ECLI:NL:RBAMS:2023:3472

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/023443-23 (EAB IV)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Katowice, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1975 in Polen, die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 12 jaar, waarvan nog 11 jaar en 10 maanden resteert. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 februari 2023 gestart, waarbij de officier van justitie mr. K. van der Schaft aanwezig was, en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof.

Tijdens de zitting op 6 april 2023 heeft de officier van justitie mr. G.M. Kolman de zaak voortgezet. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) van toepassing is, omdat er twijfels zijn over de rechtsgeldigheid van de procedure in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er mogelijk een hoger beroep heeft plaatsgevonden, maar dat er onvoldoende informatie is om te concluderen of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zijn geschonden.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en aanvullende informatie op te vragen bij de Poolse autoriteiten over de procedure in hoger beroep. De rechtbank heeft vragen geformuleerd die aan de uitvaardigende justitiële autoriteit moeten worden voorgelegd, waaronder de vraag of de opgeëiste persoon op de hoogte was van het hoger beroep en of er een uitspraak is gedaan over zijn schuld. De beslissing om het onderzoek te heropenen is genomen om de rechtsgang te waarborgen en om te voldoen aan de eisen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/023443-23 (EAB IV)
RK nummer: 23/236
Datum uitspraak: 20 april 2023
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 24 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 november 2020 door de
the Circuit Court in Katowice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 15 februari 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 1 maart 2023
De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 maart 2023 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, omdat de raadsvrouw kort na de zitting van 15 februari 2023 nog informatie zou ontvangen van haar Poolse collega, welke informatie afkomstig is uit (dossieronderzoek in) de Poolse strafzaken die tot de vonnissen hebben geleid die ten grondslag liggen aan de EAB’s met de parketnummers 13/751941-18 (EAB I) en 13/751994-19 (EAB II). Deze informatie zou mogelijk ook van belang kunnen zijn voor het onderhavige EAB, terwijl de rechtbank er voorts aan hecht de in totaal vier zaken gezamenlijk te behandelen.
Zitting 6 april 2023
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 6 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een door
the Circuit Court of Katowice (Polen) op 21 december 2017 gewezen vonnis (referentienummer: XXI K 42/09-/-).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 12 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze vrijheidsstraf resteren volgens het EAB nog 11 jaar en 10 maanden en 6 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [2]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnota aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. Uit het opiniestuk van de Poolse advocaat mr. M. Grochowiak uit Poznan (Polen) van 9 februari 2023 dat op haar verzoek is opgesteld, is gebleken dat er een zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden. Op 23 september 2019 heeft het Hof van Beroep te Katowice uitspraak gedaan (ref. II AKa 421/18). Er is echter verder geen informatie voorhanden met betrekking tot het hoger beroep. Het is onduidelijk of er een gemachtigd advocaat aanwezig is geweest bij de zitting in hoger beroep en op welke wijze de opgeëiste persoon zou zijn opgeroepen. De opgeëiste persoon heeft geen gebruik kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. Daarnaast is met betrekking tot de procedure in eerste aanleg weliswaar aangekruist dat de opgeëiste persoon door een gemachtigd advocaat is verdedigd, maar uit informatie van de Poolse advocaat blijkt dat de gemachtigd advocaat bij de helft van de 100 zittingen niet (de hele zitting) aanwezig is geweest. Dit betrof ook belangrijke, inhoudelijke zittingen. De overlevering dient gelet op het voorgaande te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat uit het opiniestuk van de Poolse advocaat blijkt dat sprake is van de situatie zoals omschreven in artikel 12, sub b, OLW nu er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een gemachtigde advocaat voor de opgeëiste persoon is opgetreden. Het is niet noodzakelijk dat de advocaat bij alle zittingen fysiek aanwezig is. [3] Artikel 12 OLW staat daarom niet in de weg aan overlevering. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces. De opgeëiste persoon heeft ervoor gekozen om zich niet actief te bemoeien met het verdere verloop van het proces. Meer subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om de zaak aan te houden om aanvullende informatie op te vragen over de procedure in hoger beroep bij de Poolse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het opiniestuk van de Poolse advocaat van 9 februari 2023, waarin deze stelt dat er een zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op verzoek van de advocaat Martyna Pelc. Het Hof van Beroep in Katowice heeft het vonnis in eerste aanleg van
the Circuit Court of Katowicevan 21 december 2017 volgens het opiniestuk op 23 september 2019 bevestigd (ref. EE AKa 421/18). In het EAB is niet vermeld dat sprake is geweest van een zitting in hoger beroep. In zijn algemeenheid gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door de uitvaardigende autoriteit opgegeven feiten in het EAB. Ten aanzien van deze opgeëiste persoon is er echter een viertal EAB’s uitgevaardigd, die gelijktijdig behandeld zijn. In alle andere EAB’s was sprake van een vonnis in eerste aanleg, en bleek eerst bij nadere bestudering van het EAB en aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten dat er ook een hoger beroep had plaatsgevonden. Dat maakt dat de rechtbank het niet onaannemelijk acht dat er daadwerkelijk hoger beroep in deze zaak heeft plaatsgevonden. Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval niet zeker is of er een arrest in hoger beroep is gewezen en of met het arrest is geoordeeld over de schuld en straf van de opgeëiste persoon, na een onderzoek in feite en in rechte, zodat niet duidelijk is of het arrest valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Het is de rechtbank evenmin duidelijk of zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden in (dat eventuele) hoger beroep heeft voorgedaan en of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon al dan niet zijn geschonden. De rechtbank acht het noodzakelijk dat hier onderzoek naar wordt gedaan.
De beslistermijn in deze procedure is nog (net) niet verstreken en er zijn met betrekking tot dit EAB niet eerder vragen gesteld door de rechtbank aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Anders dan door de raadsvrouw betoogd, zal de rechtbank daarom aanvullende informatie opvragen.
De rechtbank zal om die reden het onderzoek ter zitting heropenen om zo de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
  • Is er een procedure in hoger beroep geweest? Zo ja, door wie is het hoger beroep ingesteld?
  • Was de opgeëiste persoon op de hoogte van het hoger beroep?
  • Heeft de rechter in hoger beroep uitspraak gedaan over de schuld van de betrokkene, na een onderzoek, in feite en in rechte, van belastend en ontlastend materiaal, zoals bedoeld in het arrest
  • Hebben de antwoorden in onderdeel D onder 1. van het EAB betrekking op de uitspraak in eerste aanleg, op de uitspraak in hoger beroep of op beide?
  • Indien de rechter in hoger beroep inderdaad een uitspraak heeft gedaan zoals bedoeld in het arrest
  • In onderdeel D onder 1. van het EAB is de uitzondering onder c aangekruist. De uitvaardigende autoriteit heeft echter nagelaten onderdeel D onder 2. in te vullen en aan te geven op welke wijze aan de voorwaarde is voldaan. Kan dit alsnog worden ingevuld, (ook) met betrekking tot de procedure in eerste aanleg?

4.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd – met dien verstande dat de zaak om voortvarendheid te betrachten
bij voorkeur weer binnen een maand na hedenop zitting wordt gezet - teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 3.1 genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en B. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Rechtbank Amsterdam 29 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:1874.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.