ECLI:NL:RBAMS:2023:3488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
C/13/734199 / KG ZA 23-440
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering BKR-registratie in kort geding

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam in een kort geding uitspraak gedaan over de vordering van [eiser] tot verwijdering van zijn BKR-registraties. [Eiser] had een persoonlijke lening bij ING Bank N.V. en had in het verleden betalingsachterstanden op zijn betaalrekening en lening, wat leidde tot registratie in het CKI van het BKR. Ondanks dat [eiser] zijn schuld aan ING in januari 2023 had voldaan, weigerde ING de BKR-registraties te verwijderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vordering, maar dat de belangen van ING bij handhaving van de registraties zwaarder wogen. De rechter wees de vordering van [eiser] af, onder verwijzing naar de wettelijke verplichtingen van kredietaanbieders en de belangenafweging tussen de partijen. [Eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van ING, die op € 1.755,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij verzoeken tot verwijdering van kredietregistraties.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/734199 / KG ZA 23-440 DvH/MAH
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak op 31 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 26 mei 2023,
advocaat mr. P. Thole te Alkmaar,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING worden genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, en mr. M.A.H. Verburgh, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
- [eiser] met mr. Thole,
- aan de kant van ING: [naam] (medewerker Bijzonder Beheer) met mr. Posthuma.

1.1. De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2023 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding. ING heeft mede aan de hand van een op voorhand ingediende akte verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en een pleitnota. De behandeling van de zaak is gesloten en vervolgens is mondeling uitspraak gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 29a lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit proces-verbaal opgemaakt, dat op 1 juni 2023 aan partijen wordt afgegeven.

2.De mondelinge uitspraak

Feiten
2.1.
[eiser] woont samen met zijn partner en kind van vijf maanden oud in een huurwoning van 79 m2 met twee slaapkamers.
2.2.
[eiser] had (tot in 2020) bij ING een betaalrekening met nummer [rekeningnummer] en sinds augustus 2018 een persoonlijke lening (het krediet) van € 15.000,00 (met contractnummer: [contractnummer] ). In 2019 zijn ongeoorloofde roodstanden ontstaan op de betaalrekening en achterstanden in de termijnbetalingen op het krediet. In 2020 is het debetsaldo op de betaalrekening en de resterende openstaande lening opgeëist. In dat kader heeft ING ten aanzien van [eiser] registraties geplaatst in het CKI (Centraal Krediet Informatiesysteem) van het BKR (Stichting Bureau Kredietregistratie).
2.3.
In het CKI staat thans ten aanzien van [eiser] met betrekking tot de betaalrekening per 18 januari 2020 een achterstand (bijzonderheidscode A) en opeising van de achterstand (bijzonderheidscode 2) geregistreerd. Met betrekking tot het krediet staan per 14 april 2020 eveneens codes A en 2 geregistreerd. Bij beide is als praktische einddatum 10 januari 2023 vermeld.
2.4.
Op 24 februari (en 11 mei) 2023 is namens [eiser] via Vesting Finance aan ING verzocht de BKR-registraties uit het CKI te verwijderen. De verzoeken zijn op 23 maart (respectievelijk 11 mei) 2023 afgewezen.
2.5.
[eiser] heeft op 17 maart 2023 een koopovereenkomst getekend voor de koop van een woning in Maasdijk voor € 400.000,00. De koopovereenkomst bevat een financieringsvoorbehoud, dat – na verlenging – uiterlijk 31 mei 2023 kan worden ingeroepen.
2.6.
[eiser] vordert in dit kort geding verwijdering van de BKR-registraties, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van ING in de proces- en nakosten, met wettelijke rente. ING voert daartegen verweer.
Beoordeling
2.7.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering want hij kan uiterlijk vandaag een beroep doen op het financieringsvoorbehoud.
2.8.
Het beroep van ING op niet-ontvankelijkheid wordt afgewezen. De termijn in artikel 35 lid 2 Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) geldt uitsluitend voor de belanghebbende die gebruik wenst te maken van de in dat artikel geregelde verzoekschriftprocedure (conclusie/vordering tot cassatie in het belang der wet van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad van 9 december 2022, ECLI:NL:PHR:2022:1154, 3.6). Nu [eiser] ervoor heeft gekozen zijn vordering in kort geding in te stellen, is hij niet aan deze termijn van zes weken gebonden.
2.9.
Op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (Wft) zijn kredietaanbieders, zoals ING, verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie, dat wordt uitgevoerd door het BKR. Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds het beschermen van consumenten tegen overkreditering, anderzijds het beschermen van aanbieders van krediet tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. In het kader van het deelnemen aan dat stelsel van kredietregistratie verwerken de kredietaanbieders persoonsgegevens.
2.10.
Aan [eiser] , van wie persoonsgegevens zijn geregistreerd bij het BKR, komt het recht toe tot verwijdering van zijn gegevens als bedoeld in artikel 17 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en het recht van bezwaar als bedoeld in artikel 21 AVG.
2.11.
[eiser] heeft op grond van artikel 21 lid 1 AVG vanwege zijn specifieke situatie bezwaar gemaakt bij ING tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens. Nu ING dat bezwaar heeft afgewezen, kan [eiser] de rechter om een doeltreffende voorziening vragen. Daarbij is de vraag of ING aannemelijk heeft gemaakt dat haar dwingende gerechtvaardigde belangen (het tweeledig doel van de kredietregistratie) in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van [eiser] . Deze belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de nu bekende feiten en omstandigheden, dus ook die van na de registratie. Zoals bij elke gegevensverwerking moet verder zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
2.12.
Geoordeeld wordt dat het belang van ING bij handhaving van de BKR-registraties zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij het verwijderen daarvan. Dit betekent dat zijn vordering ING te veroordelen de BKR-registraties te verwijderen zal worden afgewezen. Dit wordt als volgt toegelicht.
2.13.
Er zijn aanvankelijk betalingsregelingen getroffen, die [eiser] niet steeds stipt is nagekomen. Hij heeft wel af en toe kleine bedragen afbetaald op zijn schuld, maar nog in september 2022 heeft Vesting Finance opnieuw geprobeerd een serieuze betalingsregeling met [eiser] te treffen. Dat is toen niet gelukt. Op 9 januari 2023 heeft [eiser] het restant (€ 13.390,13) van zijn schuld aan ING voldaan. Dat is nu nog geen vijf maanden geleden.
2.14.
Volgens [eiser] heeft hij sinds augustus 2021 een zeer goed lopend bedrijf. Het is dan ook onbegrijpelijk dat hij naar aanleiding van het verzoek van Vesting Finance in september 2022 zijn schuld aan ING niet meteen volledig heeft afgelost, maar in december 2022 nog een afbetalingsregeling van € 600,00 per maand voorstelde. Kort daarna, in januari 2023 – toen de BKR-registratie voor hem kennelijk een probleem leek te worden – was hij immers wel in staat de hele schuld ineens te voldoen. Dit getuigt niet van een geweldige betalingsmoraal.
2.15.
Van nog meer belang is dat nog niet zonder meer gesproken kan worden van een stabiele financiële situatie. De onderneming van [eiser] die naar zijn zeggen (en volgens de door hem overgelegde financiële stukken) nu zo goed draait, is pas sinds augustus 2021 actief. Dat is dus nog maar een periode van minder dan twee jaar.
2.16.
Ten slotte wordt nog overwogen dat de wens van [eiser] om – vanwege een te kleine huidige woning en het voornemen om zijn gezin uit te breiden – te verhuizen naar een grotere woning invoelbaar en begrijpelijk is. Dit weegt echter niet op tegen de belangen van ING en het doel van de kredietregistratie. Toewijzing van de vordering van [eiser] zou er feitelijk op neer komen dat, zodra een schuld is afbetaald, iedereen die een goede reden heeft om een woning te kopen verwijdering van de BKR-registratie kan bewerkstellingen. Dat is niet de bedoeling geweest van de wetgever bij het invoeren van het stelsel van kredietregistratie.
2.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00.
2.18.
De verzochte veroordeling in de nakosten wordt toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter,
3.1.
weigert de gevraagde voorziening,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.755,00,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
3.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzieningenrechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
type: MAH
Coll: MvG