ECLI:NL:RBAMS:2023:3468

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/026381-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Landgericht Köln in Duitsland. De zaak betreft de verdenking van illegale handel in verdovende middelen, waarbij de opgeëiste persoon, geboren in Turkije, wordt verdacht van het medeplegen van de export van marihuana en hasjiesj naar Duitsland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 6 april 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en de raadsman, mr. E.M.J. Thomas, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft en dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, niet zijn verjaard. De verdediging voerde aan dat de vervolging niet meer mogelijk was vanwege verjaring, maar de rechtbank oordeelde dat er stuitingshandelingen hadden plaatsgevonden die de verjaring hadden onderbroken. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en heeft deze toegestaan, met inachtneming van de garantie dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld in Duitsland. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/026381-23
Datum uitspraak: 20 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 7 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 november 2022 door het
Landgericht Köln, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda, en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot voorlopige hechtenis uitgevaardigd door het
LandgerichtKeulen (Duitsland) op 10 november 2022 (zaaknummer: 101 KLs 19/21).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze strafbare feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Hoofdofficier van Justitie te Keulen (Duitsland) heeft bij brief van 21 februari 2023 de volgende garantie gegeven:
“Overlevering van de Turkse en Nederlandse staatsburger [opgeëiste persoon] (…) ten behoeve van strafvervolging.
Er wordt toegezegd dat de gevonniste ingeval van een onherroepelijke veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldende versie van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (Publicatieblad L 327 van 05-12-2008, pagina 27) ten behoeve van de verdere tenuitvoerlegging terug naar Nederland wordt overgebracht.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW: verjaring

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat vervolging voor de feiten niet meer mogelijk is omdat de mogelijkheid daartoe is verjaard. De Duitse autoriteiten hebben in het EAB niet vermeld dat de verdenking ziet op import of export van verdovende middelen. Het gaat om de verdenking van het aanwezig hebben of verkopen van verdovende middelen binnen Nederland en dus kan wegens verjaring geen vervolging meer plaatsvinden. De raadsman heeft erop gewezen dat deze weigeringsgrond, na de her-implementatie van de OLW per 1 april 2021, een facultatieve weigeringsgrond is, maar stelt dat de overlevering ten aanzien van deze feiten niettemin moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon staat onder bewind, is halverwege een traject van schuldsanering van 36 maanden en de beschermingsbewindvoerder is van mening dat overlevering naar Duitsland grote negatieve gevolgen zou hebben voor de opgeëiste persoon. [4] Overlevering zou onevenredig bezwarend zijn voor de opgeëiste persoon, zodat wordt verzocht niet van de van toepassing zijnde weigeringsgrond af te zien.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht nog niet zijn verjaard. De precieze rol van opgeëiste persoon bij de feiten is nog niet duidelijk. Wel blijkt uit het EAB dat de verdenking ziet op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen van lijst II, zoals bedoeld in artikel 3 onder A Opiumwet. Op deze feiten staat een strafbedreiging van vier jaar gevangenisstraf. De verjaringstermijn is derhalve 12 jaar. Het recht tot strafvordering had dus kunnen vervallen door verjaring in 2019 en 2020. [5] Uit de aanvullende informatie van 24 februari 2023 blijkt echter dat er twee stuitingshandelingen hebben plaatsgevonden binnen de verjaringstermijn: ‘
the filing of the indictment’op 11 september 2017 en ‘
the opening of the main proceedings’ op 13 november 2018. De officier van justitie verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Hoge Raad uit 2012. [6] De officier van justitie stelt zich daarom op het standpunt dat de weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW niet aan de orde is en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW kan de overlevering van de opgeëiste persoon worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
De rechtbank stelt allereerst vast dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, gelet op het feit dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.
De opgeëiste persoon wordt verdacht van feiten die gepleegd zouden zijn in de periode van juli 2007 tot en met juni 2008. Op 10 november 2022 zijn het nationaal aanhoudingsbevel en het EAB uitgevaardigd.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de feitsomschrijving in het EAB genoegzaam dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van het medeplegen van export van marihuana en hasjiesj naar Duitsland. In de inleiding bij onderdeel e) van het EAB staat dat hij marihuana in grote hoeveelheden aan een Keulse drugsdealergroep en een Berlijnse groep drugsdealers zou hebben geleverd. In de omschrijving van de afzonderlijke strafbare feiten gaat het steeds om verkoop door de opgeëiste persoon van kilo’s verdovende middelen die hij op diverse plekken aan zijn mededaders verkocht zou hebben en vervolgens door hen naar Duitsland werden gebracht ten behoeve van de verkoop in Duitsland, waarbij bijvoorbeeld bij feit 8 nog expliciet is vermeld dat de bestelling daartoe vanuit Duitsland is gedaan. Deze feiten kunnen worden gekwalificeerd als het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A, Opiumwet, gegeven verbod nu de middelen buiten het grondgebied van Nederland werden gebracht. Hierop staat op grond van artikel 11, vierde lid, Opiumwet, een strafbedreiging van maximaal vier jaren gevangenisstraf. Op grond van artikel 70, eerste lid onder 3, Wetboek van Strafrecht (Sr), vervalt het recht tot strafvordering ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht derhalve door verjaring na twaalf jaren.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het recht tot strafvordering naar Nederlands recht niet verjaard is. Uit de aanvullende informatie van de Duitse officier van justitie van 24 februari 2023 blijkt dat de verjaring binnen de verjaringstermijn is gestuit door twee stuitingshandelingen: ‘
the filing of the indictment’op 11 september 2017 en ‘
the opening of the main proceedings’ op 13 november 2018. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW is dus niet van toepassing. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Voor zover het verweer het facultatieve karakter van de weigeringsgrond betreft, behoeft het geen bespreking.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Duitse markt;
  • de medeverdachten van de opgeëiste persoon worden in Duitsland vervolgd;
  • de Nederlandse autoriteiten zijn niet voornemens om de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond er vooral toe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landgericht Köln(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en B. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.De raadsman heeft ter zitting de mailwisseling met de beschermingsbewindvoerder van de opgeëiste persoon overgelegd.
5.Artikel 3 onder A jo. artikel 11 Opiumwet en artikel 70, derde lid, Wetboek van Strafrecht.
6.Hoge Raad 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9987.