ECLI:NL:RBAMS:2023:3470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/751994-19 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Czestochowa, Polen. De zaak betreft een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van negen jaar. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen voortgezet, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, niet altijd aanwezig waren. Tijdens de zitting van 15 februari 2023 was de opgeëiste persoon wel aanwezig, maar de rechtbank heeft het onderzoek heropend op 1 maart 2023, omdat er aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten werd verwacht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep in Polen, waar de definitieve straf werd opgelegd. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad. De officier van justitie heeft betoogd dat de opgeëiste persoon wel degelijk vertegenwoordigd was door een gemachtigd advocaat tijdens de procedure in hoger beroep.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep en er geen garanties zijn dat zijn rechten zijn gewaarborgd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en dat er geen aanleiding is om van deze weigeringsgrond af te zien. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751994-19 (EAB II)
RK nummer: 20/878
Datum uitspraak: 20 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 24 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 september 2018 door de
Regional Court in Czestochowa(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
Geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 25 januari 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 januari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie.
De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam zijn niet verschenen ter zitting van de rechtbank. De behandeling van de zaak is aangehouden om
EAB I en EAB II tegelijk met EAB III en IV ter zitting te kunnen behandelen.
Zitting 15 februari 2023
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 15 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 1 maart 2023
De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 maart 2023 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, omdat de raadsvrouw kort na de zitting van 15 februari 2023 nog informatie zou ontvangen van haar Poolse collega, welke informatie afkomstig is uit (dossieronderzoek in) de Poolse strafzaken die tot de vonnissen hebben geleid die ten grondslag liggen aan de EAB’s met de parketnummers 13/751941-18 (EAB I) en 13/751994-19 (EAB II).
De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie [3] .
Zitting 6 april 2023
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 6 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een door het
Regional Court Czestochowa (Polen) op 25 januari 2017 gewezen vonnis, met kenmerk II K 74/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 9 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnota aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. [5] De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de zitting in hoger beroep bij de
Court of Appeal in Katowicevan 8 december 2007 (ref. Aka 451/17) waarbij definitief de straf is opgelegd en
the merits of the casezijn behandeld en er doen zich geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW voor. Ook doet zich geen reden voor om desondanks de overlevering niet te weigeren, nu de opgeëiste persoon wel degelijk is zijn verdedigingsrechten is geschaad.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van een toetsing van de procedure in hoger beroep, bij de
Court of Appeal in Katowicevan 8 december 2017 (ref. Aka 451/17), aan art. 12 OLW. Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten volgt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij deze procedure. De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW daarom niet van toepassing is. Uit het EAB zelf onder d. alsmede uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit van 11 oktober 2019 en 17 januari 2023 volgt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. Deze advocaat heeft hoger beroep ingesteld en een plaatsvervanger van deze gemachtigd advocaat heeft daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon gevoerd op de zitting waarop het hoger beroep is behandeld op 8 december 2017. Een door de opgeëiste persoon verleende machtiging aan zijn advocaat om hem ter zitting te vertegenwoordigen strekt zich in beginsel ook uit over eventuele plaatsvervangers of waarnemers van die advocaat. [6] Het feit dat deze advocaat op 17 augustus 2016 heeft aangegeven dat zij zich niet meer gemachtigd voelde om als gemachtigd advocaat de opgeëiste persoon te verdedigen, omdat zij geen contact meer had met de opgeëiste persoon, en daarna als ex officio advocaat is aangewezen doet hier niet aan af. Uit de aanvullende informatie blijkt immers dat de opgeëiste persoon niet zelf de machtiging heeft ingetrokken, waardoor kan worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon in hoger beroep is bijgestaan door een gemachtigd advocaat.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat kan worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW nu de opgeëiste persoon in de onderhavige omstandigheden niet in zijn verdediging is geschaad. Uit de aanvullende informatie van 17 januari 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen op 13 maart 2007 en op 3 maart 2010 in het vooronderzoek in eerste aanleg en dat hij toen is geïnstrueerd over de gevolgen van het niet doorgeven van een adreswijziging. Vervolgens is er appel ingesteld en is de opgeëiste persoon opgeroepen voor de zitting in hoger beroep op het door hem opgegeven adres. De adresinstructie geldt volgens de officier van justitie voor de gehele procedure, ook als de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep, omdat er nog geen eindvonnis was gewezen. De opgeëiste persoon heeft in de procedure in eerste aanleg, althans in de daaraan voorafgaande procedure die via een
retrialheeft geleid tot het in het EAB genoemde vonnis in eerste aanleg, per brief aangegeven dat hij niet wilde deelnemen aan de zittingen en er geen bezwaar tegen had dat de zaken in zijn afwezigheid werden behandeld. Hiermee heeft hij afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De opgeëiste persoon is daarom in casu niet in zijn verdedigingsrechten geschaad, zodat er moet worden afgezien van weigering van de overlevering.
Oordeel van de rechtbank
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [7] De rechtbank leidt uit het dossier af dat in dit geval de procedure die heeft geleid tot het arrest van de
Court of Appealin Katowice van 26 maart 2014 (ref. Aka 451/17) getoetst moet worden aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich de in artikel 12, sub a en sub c, OLW genoemde omstandigheden hebben voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat de overlevering op grond van artikel 12 van de OLW geweigerd moet worden.
Uit de aanvullende informatie van 17 januari 2023 van de Poolse autoriteiten blijkt dat de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, Maryna Pelc, tijdens de zitting van 17 augustus 2016 heeft verklaard dat zij geen contact meer met de opgeëiste persoon had en dat zij zich niet langer gemachtigd achtte als zijn gekozen raadsvrouw. Zij heeft de rechtbank verzocht om verder als ex officio advocaat te mogen optreden. Hierop heeft de Poolse rechtbank haar als ex officio advocaat benoemd. Uit de aanvullende informatie van 11 oktober 2019 van de Poolse autoriteiten blijkt dat zij in die hoedanigheid hoger beroep heeft ingesteld. In hoger beroep is een plaatsvervanger van haar op de (enige) zitting aanwezig geweest, maar uit niets blijkt dat deze advocaat door de opgeëiste persoon gemachtigd was. De rechtbank stelt daarom vast dat in hoger beroep geen sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW, waarbij de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
Gelet op het voorgaande kan de overlevering worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB, in samenhang bezien met de aanvullende informatie van 11 oktober 2019, 18 november 2019 en 17 januari 2023, blijkt niet dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte was of kon zijn geweest van de procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon zelf heeft verklaard dat hij er niet van af wist. Uit de informatie van 11 oktober 2019 blijkt dat het hoger beroep niet op verzoek van de opgeëiste persoon is ingesteld maar door de ex officio advocaat van de opgeëiste persoon. Uit niets blijkt dat deze nog contact heeft gehad met de opgeëiste persoon na 17 augustus 2016. Weliswaar blijkt uit de aanvullende informatie van 17 januari 2023 dat de opgeëiste persoon voorafgaand aan de procedure in eerste aanleg tweemaal een adresinstructie heeft ontvangen (op 13 maart 2007 en op 3 maart 2010), maar uit de aanvullende informatie volgt niet zonder meer dat die instructie ook gold voor een eventuele procedure in hoger beroep. Uit de aanvullende informatie van 11 oktober 2019 blijkt dat tweemaal (op 5 oktober en op 13 oktober 2017) geprobeerd is de oproep voor de (enige) zitting in hoger beroep op 8 december 2017 aan de opgeëiste persoon te betekenen. Niet is aangegeven op welk adres dit was. Er is tweemaal een bericht achtergelaten, waarmee naar Pools recht de oproep juist betekend was. Uit niets blijkt echter dat de oproeping de opgeëiste persoon bereikt heeft. Ook anderszins is niet gebleken dat de opgeëiste persoon op de hoogte had kunnen of moeten zijn van de procedure in hoger beroep. De rechtbank volgt voorts niet de officier van justitie in haar standpunt dat de schriftelijke mededeling van de opgeëiste persoon in een procedure die nog voorafging aan de procedure in eerste aanleg dat hij niet bij de zitting aanwezig wilde zijn, ook voor deze procedure zou gelden. De rechtbank kan daarom ook niet tot het oordeel komen dat de opgeëiste persoon in deze situatie op ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn. Evenmin is hij kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt en zal de rechtbank de overlevering weigeren.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en B. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Waar in de pleitnota van de raadsvrouw EAB II wordt vermeld moet EAB III worden gelezen en andersom.
6.Rechtbank Amsterdam 28 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4868.
7.zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ EU) van 10 augustus 2017, C‑270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).