 167.237,- [211] en £ 64.089,- [212] .
Deze geldbedragen zijn afkomstig van klanten voor in Nederland verrichte diensten. Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] zijn op een harde schijf bestanden aangetroffen die betrekking hebben op gevoerde administraties. Met behulp van één van deze bestanden en het boekhoudprogramma iMuis is een Excel-overzicht gemaakt van de verkooporders van [naam trustkantoor] Ltd. Op de harde schijf zijn in de map ‘HK Bank BS’ bestanden aangetroffen met daarin facturen aan klanten. Deze facturen zijn opgemaakt met de kop ‘ [handelsnaam] ’. Onderaan de factuur staan NAW-gegevens van [naam trustkantoor] Ltd met de bankgegevens [naam bank 3] [bankrekeningnummer 1] . [213] [214] [215]
De ontvangen geldbedragen zijn vervolgens voor het grootste deel weer overgemaakt naar rekeningen van ondernemingen waarbij verdachte direct of indirect betrokken was of naar zijn privérekeningen. [216] Daarbij gaat het om de volgende overboekingen:
Een totaalbedrag van € 1.390.000,- is overgemaakt naar bankrekeningen ten behoeve van [naam bedrijf 6] Limited en [naam bedrijf 6] Limited HK, met als kenmerk ‘Loan’. De bestuurder van [naam bedrijf 6] Limited was [persoon 21] , een door verdachte gebruikte stroman. [217] [218]
Een totaalbedrag van € 885.000,- is overgemaakt naar een bankrekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] op naam van [naam foundation] , met als kenmerk ‘Distribution’ bij de [naam bank 3] bank in Monaco. Vanaf die bankrekening is een groot deel van dit geldbedrag vervolgens via andere bankrekeningen bij de [naam bank 3] bank en de bank [naam bank 5] in Monaco overgeboekt naar de rekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] van [naam foundation] bij de [naam bank 6] te Monaco. Verdachte had zeggenschap over deze bankrekeningen. Zoals hiervoor beschreven onder 5.3.1 was verdachte feitelijk de UBO van [naam foundation] . [219] [220] [221] [222]
Een totaalbedrag van € 643.000,- is overgemaakt naar een bankrekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] bij de [naam bank 7] in Nederland op naam van [naam bedrijf BV 1] , met als kenmerk ‘Proforma Invoice’. [223]
Een totaalbedrag van € 370.000,- is overgemaakt naar een bankrekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] bij de [naam bank 7] in Nederland op naam van [naam bv 1] . [224]
Een totaalbedrag van $ 55.000,- is overgemaakt naar een bankrekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] op naam van [naam trustkantoor] NV op Curaçao. [225]
Bedragen van in totaal € 233.000,-, $ 64.363,31 en £ 39.985,45 zijn overgemaakt naar (privé)bankrekeningen van verdachte bij de [naam bank 1] bank in Monaco en de [naam bank 3] bank in Hongkong, met als kenmerk ‘Loan’. [226]
Een totaalbedrag van € 252.202,- is overgemaakt als leningen naar bankrekeningen van aan verdachte gelieerde ondernemingen. [227]
Een totaalbedrag van € 320.108,- is overgemaakt naar rekeningen op naam van [persoon 4] . Verdachte was gemachtigd voor deze rekeningen. [228] [229]
Tot slot is een totaalbedrag van € 987.900,- overgemaakt, met vermelding van het kenmerk ‘(Proforma) invoice’ naar bankrekeningen van [naam bedrijf BV 1] in Nederland. [230]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte geldbedragen van in totaal € 7.178.417,- (€ 1.141.025,- +
€ 960.557,- + € 5.076.835,-), $ 223.786,- ($ 56.549,- + $ 167.237,-) en £ 64.089,- heeft witgewassen. Hij heeft deze geldbedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en heeft daarvan gebruik gemaakt. Ook heeft hij van die geldbedragen de herkomst verborgen en verhuld en heeft hij verborgen of verhuld dat hij de rechthebbende was op deze geldbedragen en dat hij deze voorhanden had.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat alle hierboven omschreven handelingen gericht waren op het verhullen van de herkomst van en de rechthebbende op de geldbedragen en dat het verhullende karakter van dat handelen blijkt uit alle genoemde delictsaspecten.
Verdachte heeft die geldbedragen privé en op naam van buitenlandse rechtspersonen voorhanden gehad. Met behulp van een schaduwadministratie heeft hij de geldbedragen buiten het zicht weten te houden van de betreffende autoriteiten. Verdachte heeft vervolgens met verhullingsconstructies, zoals valse facturen, bankcheques, kasopnamen en -stortingen en overboekingen op bankrekeningen op naam van anderen waarover hij de beschikkingsmacht had, een groot deel van die geldbedragen verder witgewassen. Een deel van het geld is omgezet omdat daarmee de woning aan de [adres 1] is gekocht. Ook zijn geldbedragen veelvuldig zonder enige ratio of zonder enige verschuldigdheid overgeboekt, waaruit het verhullende van zijn handelen eveneens kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde afzonderlijke handelingen in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd. Het betreft een combinatie van handelingen die er op waren gericht om de economische herkomst van en de rechthebbende op die geldbedragen aan het zicht te onttrekken. Deze geldbedragen waren afkomstig uit eigen misdrijven van verdachte, te weten (feitelijke leiding geven aan) belastingontduiking, mensensmokkel en oplichting. Verdachte wist dus dat deze geldbedragen afkomstig waren uit misdrijf.
In deze zaak is sprake van aanzienlijk voordeel uit strafbare feiten dat vermengd is geraakt met legaal vermogen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 [231] volgt dat in het geval van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, het aldus vermengde vermogen kan worden aangemerkt als ‘mede’ of ‘deels’ uit misdrijf afkomstig. In deze zaak is dat aan de orde. De legale vermogensbestanddelen – in dit geval dat deel van de betalingen dat niet had hoeven te worden afgedragen aan de fiscus en dat niet afkomstig was van mensensmokkel en oplichting – zijn immers vermengd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen, te weten de bedragen die hadden moeten zijn afgedragen aan de Belastingdienst maar door verdachte als gevolg van door hem en zijn vennootschappen gepleegde belastingfraude zijn behouden en de bedragen die hij heeft ontvangen als gevolg van mensensmokkel en oplichting.
In genoemd arrest overweegt de Hoge Raad dat een terughoudende toepassing van de ‘vermengingsleer’ dient te worden betracht. Daarbij worden niet-limitatief enkele omstandigheden genoemd die ertoe kunnen leiden dat ook in geval van vermenging van legaal vermogen met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen geen sprake is van witwassen. De uit misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen betreffen in het geval van verdachte een aanzienlijk deel van het totale vermogen gedurende meerdere jaren. De combinatie van de omvang van het aldus uit misdrijf verkregen vermogen, zowel in absolute maar vooral in relatieve zin, in combinatie met de stelselmatigheid waarmee de verzwijging voor de belastingdienst gedurende een lange periode tot aan het moment van ingrijpen door de strafvorderlijke instanties heeft plaatsgevonden, maakt dat de rechtbank het gehele vermogen van verdachte aanmerkt als mede of deels uit misdrijf afkomstig.
Verdachte heeft voorts van dat witwassen een gewoonte gemaakt. Verdachte heeft de hierboven bewezenverklaarde gedragingen immers gedurende een langere periode herhaald. Het op deze structurele wijze witwassen van geldbedragen levert naar het oordeel van de rechtbank gewoontewitwassen op.
Partiële vrijspraak van onderdeel A, onder 3
Het in onderdeel A onder 3 genoemde geldbedrag ziet op betalingen die, ten gunste van verdachte, zijn verricht door derden. Het dossier bevat te weinig aanknopingspunten om te komen tot een vermoeden dat dit geld van enig misdrijf afkomstig is, laat staan dat kan worden vastgesteld dat zij uit een concreet misdrijf afkomstig zijn. Daarom wordt verdachte vrijgesproken van het witwassen van het bij dit onderdeel genoemd geldbedrag.
Partiële vrijspraak wegens vereenzelviging
Uit het dossier is naar voren gekomen dat verdachte degene was die zeggenschap had over [medeverdachte 2] en niet zijn oma [persoon 4] . Verdachte beheerste deze stichting volledig. In deze situatie moet verdachte met deze rechtspersoon worden vereenzelvigd en kan hij niet tegelijkertijd een strafbaar feit hebben medegepleegd met de rechtspersoon. Voor zover verdachte wordt verweten dat hij het gewoontewitwassen heeft medegepleegd met [medeverdachte 2] , zal verdachte daar dan ook van worden vrijgesproken. [232]
Beoordeling van de verweren van de verdediging
De raadsman vindt, kort samengevat, dat het witwassen niet kan worden gekwalificeerd als strafbaar feit omdat geen sprake is van verbergen of verhullen en enkel van eenvoudig witwassen kan worden gesproken, wat pas sinds 1 januari 2017 strafbaar is gesteld. Voor alle witwasgedragingen van vóór 1 januari 2017 geldt dat de kwalificatieuitsluitingsgrond van toepassing is. Wat betreft de witwasgedragingen van vóór 1 december 2010 is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging op grond van verjaring, aldus de raadsman.
De rechtbank is het hier niet mee eens. Nu de rechtbank van oordeel is dat de witwasgedragingen een verhullend karakter hadden en niet enkel het voorhanden hebben van uit eigen misdrijf verkregen geld bewezen is, is geen sprake van eenvoudig witwassen. Verdachte heeft geldbedragen overgemaakt naar rekeningen van anderen en de betreffende bedragen omgezet. Hij heeft de geldbedragen die hij heeft verkregen uit eigen misdrijf op verschillende momenten overgemaakt naar rekeningnummers van andere personen en bedrijven. Zijn gedragingen waren gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Door deze handelingen te verrichten heeft verdachte de geldbedragen immers niet traceerbaar gemaakt en daarmee gedragingen verricht die zijn gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst. De kwalificatieuitsluitingsgrond is daarom ook niet van toepassing, aangezien deze in beginsel slechts van toepassing is bij het verwerven en voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit eigen misdrijf. Omdat de door de raadsman genoemde verjaringstermijn alleen geldt voor eenvoudig witwassen, kan een beroep op verjaring evenmin slagen. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
5.3.4.
Ten aanzien van feit 3: medeplegen van valsheid in geschrift
Bij de beantwoording van de vraag of valsheid in geschrift bewezen kan worden, is het volgende van belang.
Van valsheid in geschrift is sprake als een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk is opgemaakt of vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of het doen gebruiken van het valse/vervalste geschrift als echt en onvervalst. Het oogmerk is gericht op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Aan het bewijs van dit oogmerk staat echter niet in de weg dat het gebruik van het document alleen zo nodig jegens derden plaatsvindt.
Een daadwerkelijk gebruik van het stuk is voor artikel 225 lid 1 Sr dus niet nodig en het gebruik behoeft niet te bestaan in bewijslevering waarvoor het stuk (in de eerste plaats) bestemd is.
Voor bewezenverklaring van het vereiste oogmerk is aldus beslissend of verdachte de bedoeling had het valse geschrift te gebruiken of – door anderen – te doen gebruiken als ware het echt en onvervalst. Als het oogmerk niet uit de verklaring van verdachte blijkt, zal het bewijs uit de omstandigheden van het geval moeten worden afgeleid. Als het geschrift door opzettelijk handelen van verdachte in het maatschappelijk verkeer is gekomen, mag bij verdachte ook de bedoeling daartoe aanwezig worden geacht, tenzij door de verklaringen van verdachte of anderszins aannemelijk wordt dat verdachte niet de bedoeling had dat het geschrift gebruikt zou worden. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte maakte gebruik van het softwarepakket iMuis , waarin de administraties van zijn klanten werden vastgelegd. Voor zijn eigen administraties maakte verdachte ook gebruik van iMuis . Voor de facturering van de werkzaamheden die verdachte voor zijn klanten verrichtte, zijn twee administratienummers aangemaakt in iMuis . Dit zijn de nummers 1060 en 1027. De administratie met nummer 1060 heeft de naam [naam trustkantoor] Global Pro Forma. In deze administratie werden facturen aangemaakt. Deze facturen werden pro forma facturen genoemd. Op deze pro forma facturen stonden de verrichte werkzaamheden vermeld. Deze facturen werden niet geadresseerd aan de Nederlandse klant voor wie de werkzaamheden waren verricht, maar per e-mail verstuurd naar een aan de Nederlandse klant gelieerde onderneming in het buitenland. Deze pro forma facturen werden betaald op een buitenlandse bankrekening van [naam trustkantoor] Limited Hong Kong. Nadat deze facturen waren betaald, werd in de administratie met nummer 1027 een definitieve factuur aangemaakt. Deze definitieve facturen werden geadresseerd aan de buitenlandse gelieerde onderneming. De summiere omschrijving op deze factuur was steeds ‘Legal & Tax services according to contract’. Op de definitieve factuur stond een ordernummer dat gelijk was aan het factuurnummer van de pro forma factuur. Deze definitieve facturen zijn niet verstuurd naar de Nederlandse klant. [233]
In chatberichten tussen verdachte en [medeverdachte 1] van 18 en 19 augustus 2013 schrijft verdachte dat het logo voor facturen gekocht kan worden en dat de facturen er goed uit moeten zien. Het gaat daarbij om facturen voor 2010 en 2011. [234]
[medeverdachte 1] heeft verklaard over de gang van zaken bij de facturering van diensten door het [naam trustkantoor] -concern. Alle facturen vanaf 2011 zijn door hem opgemaakt. Hij heeft verklaard dat hij in opdracht van verdachte een pro forma factuur opmaakte en die naar verdachte stuurde en dat verdachte de pro forma factuur naar de klant stuurde. Alleen verdachte stuurde de voorlopige factuur naar de klant, dat was altijd zo. De naam van de klant en de diensten waarvoor de klant moest betalen, kreeg [medeverdachte 1] door van verdachte. Zijn taak was het aanmaken van de (voorlopige) factuur in het programma iMuis . Op de voorlopige factuur kon staan: 'valuable client', omdat niet bekend was via welk bedrijf de klant zou betalen. Als er was betaald, werd bekend welk bedrijf had betaald. Voor dat bedrijf werd een definitieve factuur gemaakt waarop bijna altijd alleen ‘Legal & Tax services’ stond vermeld.
De werkzaamheden werden gefactureerd door middel van gespecificeerde pro forma facturen via de iMuisadministratie 1060 op naam van [naam trustkantoor] Global. Deze facturen werden veelal via e-mail (via de postbus ‘ [postbus] ’) toegestuurd aan de klant. In de e-mail werd aangegeven op welke bankrekening het factuurbedrag moest worden overgemaakt. Na ontvangst van de betaling werden door [medeverdachte 1] definitieve facturen opgemaakt via de iMuis administratie 1027 van [naam trustkantoor] Ltd. De definitieve factuur kreeg een factuurdatum die enkele dagen voor de betalingsdatum lag en werd opgemaakt op naam van het bedrijf dat de betaling had gedaan op basis van de voorlopige factuur. De datum die op de factuur werd vermeld correspondeerde niet met de feitelijke datum waarop de factuur was opgemaakt. [medeverdachte 1] deed dit in opdracht van verdachte. De definitieve factuur werd gebruikt voor de eigen administratie van verdachte. [235] [236] [237]
Facturen gericht aan [rechtspersoon 1] Ltd
Tijdens de doorzoeking van het kantoor van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] is administratie op naam van klanten van het Nederlandse trustkantoor [naam trustkantoor] (CS) BV van verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen. In de inbeslaggenomen fysieke administratie en op de inbeslaggenomen server is administratie op naam van [rechtspersoon 1] aangetroffen. De inbeslaggenomen administratie bestaat onder andere uit inkoopfacturen, verkoopfacturen, bankafschriften en jaarrekeningen over de periode 2009 tot en met 2013. [238] [239]
Bij [medeverdachte 1] zijn voorlopige facturen gericht aan [rechtspersoon 1] Ltd aangetroffen en inbeslaggenomen. Ook zijn bij hem zeven definitieve facturen, gericht aan [rechtspersoon 1] Ltd, aangetroffen en inbeslaggenomen. Onderaan die facturen staat dat die afkomstig zijn van [naam trustkantoor] Ltd (Hongkong). Op de definitieve facturen staat in de kolom
descriptionde omschrijving ‘Legal & Tax services’. Deze omschrijving staat niet op de voorlopige facturen. Op de voorlopige facturen staan andere omschrijvingen en zijn de omschrijvingen gedetailleerder. [240] [241] [242]
Verdachte heeft – telkens – via zijn Nederlandse vennootschappen [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] diensten verleend aan de Nederlandse klant [rechtspersoon 1] en ter zake van deze diensten facturen opgemaakt op naam van [rechtspersoon 1] Ltd, een op Cyprus gevestigde aan [rechtspersoon 1] gelieerde vennootschap. Op de voorlopige facturen staan diensten vermeld die verdachte aan [rechtspersoon 1] heeft verleend. [rechtspersoon 1] Ltd en [rechtspersoon 1] Inc hebben op basis van deze facturen betalingen gedaan op buitenlandse rekeningen van verdachte bij de [naam bank 1] bank in Monaco en van [naam trustkantoor] Ltd bij de [naam bank 2] bank in Zwitserland en de [naam bank 3] bank in Hongkong. De daadwerkelijke diensten werden verleend door [naam trustkantoor] (CS) BV en niet door [naam trustkantoor] Ltd, en aan [rechtspersoon 1] en niet aan [rechtspersoon 1] Ltd en [rechtspersoon 1] Inc. Bij de details van deze betalingen staan verwijzingen naar voorlopige facturen en door verdachte verrichte activiteiten. De door verdachte op de buitenlandse bankrekeningen ontvangen bedragen zijn door hem ten onrechte niet als omzet aangegeven in de belastingaangiften. [243]
De definitieve facturen zijn gericht aan [rechtspersoon 1] Ltd en betreffen Legal & Tax Services. Die facturen zijn pas opgemaakt nadat de klant had betaald op basis van een pro forma factuur en een betaalverzoek van verdachte. De hoogte van de bedragen die zijn vermeld op de definitieve facturen komen overeen met de betalingen die door [naam trustkantoor] Ltd van [rechtspersoon 1] Ltd en [rechtspersoon 1] Inc zijn ontvangen. De dagtekening van de definitieve facturen ligt enkele dagen voor de ontvangst van de betalingen en op de definitieve facturen wordt verwezen naar de voorlopige facturen. Die facturen zijn dus in werkelijkheid op een latere datum opgemaakt dan de op de factuur vermelde datum. Dit komt overeen met de verklaring van [medeverdachte 1] dat de definitieve factuur werd opgemaakt na ontvangst van de betaling en de definitieve factuur een dagtekening kreeg die enkele dagen voor de betalingsdatum lag. Hieruit volgt dat de definitieve facturen achteraf een onjuiste dagtekening hebben gekregen. [244]
Facturen gericht aan [naam bedrijf 7] Inc en/of [naam bedrijf 8] Inc
Dezelfde werkwijze is toegepast bij negen facturen gericht aan [naam bedrijf 7] Inc en/of [naam bedrijf 8] Inc die in de woning van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen. Verdachte heeft via de Nederlandse vennootschappen [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] diverse diensten verleend aan [rechtspersoon 3] en ter zake daarvan facturen gericht aan [naam bedrijf 7] Inc, een aan [rechtspersoon 3] gelieerde buitenlandse vennootschap.
Verdachte heeft deze facturen laten betalen op buitenlandse bankrekeningen, onder andere op naam van [naam trustkantoor] Ltd bij de [naam bank 3] bank in Hongkong. De daadwerkelijke diensten werden verleend door [naam trustkantoor] (CS) BV en niet door [naam trustkantoor] Ltd, en aan [rechtspersoon 3] en niet aan [naam bedrijf 7] Inc (of [naam bedrijf 8] Inc). Deze in rekening gebrachte bedragen moesten als Nederlandse omzet geboekt worden en worden betrokken in de Nederlandse belastingaangifte. [medeverdachte 1] heeft ook deze facturen opgemaakt in opdracht van verdachte en ná ontvangst van de betalingen. Ook deze facturen zijn in werkelijkheid op een latere datum opgemaakt dan de op de factuur vermelde datum. [245] [246]
Facturen van [naam foundation] en overeenkomsten met [naam foundation]
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte te [plaats] zijn twee overeenkomsten tussen [naam trustkantoor] Ltd en [naam foundation] aangetroffen. Deze overeenkomsten houden in dat [naam foundation] voor € 50.000,- per maand managementwerkzaamheden gaat uitvoeren ten behoeve van [naam trustkantoor] Ltd. De eerste overeenkomst is ondertekend op 17 november 2010 door [persoon 21] als
attorneyvan [naam foundation] en op 15 november 2010 door [persoon 17] als
attorneyvan [naam trustkantoor] Ltd. De tweede overeenkomst is eveneens ondertekend door [persoon 21] , op 20 april 2011, en door [persoon 17] , op 27 april 2011. [persoon 17] en [persoon 21] hebben verklaard dat zij elkaar niet kennen en dat zij geen advocaat zijn. [persoon 21] heeft de documenten niet ondertekend. Volgens [persoon 3] zijn [persoon 17] en [persoon 21] katvangers van verdachte. [247] [248] [249]
Uit Skype-chatgesprekken tussen verdachte en [persoon 13] , een medewerkster van het kantoor van verdachte in [plaats] , blijkt dat de overeenkomsten met betrekking tot de te betalen
management feein ieder geval pas opgemaakt zijn na 26 augustus 2013, terwijl deze overeenkomsten zijn gedateerd in november 2010 en april 2011. De overeenkomsten zijn in werkelijkheid opgemaakt op een latere datum dan de datum die erop is aangegeven. [250] [251]
In het digitale beslag in de woning van [medeverdachte 1] zijn zevenendertig facturen aangetroffen van [naam foundation] gericht aan [naam trustkantoor] Ltd. [naam foundation] brengt maandelijks € 50.000,-
management feein rekening bij [naam trustkantoor] Ltd. De facturen hebben betrekking op de periode december 2010 - december 2013. In totaal wordt 37 x € 50.000,- = € 1.850.000,- in rekening gebracht bij [naam trustkantoor] Ltd, terwijl er maar twintig keer een bedrag is overgemaakt. Alle zevenendertig facturen zijn qua opmaak hetzelfde waarbij alleen variatie te zien is in ‘Invoicenumber’ en ‘orderdate’. Op geen van de facturen staat een bankrekeningnummer waar [naam trustkantoor] Ltd op zou moeten betalen. Het is niet aannemelijk dat deze managementwerkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Deze facturen zijn eveneens op een latere datum opgemaakt dan de op de factuur vermelde datum. [252] [253]
Valsheid van facturen en overeenkomsten
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het opzettelijk valselijk opmaken van de facturen en dat ten aanzien daarvan sprake is van medeplegen.
De facturen zijn afkomstig van een bedrijf ( [naam trustkantoor] Ltd of [naam foundation] ) dat geen diensten heeft verleend en geadresseerd aan buitenlandse bedrijven waaraan geen prestaties zijn geleverd. De inhoud van bovengenoemde facturen en overeenkomsten, die ten onrechte suggereren dat [naam foundation] management werkzaamheden zou uitvoeren voor [naam trustkantoor] Ltd, komt derhalve niet overeen met de werkelijkheid en deze zijn daarom valselijk opgemaakt. Dat het valselijk opgemaakte facturen en overeenkomsten betreft blijkt verder uit het feit dat deze documenten bewust zijn geantedateerd.
Alle hiervoor genoemde tenlastegelegde documenten zijn bedoeld om als bewijs te dienen van de betalingen die partijen aan elkaar verrichtten en opgenomen in de bedrijfsadministratie. Verdachte en [medeverdachte 1] wisten dit ook. De facturen gericht aan [rechtspersoon 1] Ltd en [naam bedrijf 7] Inc zijn bedoeld als grondslag voor betalingen die buitenlandse vennootschappen aan [naam trustkantoor] Ltd verrichtten. De overeenkomsten met en facturen van [naam foundation] zijn bedoeld als grondslag voor de betalingen die [naam trustkantoor] Ltd aan [naam foundation] verrichtte. Laatstgenoemde facturen en overeenkomsten zijn opgenomen in de iMuis bedrijfsadministratie van [naam trustkantoor] Ltd en [naam foundation] . Daarmee heeft verdachte de mogelijke bewijsbestemming van deze geschriften, zowel intern als extern, onderkend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat daarmee het oogmerk vast staat om de valse facturen en overeenkomsten als echt en onvervalst te gebruiken.
De Hoge Raad heeft bepaald dat een bedrijfsadministratie in haar geheel kan worden aangemerkt als een samenstel van geschriften bestemd om tot het bewijs van het daarin vermelde te dienen. Het opnemen van valse overeenkomsten en facturen in de bedrijfsadministratie kan derhalve worden gekwalificeerd als het valselijk opmaken van een geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Sr.
Medewerker [persoon 14] van [naam trustkantoor] Ltd heeft de valse overeenkomsten met [naam foundation] en de valse facturen van [naam foundation] gekregen om te verstrekken aan een accountant voor het opmaken van de financiële jaarstukken. [254] Daarmee zijn deze overeenkomsten ook opzettelijk gebruikt door verdachte en zijn de facturen opzettelijk gebruikt door verdachte en [medeverdachte 1] zoals bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat
1.
verdachte in de periode van 23 december 2008 tot en met 25 augustus 2015 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
zes aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2009 tot en met 2013 op zijn, verdachtes, naam, al dan niet handelend onder zijn eenmanszaak,
onjuist en onvolledig heeft laten doen, immers heeft verdachte opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Utrecht en/of Apeldoorn ingediende elektronische aangiften inkomstenbelasting ten name van genoemde persoon over genoemde perioden
- een te laag bedrag aan inkomsten uit winst en/of arbeid (box 1) over het jaar 2007 en
- geen inkomsten uit aanmerkelijk belang (box 2) over de jaren 2009, 2010, 2011, 2012, 2013 en
- een te laag bedrag aan inkomsten uit sparen en beleggen (box 3) over de jaren 2010, 2011, 2012, 2013
laten invullen/aangeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
[naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2]
in de periode van 11 juli 2011 tot en met 30 maart 2015 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
vijf ( [naam bedrijf BV 1] ) en vier ( [naam bedrijf BV 2] ) aangiften voor de vennootschapsbelasting
- ten aanzien van [naam bedrijf BV 1] over het tijdvak 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2009 en over de jaren 2010 en 2011 en 2012 en 2013 en
- ten aanzien van [naam bedrijf BV 2] over de jaren 2010 en 2011 en 2012 en 2013
op naam van respectievelijk [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] ,
onjuist en onvolledig hebben laten doen, immers hebben [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Utrecht en/of Apeldoorn ingediende elektronische aangiften vennootschapsbelasting ten name van genoemde ondernemingen over genoemde perioden een te laag bedrag aan bruto omzet laten invullen/aangeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
zulks, terwijl hij, verdachte, aan bovenomschreven strafbare feiten feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
verdachte in de periode van 15 november 2010 tot en met 6 december 2016 in Nederland en/of Monaco en/of Hong Kong, tezamen en in vereniging met een ander, geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- 7 facturen, DOC-841, 842, 844 en DOC-846 tot en met 849, op naam van [handelsnaam] en/of ten behoeve van [naam trustkantoor] Ltd, gericht aan [rechtspersoon 1] Ltd en
- 9 facturen, DOC-1151, 1152, 499, 1147, 780, 802, 1148, 1149, 496, op naam van [handelsnaam] en/of ten behoeve van [naam trustkantoor] Ltd, gericht aan [naam bedrijf 7] Inc. en/of gericht aan [naam bedrijf 8] Inc., DOC-802, en
- 2 overeenkomsten tussen [naam foundation] PF en [naam trustkantoor] Ltd., DOC-678 en 679, en
- 37 facturen op naam van [naam foundation] PF gericht aan [naam trustkantoor] Ltd, DOC-673 en DOC-807, en
- een deel van de bedrijfsadministratie van [naam trustkantoor] Ltd en [naam foundation] PF, zijnde een samenstel van geschriften,
valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat hij, verdachte, en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid hebben vermeld op die geschriften dat:
(DOC-841, 842, 844 en 846 t/m 849)
- [handelsnaam] en/of [naam trustkantoor] Ltd werkzaamheden heeft/hebben verricht voor [rechtspersoon 1] Ltd en
- [rechtspersoon 1] Ltd gelden aan [handelsnaam] en/of [naam trustkantoor] Ltd moet betalen voor die verrichte werkzaamheden en
- die facturen waren opgemaakt op een bepaalde datum, terwijl die facturen in werkelijkheid op een latere datum waren opgemaakt en
(DOC-1151, 1152, 499, 1147, 780, 802, 1148, 1149, 496)
- [handelsnaam] en/of [naam trustkantoor] Ltd werkzaamheden heeft/hebben verricht voor [naam bedrijf 7] Inc en/of [naam bedrijf 8] Inc (DOC-802) en
- [naam bedrijf 7] Inc en/of [naam bedrijf 8] Inc gelden aan [handelsnaam] en/of [naam trustkantoor] Ltd moeten betalen voor die verrichte werkzaamheden en
- die facturen waren opgemaakt op een bepaalde datum, terwijl die facturen in werkelijkheid op een latere datum waren opgemaakt en
(DOC-678 en 679)
- [naam foundation] PF management werkzaamheden zal gaan uitvoeren voor [naam trustkantoor] Ltd en
- [naam trustkantoor] Ltd aan [naam foundation] PF 50.000,- euro per maand zal betalen voor het verrichten van deze werkzaamheden en
- die overeenkomsten heeft laten voorzien van handtekeningen die moesten doorgaan voor de handtekeningen van de attorneys van [naam foundation] PF en [naam trustkantoor] Ltd en
- die overeenkomsten waren opgemaakt op een bepaalde datum, terwijl die overeenkomsten in werkelijkheid op een latere datum waren opgemaakt en
(DOC-673, 807)
- [naam foundation] PF werkzaamheden heeft verricht voor [naam trustkantoor] Ltd en
- [naam foundation] PF voor deze werkzaamheden een zogenaamde management fee in rekening brengt aan [naam trustkantoor] Ltd en
- die facturen waren opgemaakt op een bepaalde datum, terwijl die facturen in werkelijkheid op een andere (latere) datum waren opgemaakt en
vervolgens die valse facturen en die valse overeenkomsten heeft opgenomen in de Imuis bedrijfsadministratie van [naam trustkantoor] Ltd en/of [naam foundation] PF en
heeft hij, verdachte, toen en aldaar, opzettelijk
- gebruik gemaakt van die valse overeenkomsten DOC-678 en 679 en, tezamen en in vereniging met een ander, van die valse facturen DOC-673 en 807 van [naam foundation] PF/ [naam trustkantoor] Ltd en
- die valse overeenkomsten DOC-678 en 679 en, tezamen en in vereniging met een ander, die valse facturen DOC-673, 807 en DOC 841, 842, 844 en 846 t/m 849 en DOC-1151, 1152, 499, 1147, 780, 802, 1148, 1149, 496 voorhanden gehad,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die geschriften bestemd waren tot gebruik als ware die geschriften echt en onvervalst en
- bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, voornoemde valse overeenkomsten DOC-678 en 679 en dat hij, verdachte, en zijn mededader voornoemde valse facturen DOC-673 en 807 heeft/hebben verstrekt aan een juridisch medewerker [persoon 14] van [naam trustkantoor] Ltd en vervolgens heeft/hebben laten verstrekken aan een accountant ten behoeve van het opmaken van de financiële jaarstukken en
- bestaande dat voorhanden hebben hierin dat hij, verdachte, en zijn mededader alle voornoemde facturen hebben opgenomen in de digitale Imuis bedrijfsadministratie van [naam trustkantoor] Ltd en/of de bedrijfsadministratie van [naam foundation] PF voor een eventuele boekencontrole;
4.
verdachte in de periode van 1 juni 2008 tot en met 1 december 2016 in Nederland,
[kennismigrant 1] en [kennismigrant 2] en [kennismigrant 3] en [kennismigrant 4] en [migrant 1] en
[migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] en [migrant 5] , uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en hen daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft, door:
- advertenties te plaatsen in het tijdschrift ‘ [naam tijdschrift] ’ waarin werd aangegeven dat hij, verdachte, en zijn trustkantoor [naam bedrijf BV 2] konden helpen bij emigratie naar Nederland en
- advies te geven aan die personen over emigreren naar Nederland en over de regels en wetten in Nederland en
- aan die personen te laten weten dat hij, verdachte, wel een manier wist om in Nederland een verblijfsvergunning op basis van de kennismigrantenregeling te krijgen en dat hij, verdachte, een arbeidsovereenkomst voor ze kon regelen ten behoeve van het verkrijgen van die verblijfsvergunning en
- voor [naam bv 2] en [naam bv 1] en [naam hotel management] BV en [naam bedrijf 3] BV en [rechtspersoon 2] BV en [naam bv 3] voor 1 juni 2013 een convenant af te sluiten met de IND of na 1 juni 2013 als erkend referent te registreren bij de IND en
- voor die personen arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen op te (laten) stellen en te (laten) ondertekenen, alsof die personen in loondienst waren en/of kwamen en daadwerkelijk arbeid zouden gaan verrichten voor die referenten en bedrijven en
- vervolgens voor die personen een aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennismigrant en/of een of meer verlengingen van die aanvragen op te (laten) stellen en in te (laten) dienen bij de IND en
- bij die aanvragen arbeidscontracten en/of werkgeversverklaringen mee te (laten) sturen aan de IND en
- ten aanzien van die [migrant 1] en [migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] een verhullende constructie op te zetten en uit te voeren waarbij zij in (loon)dienst kwamen bij bedrijven waarvan zij feitelijk (indirect) directeur/grootaandeelhouder waren en bleven, terwijl dat niet bij de IND bekend was en
- aan die personen geldbedragen te (laten) betalen en aldus te doen voorkomen alsof deze personen daadwerkelijk salaris ontvingen en arbeid verrichtten passend bij die werkgeversverklaringen en/of die arbeidscontracten, terwijl die personen die geldbedragen zelf aan hem, verdachte en/of zijn Trustkantoor hadden betaald,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat verblijf wederrechtelijk was en deze feiten werden begaan in de uitoefening van zijn, verdachtes, ambt of beroep als directeur/bestuurder/feitelijk bestuurder van [naam bedrijf BV 2] en [naam bv 2] en [naam bv 1] en
hij, verdachte, van het plegen van deze feiten een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
5.
verdachte in de periode van 1 november 2006 tot en met 19 december 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het verlenen van een dienst, te weten verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf als kennismigrant’ en/of verlengingen daarvan en/of een vergunning voor bepaalde tijd ( [migrant 1] ) en vergunningen voor onbepaalde tijd ( [persoon 5] en [kennismigrant 4] ) en een verlening van het Nederlanderschap ( [migrant 5] ), door
- [naam bv 2] en [naam bv 1] en [naam hotel management] BV en [naam bedrijf 3] BV en [rechtspersoon 2] BV en [naam bv 3] een convenant met de IND te (laten) sluiten en/of na 1 juni 2013 als erkend referent bij de IND te (laten) registreren en
- voor [kennismigrant 1] en [kennismigrant 2] en [kennismigrant 3] en [persoon 5] en [kennismigrant 4] en [migrant 1] en [migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] en [migrant 5] arbeidsovereenkomsten en/of werkgeversverklaringen op te (laten) maken en te (laten) ondertekenen en aldus te doen voorkomen alsof deze personen in (loon)dienst waren bij (referent)bedrijven in Nederland en voor die (referent)bedrijven arbeid verrichtten en loon ontvingen, terwijl dat in werkelijkheid niet zo was en
- aan die personen maandelijks gelden te (laten) betalen, als ware dit salaris (passend bij die werkgeversverklaringen en die arbeidscontracten), terwijl die personen deze gelden (direct/indirect) reeds vooraf aan verdachte hadden betaald of achteraf hebben terugbetaald of zouden terugbetalen en
- ten aanzien van die [migrant 1] en [migrant 2] en [migrant 3] en [migrant 4] een verhullende constructie op te (laten) zetten en uit te (laten) voeren waarbij zij in (loon)dienst kwamen bij bedrijven waarvan zij feitelijk (indirect) directeur/grootaandeelhouder waren en bleven, terwijl dit niet bij de IND bekend was en aldus te doen voorkomen alsof deze personen voldeden aan de voorwaarden voor het verkrijgen en/of verlengen van die verblijfsvergunningen, terwijl dat in werkelijkheid niet zo was en
- die personen en/of die erkende referenten aanvraagformulieren voor een verblijfsvergunning als kennismigrant en/of verlengingen van die aanvragen te (laten) opmaken en
- die aanvragen en/of verlengingen met valse bijlagen in te (laten) dienen bij de IND;
6.
verdachte in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 31 december 2016 te [plaats] en/of elders in Nederland en/of Monaco en/of Hongkong en/of Zwitserland, geldbedragen van in totaal 7.178.417,- euro en 223.786,- USD en 64.089,- GBP heeft verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt en
van die 7.178.417,- euro en 223.786,- USD en 64.089,- GBP de herkomst heeft verborgen en verhuld en heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op voornoemde grote geldbedragen was en wie voornoemde geldbedragen voorhanden had, immers heeft hij, verdachte:
A) met betrekking tot de aankoop van de woning aan de [adres 1] :
(1) op rekeningnummer eindigend op [bankrekeningnummer 1] bij de [naam bank 1] Bank te Monaco op naam van [verdachte] , over de periode van 17 augustus 2007 tot en met 31 december 2011, geldbedragen, in totaal een bedrag van 1.141.025,- euro, ontvangen ter betaling van facturen voor in Nederland door het bedrijf van verdachte verrichte werkzaamheden die niet werden opgegeven aan of zichtbaar waren voor de belastingdienst en/of afkomstig waren uit mensensmokkel en/of oplichting en vanaf die rekening onder meer:
b. voor een bedrag van 415.000,- euro aan contanten opgenomen/laten opnemen vanaf die rekening voor de aankoop van onroerend goed en die contante geldbedragen vervolgens gestort/laten storten op een bankrekening op naam van [naam bedrijf 5] Limited eindigend op [bankrekeningnummer 1] en
c. een bankcheque uitgeschreven/laten uitschrijven van 550.050,- euro op naam van [naam bedrijf 5] Limited en vervolgens 550.000,- euro overgemaakt/gestort/laten overmaken/ storten op die bankrekening op naam van [naam bedrijf 5] Limited eindigend op [bankrekeningnummer 1] en
vervolgens vanaf die bankrekening op naam van [naam bedrijf 5] Limited eindigend op [bankrekeningnummer 1] :
a. 150.000,- euro contant heeft opgenomen/laten opnemen en vervolgens die 150.000,- euro heeft gestort/laten storten op de bankrekening op naam van [persoon 4] eindigend op [bankrekeningnummer 1] en
b. een bankcheque uitgeschreven/laten uitschrijven van 790.050,- euro ten behoeve van de bankrekening op naam van [persoon 4] eindigend op [bankrekeningnummer 1] en vervolgens 790.000,- euro heeft laten bijschrijven op die bankrekening op naam van [persoon 4] eindigend op [bankrekeningnummer 1] ten behoeve van de aankoop van een familiehuis samen met zijn, verdachtes, grootmoeder en
vervolgens vanaf die bankrekening op naam van [persoon 4] eindigend op [bankrekeningnummer 1] een bedrag van 100.620,50 euro en een bedrag van 790.320,- euro overgeschreven/over laten schrijven naar de bankrekening van [naam notarissen] te [plaats] voor de aankoop van de woning aan de [adres 1] en
(2) vanaf die bankrekening op naam van [persoon 4] eindigend op [bankrekeningnummer 1] op
29 september 2011 een bedrag van 65.000,- euro overgemaakt/laten overmaken naar een bankrekening op naam van [persoon 19] ten behoeve van aflossing van een hypothecaire lening voor de aankoop van de woning aan de [adres 1] en
B) op rekeningnummers eindigend op [bankrekeningnummer 1] (EURO) en [bankrekeningnummer 1] (USD) bij de voormalige [naam bank 2] Bank in Zwitserland op naam van [naam trustkantoor] Ltd. Hong Kong, over de periode van 24 juni 2010 tot en met 6 juni 2012, geldbedragen, in totaal een bedrag van 960.557,- euro en in totaal een bedrag van 56.549,- USD ontvangen, ter betaling van facturen van in Nederland door het bedrijf van verdachte verrichte werkzaamheden, die niet werden opgegeven aan of zichtbaar waren voor de belastingdienst en
vervolgens vanaf die rekeningen op 6 juni 2012 geldbedragen van 957.999,28 euro en 56.549,- USD overgeboekt/over laten boeken naar de bankrekeningen eindigend op [bankrekeningnummer 1] (EURO) en [bankrekeningnummer 1] (USD) van [naam stichting 2] , waarover hij, verdachte, de zeggenschap had en
C) op rekeningnummer eindigend op [bankrekeningnummer 1] bij de [naam bank 3] bank te Hong Kong op naam van [naam trustkantoor] Ltd., over de periode van 8 februari 2011 tot en met 31 december 2016, geldbedragen, in totaal een bedrag van 5.076.835,- euro en een bedrag van 167.237,- USD en een bedrag van 64.089,- GBP, ontvangen ter betaling van facturen voor in Nederland door het bedrijf van verdachte verrichte werkzaamheden die niet werden opgegeven aan of zichtbaar waren voor de belastingdienst en vanaf die rekeningen onder meer:
a. geldbedragen, in totaal een bedrag van 1.390.000,- euro, overgemaakt/laten overmaken naar bankrekeningen ten behoeve van [naam bedrijf 6] Limited en/of [naam bedrijf 6] Limited HK met als kenmerk ‘Loan’ en
b. geldbedragen, in totaal een bedrag van 885.000,- euro, overgemaakt/laten overmaken naar een bankrekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] op naam van [naam foundation] , met als kenmerk ‘Distribution’, bij [naam bank 3] bank in Monaco en vervolgens in 2015 vanaf die bankrekening, via diverse andere bankrekeningen bij de [naam bank 3] bank en de [naam bank 5] te Monaco, waarover hij, verdachte, de zeggenschap had, een groot deel van dit bedrag overgeboekt naar de rekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] van SPF [naam foundation] bij de [naam bank 6] te Monaco en
c. geldbedragen, in totaal een bedrag van 643.000,- euro, overgemaakt/laten overmaken naar een bankrekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] bij de [naam bank 7] in Nederland op naam van [naam bedrijf BV 1] , met als kenmerk ‘Proforma Invoice’, en
d. geldbedragen, in totaal een bedrag van 370.000,- euro, overgemaakt/laten overmaken naar een bankrekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] bij de [naam bank 7] in Nederland op naam van [naam bv 1] B.V. en
e. een drietal geldbedragen, in totaal een bedrag van 55.000,- USD, overgemaakt/laten overmaken naar een bankrekening eindigend op [bankrekeningnummer 1] op naam van [naam trustkantoor] N.V. op Curaçao en
f. geldbedragen, in totaal een bedrag van 233.000,- EURO en 64.363,31 USD en 39.985,45 GBP, overgemaakt/laten overmaken naar zijn, verdachtes, (privé)bankrekeningen bij de [naam bank 1] Bank te Monaco en de [naam bank 3] Bank te Hong Kong, waarbij als kenmerk ‘Loan’ werd gebruikt, en
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016:
g. geldbedragen, in totaal een bedrag van 252.202,- euro, overgemaakt/laten overmaken naar bankrekeningen waarover hij, verdachte, de zeggenschap had en
h. geldbedragen, in totaal een bedrag van 320.108,- euro, overgemaakt/laten overmaken naar rekeningen op naam gesteld van [persoon 4] , waarvoor verdachte gemachtigd was en
i. geldbedragen, in totaal een bedrag van 987.900,- euro, overgemaakt/laten overmaken aan (een) bankrekening(en) van [naam trustkantoor] B.V. in Nederland,
terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten onder meer uit mensensmokkel en/of oplichting en/of het niet of onjuist doen van belastingaangiften,
en van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
9.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij een eventuele veroordeling bij de strafsoort en -maat rekening te houden met de volgende feiten en omstandigheden. Het gaat om oude feiten en de redelijke termijn is grof overschreden. Het Openbaar Ministerie heeft gekozen voor een tamelijk uitgebreide wijze van ten laste leggen, maar feiten 4 en 5 hebben een zodanig grote overlap en verwevenheid met elkaar dat zij praktisch gezien dienen te worden beschouwd als één feit, althans een voortgezette handeling. Bij feit 4 geldt bovendien dat het weliswaar om mensensmokkel gaat, maar dat de betreffende personen hebben geprofiteerd van hun mensensmokkel. Daarnaast geldt als persoonlijke kwestie dat verdachte blijkens een overgelegde medische verklaring van een arts bij de Gulf Medical University lijdt aan een bijzonder agressieve vorm van prostaatkanker, dat zijn behandelopties bestaan uit palliatieve zorg, dat dit een soort stervensbegeleiding is en het nog maar de vraag is hoeveel tijd hij nog heeft. De kwaliteit van leven van verdachte is zeer ernstig aangetast en veel hoop op genezing is er niet. Daarom is een gevangenisstraf niet gewenst. De conclusie voor de verdediging is dat verdachte detentieongeschikt is en dat aan verdachte op grond van artikel 9a Sr geen straf of maatregel moet worden opgelegd. Tot slot vindt de raadsman dat de uitgebreide publiciteit die verdachte in de media heeft gekregen een strafverminderende invloed dient te hebben.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een groot aantal jaren schuldig gemaakt aan (feitelijke leiding geven aan) belastingfraude en aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Verdachte heeft op geslepen wijze een constructie opgezet waardoor gelden door middel van valse facturen en overeenkomsten vanuit aan hem gelieerde vennootschappen toevloeiden naar uiteindelijk verdachte zelf, zonder dat hij daar inkomstenbelasting over betaalde. Verdachte heeft zes aangiften inkomstenbelasting onjuist en onvolledig ingevuld waardoor een te laag bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting werd geheven en als feitelijke leidinggevende van de vennootschappen [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] belastingfraude gepleegd bij in totaal negen aangiften vennootschapsbelasting. Verdachte heeft welbewust zijn frauduleuze gedragingen jaar na jaar voortgezet. Het is enkel aan het ingrijpen van de FIOD en het Openbaar Ministerie te danken dat het frauduleuze handelen van verdachte is beëindigd. Door deze handelwijze heeft verdachte het vertrouwen dat aan de inhoud van belastingaangiften mag worden ontleend, geschaad. Ook heeft hij door zijn handelen financieel nadeel toegebracht aan de Nederlandse Staat. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt bovendien niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingontduiking kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor andere ingezetenen. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het uitblijven van een adequate bestraffing van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
Daarnaast heeft verdachte de IND opgelicht door de IND er met gefingeerde arbeidsconstructies en verhullende bedrijfsconstructies toe te brengen verblijfsvergunningen af te geven. Hij deed dat samen met tien kennismigranten en maakte daarbij onder meer gebruik van erkende referenten en valse werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten. Op die manier hebben deze kennismigranten ten onrechte verblijfsrecht gekregen in Nederland. In negen gevallen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel door die kennismigranten uit winstbejag te helpen bij hun illegale verblijf in Nederland. Door deze mensensmokkel wordt het overheidsbeleid inzake de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland en andere landen van de Europese Unie doorkruist. Het belang van strafbaarstelling van hulp bij illegaal verblijf is daarin gelegen, dat op het grondgebied van een staat alleen mensen verblijven die daartoe gerechtigd zijn. Verder leiden gedragingen als die van verdachte ertoe dat de regels en procedures voor personen die op rechtmatige wijze een verblijfsvergunning aanvragen steeds verder worden aangescherpt om misbruik te voorkomen. Verdachte heeft de feiten begaan om daaruit zelf financieel voordeel te trekken en daarbij op ernstige wijze misbruik gemaakt van de kennismigrantenregeling en het vertrouwen van de IND in de referentenregeling. Daarmee heeft hij de geloofwaardigheid en acceptatie van het vreemdelingenbeleid in ernstige mate ondergraven.
Verdachte heeft daarnaast zijn door belastingontduiking, mensensmokkel en oplichting verkregen vermogen gedurende ruim negen jaar witgewassen en van dat witwassen een gewoonte gemaakt. Witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen een sterk corrumperende werking en faciliteert dit veelal ander strafbaar handelen.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij puur uit zelfverrijking handelde en door zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de integriteit van het financiële stelsel. De rechtbank gaat er net als de officier van justitie vanuit dat op grond van het dossier vastgesteld kan worden dat het belastingnadeel als gevolg van het handelen van verdachte € 2.500.000,- bedraagt. Bij het bepalen van de hoogte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor de hoogste categorie, een benadelingsbedrag van € 1.000.000,- en hoger, is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal vierentwintig maanden. Het benadelingsbedrag in de ondergavige zaak is aanzienlijk hoger dan € 1.000.000,-, zodat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaar als vertrekpunt neemt.
De rechtbank houdt er in het nadeel van verdachte voorts rekening mee dat verdachte op geen enkele wijze verantwoording heeft willen afleggen voor zijn handelen. Verdachte heeft ten koste van anderen en zelfs zijn naasten uitsluitend zichzelf willen verrijken, wat hij op grote schaal en op gewiekste en brutale wijze gedurende zeer lange tijd heeft gedaan.
De rechtbank komt op grond van de door de raadsman overgelegde medische verklaring niet tot de conclusie dat verdachte detentieongeschikt is. Uit de door de verdediging overgelegde medische verklaring opgemaakt in Dubai blijkt dat aan verdachte palliatieve zorg wordt verleend en dat er geen zicht bestaat op genezing. Anders dan de verdediging leidt de rechtbank uit deze verklaring niet af dat verdachte stervende is. Uit de medische verklaring blijkt evenmin dat het ziektebeeld van verdachte in de weg staat aan het ondergaan van detentie. De enkele omstandigheid dat verdachte ziek zou zijn, is onvoldoende om vast te stellen dat hij detentieongeschikt is. In het licht van ook de ernst en omvang van de door hem gepleegde strafbare feiten vindt de rechtbank dat enkel een gevangenisstraf daarop een passende reactie vormt.
Wel zal de rechtbank, zij het in beperkte mate, in strafmatigende zin rekening houden met de omstandigheid dat, zoals in onderdeel 10 van dit vonnis bepaald, voor een aanzienlijk bedrag aan onder verdachte in beslaggenomen voorwerpen verbeurd wordt verklaard.
Bij de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden, is van belang het door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 1 december 2016 is aangehouden in verband met de tenlastegelegde feiten. Deze aanhouding wordt hier genomen als startpunt van de redelijke termijn. Dit vonnis wordt ongeveer zes en een half jaar nadien gewezen. De redelijke termijn is dus overschreden met vier en een half jaar. Een deel van die overschrijding is te verklaren door de omvang en gecompliceerdheid van de zaak, nu het gaat om feiten die naar hun aard lastig te onderzoeken zijn. De rechtbank zal gelet op het voorgaande een strafkorting van zes maanden toepassen.
De rechtbank heeft het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte gezien waaruit blijkt dat verdachte nooit eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank is gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 24 maanden onvoldoende recht doet aan de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal daarom een hogere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Alle strafverzwarende omstandigheden afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden. Met toepassing van de strafkorting van zes maanden gelet op de overschrijding van de redelijke termijn komt de rechtbank tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

10.Beslag

Blijkens de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 6 maart 2023 (beslaglijst) zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2. 1 STK Vorderingen, waarde 38.234,38, omschrijving: [naam bank 1] [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] RHV 008H, [naam bank 1] Monaco;
3. 1 STK Vorderingen, waarde 77.762,36, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] , CIC Agence;
4. 1 STK Vorderingen, waarde 9.952,81, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] , Credit Lyonnais;
5. 1 STK Vorderingen, waarde 4.995,82, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] , [naam] ;
6. 1 STK Personenauto [kenteken] , omschrijving: Paars, merk: Bentley, waarde 279323;
7. 1 STK Vorderingen, waarde 36.363, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] saldo euro's, CFM Monaco;
8. 1 STK Vorderingen, waarde 52.969,69, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] saldo USD, Banque UBP;
9. 1 STK Vorderingen, waarde 1.067.999,28, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [naam stichting 2] saldo euro's, Union Bancaire Prive;
10. 1 STK Vorderingen, waarde 35.737,79, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] CIM tnv [naam trustkantoor] Ltd, C.I.M. Banque;
11. 1 STK Vorderingen, waarde 804.331,73, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] [bankrekeningnummer 1] , [naam] .
Voorts is onder [medeverdachte 2] het volgende voorwerp in beslag genomen:
1. 1 STK Onroerende registergoederen, waarde 1.206.000,-, omschrijving:
[adres 1] , kadastraal bekend Gemeente [plaats] , sectie C, nummer [nummer] dossnr. deurwaarder: 90029511.
10.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van alle op de beslaglijst vermelde vermogensbestanddelen alsmede de villa, waarvan de WOZ waarde op 1 januari 2022 is vastgesteld op 1.819.000,- euro.
10.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman vindt het standpunt van de officier van justitie, dat met toepassing van de vermengingsleer van de Hoge Raad het gehele vermogen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen, te kort door de bocht. Met dit uitgangspunt zou in de eerste plaats de vermenging tussen het bestuursrecht en het strafrecht ten onrechte bezegeld worden, waarmee de verbeurdverklaring als een incasso gaat fungeren voor de fiscus. Ten tweede mogen de bedragen die de kennismigranten hebben betaald niet in het totale vermogen dat vatbaar zou zijn voor verbeurdverklaring worden betrokken, aangezien de betrokken personen deze bedragen vrijwillig hebben betaald. Ten derde kan de vermengingsleer die het Openbaar Ministerie in deze zaak voor ogen heeft niet als juist worden aanvaard, omdat volgens de Hoge Raad in situaties waarin het gaat om vermogen dat gedeeltelijk en/of middellijk van misdrijf afkomstig is, een onbegrensde wetstoepassing niet in alle gevallen strookt met de bedoeling van de wetgever. Tot slot vindt de raadsman dat de waarde van de Bentley – ongeveer een ton – in mindering moet worden gebracht op de betalingsplicht die als gevolg van de verbeurdverklaring ontstaat.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de tegoeden op de bankrekeningen onder 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10 en 11 en de personenauto Bentley onder 6 allemaal goederen zijn die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde misdrijven zijn verkregen en dat deze bankrekeningen en de Bentley daarom vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Deze bankrekeningen en de Bentley behoren aan verdachte toe, ook die van [naam stichting 2] onder 8 en [naam foundation] onder 11, aangezien verdachte ook daarover beschikkingsmacht had en hij de uiteindelijk economisch gerechtigde daarvan is. Hetzelfde geldt voor de onder 1 genoemde woning aan de [adres 1] , die in bezit was van verdachte. Deze woning is weliswaar niet onder verdachte in beslag genomen, maar verdachte had een zodanige zeggenschap over en belang bij deze woning dat hij als uiteindelijk begunstigde daarvan kan worden beschouwd. Zoals hiervoor onder 5.3.3., bij de bewijsoverwegingen over witwassen uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de absolute en relatieve omvang van het uit misdrijf verkregen vermogen in combinatie met de stelselmatigheid en lange duur van de strafbare feiten wel degelijk sprake is van vermogingsvermenging. De rechtbank ziet niet op grond waarvan de Bentley, die is betaald vanuit dit vermogen, in mindering zou moeten worden gebracht.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande voldoende aanleiding om de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd te verklaren. De rechtbank zal daarom als bijkomende straf bepalen dat de voorwerpen verbeurd worden verklaard.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 51, 57, 197a, 225, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

12.Beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van feiten 4 en 5 nietig wat betreft de woorden ‘een groot aantal perso(o)n(en), (…) waaronder:’.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
feitelijke leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en die ander uit winstbejag gelegenheid en middelen verschaffen tot het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep en terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 5:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 6:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Verklaart verbeurdde op de beslaglijst van verdachte vermelde voorwerpen, te weten:
2. 1 STK Vorderingen, waarde 38.234,38, omschrijving: [naam bank 1] [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] RHV 008H, [naam bank 1] Monaco;
3. 1 STK Vorderingen, waarde 77.762,36, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] , CIC Agence;
4. 1 STK Vorderingen, waarde 9.952,81, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] , Credit Lyonnais;
5. 1 STK Vorderingen, waarde 4.995,82, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] , [naam] ;
6. 1 STK Personenauto [kenteken] , omschrijving: Paars, merk: Bentley, waarde 279323;
7. 1 STK Vorderingen, waarde 36.363, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] saldo euro's, CFM Monaco;
8. 1 STK Vorderingen, waarde 52.969,69, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] saldo USD, Banque UBP;
9. 1 STK Vorderingen, waarde 1.067.999,28, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [naam stichting 2] saldo euro's, Union Bancaire Prive;
10. 1 STK Vorderingen, waarde 35.737,79, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] CIM tnv [naam trustkantoor] Ltd, C.I.M. Banque;
11. 1 STK Vorderingen, waarde 804.331,73, omschrijving: [bankrekeningnummer 1] tnv [verdachte] [bankrekeningnummer 1] , [naam] .
Verklaart verbeurdhet op de beslaglijst van [medeverdachte 2] vermelde voorwerp, te weten:
1. 1 STK Onroerende registergoederen, waarde 1.206.000,-, omschrijving:
[adres 1] , kadastraal bekend Gemeente [plaats] , sectie C, nummer [nummer] dossnr. deurwaarder: 90029511.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2023.
[...]
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste document- en paginanummering. Indien sprake is van een proces-verbaal betreft dat steeds een in wettelijke vorm door bevoegde opsporingsambtenaren op ambtseed of -belofte opgemaakt proces-verbaal. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds geschriften.
2.Voor zover in de voetnoten verwezen wordt naar informatie uit het handelsregister betreft dit telkens gegevens die zijn uitgedraaid op 9 juni 2015.
3.DOC-78, p. 1.
4.DOC-6, p. 1 en 2.
5.DOC-6, p. 1 en 2.
6.DOC-7.
7.DOC-5, p. 1 en 2.
8.AMB-089, p. 4.
9.DOC-1285, p. 2.
10.DOC-492.
11.DOC-1303.
12.DOC-1304.
13.DOC-1342.
14.DOC 1419, p.10.
15.DOC-1419, p. 11.
16.DOC-1371, p. 2.
17.DOC-13, p. 7.
18.DOC-954, p. 6.
19.DOC-20, p. 1 en 2.
20.DOC-12, p. 1 en 2.
21.AMB-093 p. 3.
22.DOC-28, p. 1.
23.DOC-7.
24.DOC-640, p. 3 en 4.
25.DOC-1502.
26.AMB-102, p. 3.
27.DOC-77, p. 2 en 12.
28.V-019-01, p. 2.
29.DOC-200, p. 1.
30.DOC-200, p. 10.
31.DOC-13.
32.AMB-001, p. 4 en 5.
33.PD-001-01, p. 1.
34.PD-019-01, p. 1 en 2.
35.IBN-A-04.
36.IBN-C-04.
37.IBN-D-04.
38.IBN-B-01.
39.DOC-1599.
40.IBN-A-05.
41.IBN-B-02.
42.IBN-C-05.
43.IBN-D-05.
44.DOC-1599.
45.DOC-1371, p. 2.
46.DOC-1371, p. 3.
47.DOC-706.
48.DOC-709a.
49.G-032A, p. 1, 2, 5.
50.AMB-013 p. 3.
51.AMB-063, p. 54, 55 en 67 t/m 69.
52.DOC-400.
53.DOC-401.
54.DOC-402.
55.AMB-059, p. 2, 3, 5 en 8.
56.AMB-055, p. 7 t/m 9.
57.V-014-01A, p. 1 en 7 t/m 10, 16 en 17.
58.AMB-055, p. 22 en 23.
59.DOC-955.
60.DOC-39.
61.DOC-954.
62.DOC-1307.
63.DOC-42.
64.DOC-961.
65.DOC-1309.
66.DOC-965.
67.DOC-964.
68.DOC-963.
69.DOC-962.
70.DOC-1310.
71.DOC-1412, p. 1 en 4.
72.AMB-076, p. 4.
73.AMB-084, p. 6 t/m 13.
74.DOC-1371, p. 8.
75.AMB-064, p. 10.
76.DOC-28, p. 1.
77.AMB-064, p. 55.
78.AMB-021, p. 5.
79.AMB-043, p. 2, 3, 7 en 40.
80.AMB-046, p. 1.
81.DOC-683 en DOC-684.
82.AMB-054, p. 1 t/m 3 en 6 t/m 8.
83.DOC-583 t/m DOC-585.
84.AMB-043, p. 4.
85.AMB-054, p. 3, 4.
86.AMB-079, p. 32.
87.AMB-080, p. 17 en 18.
88.AMB-085, p. 26.
89.AMB-076, p. 3.
90.AMB-076, p. 3.
91.AMB-076, p. 7.
92.AMB-084, p. 14 t/m 17.
93.DOC-1529.
94.DOC-1419, p. 11.
95.AMB-084, p. 17 t/m 18.
96.AMB-089, p. 5.
97.V-019-15, p. 2, 6.
98.V-019-10, p. 3.
99.AMB-013, p. 6.
100.G-030-01, p. 6, 8, 9.
101.G-002-01, p. 2, 7.
102.G-028-01, p. 3, 4, 5, 6.
103.DOC-1371, p. 2.
104.DOC-955.
105.V-002-01, p. 9.
106.DOC-39.
107.DOC-954.
108.DOC-39.
109.DOC-954.
110.AMB-09, p. 11
111.DOC-1285, p. 1.
112.AMB-093, p. 13.
113.AMB-089, p. 6 en 7.
114.DOC-1081.
115.DOC-231.
116.DOC-1558, p. 1, 4, 5, 17.
117.AMB-069, p. 4.
118.AMB-072, p. 9 t/m 11.
119.V-002-02, p. 3.
120.V-002-01, p. 2, 3, 4, 10, 11, 12.
121.AMB-069, p. 3.
122.AMB-069, p. 4.
123.DOC-1083.
124.DOC-1084.
125.DOC-302.
126.AMB-069, p. 5.
127.DOC-1085.
128.AMB-069, p. 5.
129.DOC-1086.
130.DOC-635.
131.DOC-1087.
132.DOC-1088.
133.G-005-02, p. 3, 4, 5, 6.
134.AMB-070, p. 4.
135.DOC-1089.
136.DOC-328.
137.AMB-070, p. 5.
138.DOC-1090.
139.AMB-070, p. 5.
140.DOC-1091.
141.DOC-300.
142.DOC-1092.
143.TAP-013-3199.
144.AMB-071, p. 5, 6.
145.DOC-1100 t/m DOC-1109.
146.DOC-336 t/m DOC-340.
147.DOC-1111a.
148.AMB-071, p. 11, 12.
149.DOC-1433.
150.AMB-088, p. 6.
151.DOC-804 en DOC-805.
152.DOC-1312.
153.G-042-01, p. 3, 4, 7, 9.
154.AMB-088, p. 9, 10.
155.DOC-408.
156.DOC-406.
157.DOC-1229.
158.DOC-1558, p. 11.
159.G-025-01 en G-026-01, p. 4.
160.AMB-088, p. 11.
161.DOC-1558, p. 12.
162.AMB-088, p. 17, 18, 19.
163.DOC-233.
164.DOC-234.
165.AMB-112, p. 3, 4.
166.DOC-1559 t/m DOC-1566.
167.AMB-112, p. 4, 5, 6.
168.DOC-1567 t/m DOC-1575.
169.DOC-1579.
170.AMB-112, p. 7, 8.
171.DOC-1580.
172.DOC-1582.
173.AMB-112, p. 9, 10, 11, 12.
174.DOC-0108.
175.DOC-1588.
176.DOC-1591.
177.DOC-1588.
178.AMB-088, p. 5.
179.DOC-263.
180.G-003-01, p. 3.
181.AMB-021, p. 3.
182.DOC-706.
183.DOC-715, p. 1, 5.
184.V-002-03, p. 4.
185.AMB-021, p. 5 t/m 7.
186.DOC-593.
187.V-019-16, p.8.
188.G-042-01, p. 5, 6, 7, 8.
189.V-002-03, p. 4, 5.
190.AMB-021, p. 7, 8.
191.AMB-076, p. 4.
192.AMB-064, p. 18, 19, 20.
193.DOC-741.
194.AMB-064, p. 20.
195.DOC-716a t/m DOC-718a.
196.AMB-064, p. 21.
197.AMB-064, p. 23.
198.DOC-759.
199.AMB-059, p. 5, 6, 7.
200.AMB-054, p. 3.
201.DOC-565.
202.AMB-059, p. 8, 9.
203.AMB-054, p. 5.
204.DOC-566.
205.DOC-591a.
206.DOC-401 t/m DOC-403.
207.ZD-003-01, p. 8.
208.DOC-1077, p. 2.
209.AMB-055, p. 24.
210.AMB-055, p. 7, 24.
211.AMB-055, p. 16.
212.AMB-055, p. 19.
213.AMB-055, p. 8, 16, 17, 20.
214.DOC-1282.
215.DOC-1078.
216.AMB-055, p. 25.
217.AMB-055, p. 10.
218.G-43-01a, p. 3, 4.
219.AMB-055, p. 11.
220.DOC-1150, p. 1, 2, 3.
221.AMB-043, p. 1, 2, 3, 4.
222.DOC 1538a.
223.AMB-055, p. 11.
224.AMB-055, p. 12, 13.
225.AMB-055, p. 16.
226.AMB-055, p. 12, 13, 18, 19.
227.AMB-055, p. 24, 25.
228.AMB-055, p. 24, 25.
229.AMB-102, p. 3.
230.AMB-055, p. 24, 25.
233.AMB-090, p. 4.
234.DOC-1068a en DOC-1069a.
235.AMB-079, p. 28, 29.
236.V-019-12, p. 3, 4.
237.V-019-14, p. 6, 7, 11.
238.IBN-B-01.
239.AMB-079, p. 8.
240.IBN-C-05.
241.AMB-079, p. 4, 26, 27.
242.DOC-841, DOC-842, DOC-844, DOC-846 t/m DOC-849.
243.AMB-079, p. 2, 23.
244.AMB-079, p. 26, 27, 29, 30.
245.AMB-085, p. 4, 6, 7, 8, 11, 12, 24, 28.
246.DOC-1151, 1152, 499, 1147, 780, 802, 1148, 1149, 496.
247.AMB-043, p. 18, 19.
248.DOC-679.
249.DOC-678.
250.AMB-043, p. 22, 27.
251.DOC-1067.
252.AMB-043, p. 5, 28, 29, 30, 35, 36, 41.
253.DOC-673, 807.
254.G-048a, p. 60, 61.