3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB vermeldt het volgende:
III K 32/17:‘The person did not appear in person for the hearing on 29 June 2017 where Regional Court in Bydgoszcz rendered the cumulative judgement dated 29 June 2017 in the case with the file number
III K 32/17.
de oproeping/dagvaarding om op 25 mei 2017 te verschijnen is op 2 mei 2017 betekend aan de moeder van de opgeëiste persoon (adult member of the household). Voorts vermeldt het EAB dat ‘a public defender appointed for him by the Court was properly informed of the hearing date’.
Op 31 mei 2017 heeft de moeder van de opgeëiste persoon de oproeping opgehaald voor de ‘hearing’ op
29 juni 2017.
The public defender was verhinderd en heeft verzocht schriftelijk (a written request) for
cumulation of the imprisonment penalties(met een beroep op the rule of concurrence of sentences). Noch de opgeëiste persoon, noch de raadsman verscheen vervolgens op deze zitting.
Op 29 juni 2017 is een afschrift van het cumulative judgement naar het adres van de opgeëiste persoon gezonden, maar dit werd tot twee keer toe niet opgehaald, waarna het is teruggezonden naar the Regional Court.
En overigens bevat het EAB de volgende informatie:
III K 54/15 (de rechtbank leest: III K 54/16)
Op 26 april 2016 heeft de opgeëiste persoon persoonlijk de dagvaarding/oproeping opgehaald voor de zitting op 20 mei 2016. Hij verscheen echter niet op de zitting.
II K 140/12:de opgeëiste persoon was aanwezig op de zitting van 31 juli 2012. Diezelfde dag is uitspraak gedaan en is de opgeëiste persoon veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf.
III K 32/12:de opgeëiste persoon was aanwezig op de zitting van 29 november 2013, diezelfde dag is uitspraak gedaan en is de opgeëiste persoon veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar.
III K 139/14:de opgeëiste persoon was aanwezig op de zitting van 29 juni 2015, de volgende dag is uitspraak gedaan en is de opgeëiste persoon veroordeeld tot twee vrijheidsstraffen, van respectievelijk één jaar en zes maanden en drie jaar en zes maanden.
II K 48/16:Op 9 maart 2016 heeft de opgeëiste persoon persoonlijk de oproeping/dagvaarding afgehaald voor de zitting op 31 maart 2016. Op de zitting verscheen hij niet. Vergeefs is twee keer getracht het vonnis te betekenen. Dit kwam retour. Hij heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
II K 110/16:De opgeëiste persoon heeft op 26 april 2016 de oproeping persoonlijk afgehaald. Hij kwam niet op de zitting van 17 mei 2016 en er is vergeefs getracht het vonnis van 18 mei 2016 aan hem te betekenen.
II K 136/11:
De opgeëiste persoon was aanwezig op de zitting van 2 augustus 2011.
Uit de informatie van the District Court in Bydgoszcz van 12 maart 2018 blijkt het volgende.
Ten aanzien van de zaak bekend onder registratienummer
III K 32/17: er is geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 juni 2017. Het vonnis is op 6 juli 2017 onherroepelijk geworden.
De opgeëiste persoon heeft een raadsman van eigen keuze gemachtigd. Deze raadsman heeft een schriftelijke machtiging, getekend door de opgeëiste persoon, overgelegd. Onbekend is of de opgeëiste persoon voorafgaand aan de procedure contact had met zijn raadsman.
De raadsman is niet aanwezig geweest op de zittingen van 25 mei 2017 en 29 juni 2017, maar was op correcte wijze opgeroepen. Gebleken is dat deze raadsman de oproepingen voor beide zittingen steeds in persoon heeft ontvangen.
De raadsman heeft een schriftelijke verklaring gedateerd 27 juni 2017 ingediend, waarbij hij verzocht heeft om buiten zijn aanwezigheid een cumulatief vonnis te wijzen.
Standpunt raadsmanDe raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon zijn aanwezigheidsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Hij ontkent een raadsman te hebben gemachtigd en ontkent dat hij van de zittingen in de zaak
III K 32/17(cumulatief vonnis) op de hoogte is geweest. In elk geval staat vast dat een (eventueel) gemachtigd raadsman niet ter zitting het woord heeft gevoerd.
Een verzetgarantie of een garantie op een behandeling in hoger beroep is niet verstrekt.
Standpunt officier van justitieDe overlevering kan worden toegestaan. Uit de laatste informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit (brief van 12 maart 2018) blijkt dat de raadsman door de opgeëiste persoon zelf is gemachtigd en dat deze raadsman op de hoogte is geweest van de zittingen in de zaak III K 32/17. De zaak is in een schriftelijke procedure afgedaan De weigeringsgrond van artikel 12 OLW staat niet aan de overlevering in de weg.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 4bis, eerste lid en onder b van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ luidt als volgt:
De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging van het EAB voor de uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel ook weigeren, indien de betrokkene niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij in het EAB is vermeld dat, overeenkomstig nadere in het nationale recht van de uitvaardigende lidstaat bepaalde procedurevoorschriften:
b) de betrokkene op de hoogte was van het voorgenomen proces, een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen raadsman heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, en op dat proces ook werkelijk door die raadsman is verdedigd.
Artikel 12, aanhef, onder b OLW luidt als volgt:
Overlevering wordt niet toegestaan indien het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, tenzij in het EAB is vermeld dat, overeenkomstig de procedurevoorschriften van [de] uitvaardigende lidstaat:
(…)
b: de verdachte op de hoogte was van de behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting ontkend dat hij een raadsman heeft gemachtigd om namens hem zijn verdediging te voeren. Deze enkele ontkenning is echter onvoldoende om het vertrouwen aan te tasten dat de rechtbank stelt in de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB en in de aanvullende informatie heeft verstrekt. De rechtbank gaat dan ook aan deze verklaring van de opgeëiste persoon voorbij.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de verstrekte gegevens kan worden geconcludeerd dat de door de opgeëiste persoon gemachtigde raadsman niet fysiek aanwezig was tijdens de terechtzitting en dus niet
ter terechtzittingzijn verdediging heeft gevoerd.
Anders dan artikel 12 OLW, gebruikt artikel 4 bis Kaderbesluit niet het begrip ‘ter terechtzitting’, maar het begrip ‘op het proces’. Het begrip ‘ter terechtzitting’ moet kaderbesluitconform worden uitgelegd. Volgens het Hof van Justitie moet onder het begrip ‘proces (dat tot de beslissing heeft geleid)’ worden verstaan de ‘procedure (die heeft geleid tot de rechterlijke beslissing waarbij de persoon om wiens overlevering wordt verzocht in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel, onherroepelijk is veroordeeld)’ (zie laatstelijk HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic), punt 64).
De rechtbank stelt vast dat bedoelde weigeringsgrond niet aan de orde is, want uit de gegevens blijkt dat:
- de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces (dat wil zeggen de voorgenomen procedure)
- de opgeëiste persoon zijn raadsman schriftelijk heeft gemachtigd
- de raadsman weliswaar heeft afgezien van zijn aanwezigheid op de zittingen,
- maar de raadsman de opgeëiste persoon daadwerkelijk – zij het schriftelijk – in de procedure (dus ‘op het proces’) heeft verdedigd.