Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
een groot aantal perso(o)n(en), (…) waaronder:’. In de tenlastelegging wordt gesproken over een groot aantal personen, waarna elf personen bij naam worden genoemd. Het is niet duidelijk wie nog meer bedoeld kan zijn met ‘een groot aantal personen’. De beschuldiging is in zoverre niet voldoende gedetailleerd. Daarom is de dagvaarding wat dat gedeelte betreft nietig.
In het dossier worden de namen van nog drie personen genoemd, die niet in de tenlastelegging zijn opgenomen.
een groot aantal perso(o)n(en), (…) waaronder:’
De vervolging van verdachte voor dit feit is daarom in strijd met het verbod op willekeur en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, nu geen enkel redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie in dit geval tot dagvaarding over zou gaan.
loopholesin de wet, en wat verdachte wordt verweten, namelijk feitelijke leiding geven aan het opzettelijk verzwijgen van enorme bedragen voor de fiscus.
5.Waardering van het bewijs
Verder is artikel 51 (opdracht/feitelijke leiding geven) van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet ten laste gelegd.
De kennismigrantenregeling maakt immers een ongerechtvaardigd onderscheid op basis van intelligentie c.q. arbeid-intellectuele capaciteiten, waardoor laagopgeleiden worden gediscrimineerd ten opzichte van hoogopgeleiden. Er is geen objectieve rechtvaardiging voor dit onderscheid en er is sprake van extreem onrecht. Aan deze discriminatoire kennismigrantenregeling mogen daarom geen rechtsgevolgen worden verbonden. Omdat de hele kennismigrantenregeling onverbindend is, is geen sprake van wederrechtelijkheid ten aanzien van feiten 4 en 5, hetgeen artikelen 197a Sr en 326 Sr wel vereisen. Daarom moet verdachte van deze feiten worden vrijgesproken.
Bovendien kan van oplichting geen sprake zijn omdat aan de IND de bescherming van artikel 326 Sr niet toekomt. Er is geen sprake van een samenweefsel van verdichtsels, maar van een samenweefsel van discriminatoir handelen. Van oplichting kan ook geen sprake zijn, nu het middel niet geëigend is. De IND heeft niet de vereiste omzichtigheid getoond en had de onjuiste voorstelling van zaken moeten onderkennen.
(Ultimate Beneficiair Owner)van [naam trustkantoor] Ltd [57] en voldeed aan de lokale vereisten door ook een lokale bestuurder te benoemen. Verdachte hield feitelijk wel de volledige beschikkingsmacht over [naam trustkantoor] Ltd en was gemachtigd met betrekking tot de bankrekening van die Ltd. [58] Op deze wijze verdween de Nederlandse omzet nog verder uit het zicht van de Nederlandse overheid.
[kennismigrant 1]voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning als kennismigrant, waarbij [naam bv 1] als werkgever stond vermeld. Voor de aanvraag en verlenging van de verblijfsvergunning zijn twee formulieren met arbeidsovereenkomsten overgelegd aan de IND.
[kennismigrant 2]is bij de IND twee keer een verzoek gedaan voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning als kennismigrant met [naam bv 1] als werkgever. Voor de aanvraag en verlenging van de verblijfsvergunning zijn twee formulieren overgelegd aan de IND. Blijkens het eerste aanvraagformulier van 4 maart 2013 zou [kennismigrant 2] gaan werken als senior accountmanager voor een bruto maandsalaris, exclusief vakantiegeld, van € 4.050,- op basis van een tijdelijk contract van 15 december 2012 tot en met 14 december 2014. [naam bv 2] / [naam bv 1] is de naam van de werkgever op het aanvraagformulier. In de bij de aanvraag gevoegde arbeidsovereenkomst staat als ingangsdatum 15 december 2012 en een duur van 24 maanden. De arbeidsovereenkomst is op 12 november 2012 ondertekend door [kennismigrant 2] en op 27 november 2012 door [persoon 3] namens de werkgever. [134] [135] [136]
“Ik snap het helemaal niet. We hebben een enorm bedrag geld aan hem betaald. Waarvoor? Voor deze grote problemen? Zodat ik over één jaar paspoort niet krijg? Ik begrijp het helemaal niet”. [143]
[kennismigrant 3]is in 2008 voor het eerst een aanvraagformulier ingediend voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van de kennismigrantenregeling. Daarna is nog zes maal een aanvraagformulier voor verlenging ingediend, voor het laatst in oktober 2014. Uit de aanvraag- en verlengingsformulieren komt naar voren dat [naam bv 1] de werkgever was van [kennismigrant 3] vanaf de eerste aanvraag in 2008. Bij de aanvraagformulieren zijn ook werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten gevoegd.
[kennismigrant 4]is een kennismigrantenverblijfsvergunning verleend van 1 december 2006 tot en met 22 maart 2010. Vanaf 22 maart 2010 is deze omgezet naar een vergunning regulier voor onbepaalde tijd. De betrokken werkgever was [naam bv 1] . Tussen [kennismigrant 4] en haar werkgever zijn twee arbeidsovereenkomsten opgesteld. Deze arbeidsovereenkomsten zijn aangetroffen bij de doorzoeking van het pand op [adres 4] op 1 december 2016.
[migrant 1]is op 1 juni 2014 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als
Director Strategic Development. De aanvangsdatum van de arbeidsovereenkomst was 1 juni 2014 en de contractperiode was 36 maanden. In april 2014 werd door [naam hotel management] BV een kennismigrantenverblijfsvergunning aangevraagd voor [migrant 1] . [migrant 1] werd per 17 juli 2014 benoemd als bestuurder van [naam hotel 1] BV. Verdachte is betrokken geweest bij het opzetten van de nieuwe bedrijfsstructuur voor [naam hotel management] BV en het creëren van de niet bestaande arbeidsverhouding tussen [migrant 1] en [naam hotel management] BV. Verdachte heeft zich ook bezig gehouden met de referentenaanvraag van [naam hotel management] BV.
Director Strategic Developmentvoor [naam hotel management] BV nooit uitgevoerd, aangezien hij in Rusland woonachtig was, alleen Russisch spreekt en geen verstand heeft van strategieën. [154] [155] [156] [157] [158] [159]
[migrant 2]is een soortgelijke werkwijze gehanteerd met een constructie bij het bedrijf [naam bedrijf 3] BV, waarbij werd verhuld dat [migrant 2] feitelijk directeur en eigenaar was van [naam bedrijf 3] BV. De aanvraag voor de erkenning van de referentenstatus deed [naam bedrijf 3] BV op 13 november 2015 bij de IND. De aanvraag is ondertekend met de naam [persoon 17] . [persoon 17] is gehoord en heeft verklaard hiervan niet op de hoogte te zijn. [migrant 2] heeft als medewerker van [naam bedrijf 3] BV een verblijfsvergunning op basis van de kennismigrantenregeling gekregen vanaf 6 juli 2011. Per 6 juli 2016 is deze verlengd tot 6 juli 2021. [migrant 2] heeft verklaard dat hij in Nederland een holdingstructuur wilde opzetten en daarvoor contact heeft gezocht met verdachte voor het regelen van verblijf in Nederland. [migrant 2] is via verdachte te weten gekomen over de kennismigrantenregeling. Middels de advocaat van [migrant 2] is ongeveer € 3.000,- betaald aan verdachte voor de hulp bij het verkrijgen van de verblijfsvergunning op basis van de kennismigrantenregeling. [160] [161]
[migrant 3]is een bedrijfsconstructie opgesteld waardoor hij in dienst trad van zijn eigen onderneming en op basis waarvan een verblijfsvergunning als kennismigrant is verkregen. [migrant 3] was aanvankelijk enig aandeelhouder en directeur van [rechtspersoon 2] . In 2008 heeft hij zijn aandelen en het bestuur overgedragen aan buitenlandse vennootschappen. Verdachte heeft dit voor [migrant 3] geregeld. De IND accepteerde op 2 november 2009 het convenant met [rechtspersoon 2] om kennismigranten in dienst te mogen nemen. Als contactpersoon stond voornoemde [persoon 17] vermeld. Tussen [migrant 3] en [rechtspersoon 2] werd een arbeidsovereenkomst gesloten op 8 februari 2010. Hierin stond vermeld dat [migrant 3] per 1 juni 2010 zou gaan werken in de functie van
Business Development Managervoor een periode van 60 maanden. De arbeidsovereenkomst is ondertekend door [migrant 3] (werknemer) en door [persoon 17] (werkgever). [migrant 3] heeft vervolgens een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als kennismigrant’ verkregen. Deze was geldig van 9 juli 2010 tot 1 juni 2015 en is in april 2013 met terugwerkende kracht per 1 augustus 2012 ingetrokken. [persoon 17] verklaarde dat hij niet bekend was met [migrant 3] en ook niet met het ingediende verzoek. [persoon 17] had nog nooit gehoord van [rechtspersoon 2] en heeft verklaard dat hij als stroman gebruikt kan zijn. [rechtspersoon 2] heeft 22 maandelijkse termijnen van € 5.500,- betaald aan [naam bv 1] in de periode 2009 tot en met 2011. Dit was volgens [migrant 3] onder meer voor het regelen van een verblijfsvergunning voor [migrant 3] en zijn familie. [162] [163] [164]
[migrant 4]en
[migrant 5]zijn verblijfsvergunningen verleend op basis van een arbeidsovereenkomst met het bedrijf [naam bv 3] (hierna: [naam bv 3] ).
[migrant 4]is een verblijfsvergunning als kennismigrant verleend van 1 juli 2009 tot 1 juli 2014 en een verlenging daarvan voor de periode 3 september 2014 tot 3 september 2019.
Service Level Managervoor 40 uur per week tegen een salaris van € 3.900,- bruto per maand en € 50.544,- bruto per jaar, inclusief vakantiegeld. [165] [166]
[migrant 5]is een verblijfsvergunning als kennismigrant verleend van 1 januari 2009 tot 1 januari 2014 en een verblijfsvergunning met de aantekening ‘EG langdurig ingezetene’ met ingang van 1 januari 2014. Met ingang van 15 september 2014 is aan [migrant 5] het Nederlanderschap verleend. De aanvraagformulieren voor de verblijfsvergunning zijn ondertekend door [persoon 18] op 10 november 2008 en 17 december 2008. Bij de aanvraag van de verblijfsvergunning zijn door [naam bv 3] afgegeven werkgeversverklaringen en een arbeidsovereenkomst met [migrant 5] gevoegd. De werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomst zijn namens [naam bv 3] ondertekend met de naam [persoon 18] . Hierin staat dat [migrant 5] met ingang van 1 december 2008 in dienst trad bij [naam bv 3] in de functie van E-Commerce Manager voor 40 uur per week tegen een salaris van € 4.000,- bruto per maand, inclusief vakantiegeld € 51.840,- bruto per jaar. Ook bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is een door [persoon 18] ondertekende werkgeversverklaring van [naam bv 3] gevoegd. [167] [168] [169]
[persoon 18] is in dienst geweest bij [naam bv 3] van 10 december 2007 (of 1 november 2007) tot 30 april 2008. Alle namens [naam bv 3] met de naam [persoon 18] getekende documenten zijn getekend op een moment waarop [persoon 18] niet meer in dienst was van [naam bv 3] . Twee documenten met de naam [persoon 18] zijn ondertekend terwijl zij op dat moment al ruim drie jaar niet meer in Nederland woonde. De arbeidsinspecteur heeft op 8 november 2011 op het bedrijfsadres van [naam bv 3] geen bedrijfsactiviteiten waargenomen.
De kennismigrantenregeling is niet toegepast, maar misbruikt. De zogenaamde (want niet echte) kennismigranten zijn hierdoor hoe dan ook niet benadeeld door de kennismigrantenregeling, maar juist bevoordeeld. Van (negatieve) discriminatie kan in hun geval dan ook geen sprake zijn. Voor een aantal van deze personen geldt bovendien dat de kennismigrantenregeling in het geheel niet van toepassing was, nu zij ook UBO van de bedrijven waren en voor hen slechts de regeling voor zelfstandigen in aanmerking kwam. Nu bij voorbaat kan worden uitgesloten dat één van de in de zaak betrokken personen werkelijk een kennismigrant was in de zin van de kennismigrantenregeling, komt de rechtbank dus niet toe aan de vraag of deze regeling al dan niet strijdig is met de bepalingen waarop een beroep is gedaan.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Uit het voorgaande blijkt immers dat hier geen sprake was van evidente, verwijtbare dommigheid van de IND, zoals door de verdediging wordt gesteld. Verdachte en de medeverdachten hebben succesvol geprobeerd de IND ertoe te bewegen vergunningen te verstrekken. Daartoe hebben zij zich bediend van valse arbeidsovereenkomsten en werkgeversverklaringen en van erkende referenten. Als de IND had geweten dat deze documenten vals waren, dan waren de vergunningen nooit afgegeven, zoals door de IND zelf ook is aangegeven. Dat de IND is uitgegaan van de echtheid van die documenten en de onjuiste voorstelling van de zaken niet heeft doorzien is onder de hierboven geschetste omstandigheden geen verwijtbare dommigheid.
call reportsopgemaakt waaruit blijkt dat verdachte als reden voor de contante opnamen heeft verklaard dat hij zijn saldo opneemt om dit onder te brengen op de rekening van de stichting van de familie, dat hij zijn persoonlijke vermogen op de rekening van de stichting realiseert en dat hij geld op de rekening van de stichting stort in het kader van de aankoop van een registergoed in Nederland. [192] [193]
call reportvan [persoon 10] van de [naam bank 1] bank was hiervan € 100.500,- bedoeld als een eerste betaling ten gunste van het notariskantoor voor een huis dat de klant, [persoon 4] , samen met haar kleinzoon koopt in [plaats] , vlak bij de kantoren van de familie [naam trustkantoor] , en het resterende bedrag zou later volgen. Op 8 oktober 2010 is nogmaals een bedrag, dit keer € 790.320,-, overgemaakt van bankrekening [bankrekeningnummer 1] naar de bankrekening van [naam notarissen] , met de vermelding ‘on behalf of [medeverdachte 2] for [adres 1] – [plaats] ’. [196]
De werkzaamheden werden gefactureerd door middel van gespecificeerde pro forma facturen via de iMuisadministratie 1060 op naam van [naam trustkantoor] Global. Deze facturen werden veelal via e-mail (via de postbus ‘ [postbus] ’) toegestuurd aan de klant. In de e-mail werd aangegeven op welke bankrekening het factuurbedrag moest worden overgemaakt. Na ontvangst van de betaling werden door [medeverdachte 1] definitieve facturen opgemaakt via de iMuis administratie 1027 van [naam trustkantoor] Ltd. De definitieve factuur kreeg een factuurdatum die enkele dagen voor de betalingsdatum lag en werd opgemaakt op naam van het bedrijf dat de betaling had gedaan op basis van de voorlopige factuur. De datum die op de factuur werd vermeld correspondeerde niet met de feitelijke datum waarop de factuur was opgemaakt. [medeverdachte 1] deed dit in opdracht van verdachte. De definitieve factuur werd gebruikt voor de eigen administratie van verdachte. [235] [236] [237]
descriptionde omschrijving ‘Legal & Tax services’. Deze omschrijving staat niet op de voorlopige facturen. Op de voorlopige facturen staan andere omschrijvingen en zijn de omschrijvingen gedetailleerder. [240] [241] [242]
attorneyvan [naam foundation] en op 15 november 2010 door [persoon 17] als
attorneyvan [naam trustkantoor] Ltd. De tweede overeenkomst is eveneens ondertekend door [persoon 21] , op 20 april 2011, en door [persoon 17] , op 27 april 2011. [persoon 17] en [persoon 21] hebben verklaard dat zij elkaar niet kennen en dat zij geen advocaat zijn. [persoon 21] heeft de documenten niet ondertekend. Volgens [persoon 3] zijn [persoon 17] en [persoon 21] katvangers van verdachte. [247] [248] [249]
management feein ieder geval pas opgemaakt zijn na 26 augustus 2013, terwijl deze overeenkomsten zijn gedateerd in november 2010 en april 2011. De overeenkomsten zijn in werkelijkheid opgemaakt op een latere datum dan de datum die erop is aangegeven. [250] [251]
management feein rekening bij [naam trustkantoor] Ltd. De facturen hebben betrekking op de periode december 2010 - december 2013. In totaal wordt 37 x € 50.000,- = € 1.850.000,- in rekening gebracht bij [naam trustkantoor] Ltd, terwijl er maar twintig keer een bedrag is overgemaakt. Alle zevenendertig facturen zijn qua opmaak hetzelfde waarbij alleen variatie te zien is in ‘Invoicenumber’ en ‘orderdate’. Op geen van de facturen staat een bankrekeningnummer waar [naam trustkantoor] Ltd op zou moeten betalen. Het is niet aannemelijk dat deze managementwerkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Deze facturen zijn eveneens op een latere datum opgemaakt dan de op de factuur vermelde datum. [252] [253]
6.Bewezenverklaring
7.Strafbaarheid van de feiten
8.Strafbaarheid van verdachte
9.Motivering van de straf
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 1 december 2016 is aangehouden in verband met de tenlastegelegde feiten. Deze aanhouding wordt hier genomen als startpunt van de redelijke termijn. Dit vonnis wordt ongeveer zes en een half jaar nadien gewezen. De redelijke termijn is dus overschreden met vier en een half jaar. Een deel van die overschrijding is te verklaren door de omvang en gecompliceerdheid van de zaak, nu het gaat om feiten die naar hun aard lastig te onderzoeken zijn. De rechtbank zal gelet op het voorgaande een strafkorting van zes maanden toepassen.
10.Beslag
11.Toepasselijke wettelijke voorschriften
12.Beslissingen
gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden.