ECLI:NL:RBAMS:2023:3449

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/752151-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Italiaanse strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 maart 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Italië is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vier jaar en acht maanden voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, zoals vermeld in de Overleveringswet (OLW).

Tijdens de zittingen op 28 januari en 21 februari 2023 zijn de processtukken en het IND-advies besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was, maar dat hij wel vertegenwoordigd werd door een raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om de benodigde stukken te ontvangen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 en artikel 6a van de OLW, en dat de detentieomstandigheden in Italië geen reëel gevaar voor schending van de grondrechten opleveren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen andere belemmeringen zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752151-21
RK nummer: 22/5026
Datum uitspraak: 6 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 december 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juli 2021 door
the Office of the Prosecutor General of the Republic attached to the Court of Appeal of Bari(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1993,
verblijfadres: [verblijfadres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 28 januari 2023
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 januari 2023. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Amsterdam, zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft naar aanleiding van een aanhoudingsverzoek van de raadsman van het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst, teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen de benodigde gelijkstellingsstukken over te leggen.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 21 februari 2023
De rechtbank heeft op de openbare zitting van 21 februari 2023 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment van de schorsing. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Italiaanse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment N.1358/2020-Reg. Gen. n. 445/2020-R.G.N.R. n. 7326/2016, rendered on 26 June 2020 by the Court of Appeal of Bari 1st Division, reviewing the judgment n. 909/2019 rendered on 7 June 2019 by the Judge for Preliminary Hearing attached to the Court of Bari(Italië).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier jaar, zeven maanden en vijf dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit de in het EAB onder rubriek D verstrekte informatie leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1] Alleen de procedure in hoger beroep bij
the Court of Appeal of Bari, 1st Division(Italië) van 26 juni 2020 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. In het EAB onder d) staat echter vermeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, dat hij een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en dat deze advocaat ook daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd. Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, nu sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Op basis van de door de raadsman overgelegde stukken is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon over een duurzaam verblijfsrecht beschikt, omdat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Hij voldoet dus aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Tweede voorwaarde
Vervolgens moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De IND heeft in de brief van 20 februari 2023 laten weten dat zij thans niet de verwachting heeft dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de IND onvoldoende is om te concluderen dat niet aan de tweede voorwaarde is voldaan, omdat de IND – blijkens de toelichting in de brief van 20 februari 2023 – een aanname doet die niet klopt. De IND gaat er vanuit dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor het leidinggeven aan een criminele organisatie, wat niet het geval is. Bovendien houdt de IND in zijn advies geen rekening met de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat van het IND-advies moet worden uitgegaan. De IND heeft daarin beargumenteerd waarom niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen.
Oordeel van de rechtbank
Uit artikel 6, derde lid, OLW blijkt dat vereist is dat de verwachting wordt uitgesproken dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet verliest. De wetgever heeft de overleveringsrechter opgedragen hierover een ‘voorlopig’ oordeel te geven. De overleveringsrechter kan, en moet zich beperken tot de vraag of de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel. In de praktijk heeft deze toets vorm gekregen doordat de officier van justitie de IND laat beoordelen of deze verwachting bestaat. De overleveringsrechter baseert zich vervolgens op de beoordeling door de IND bij die voorlopige toetsing. Het is niet aan de overleveringsrechter om ten gronde te beoordelen of de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest als gevolg van een veroordeling voor de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Deze beoordeling zal eventueel op een later moment geschieden, in welk geval ook zal worden gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
In de brief van de IND van 20 februari 2023 is te lezen dat de IND in zijn advies is uitgegaan van een veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de teelt van marihuana en de handel in cocaïne, hasj en marihuana in de periode van mei 2016 tot en met 28 november 2017. De IND noemt vervolgens dat de omschrijving van de feiten, de maximumstraf en de voorziene eis duiden op ernstige feiten die verblijfsbeëindiging kunnen rechtvaardigen. De IND merkt dan op dat dit strafmaximum zou kunnen wijzen op een leidinggevende rol.
Het advies van de IND is aldus niet (enkel) gestoeld op de aanname dat de opgeëiste persoon een leidinggevende rol zou hebben gehad in de criminele organisatie, waardoor het hoogst onwaarschijnlijk is dat bij het ontbreken van deze aanname, de IND tot een ander advies zou zijn gekomen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Gelet op het advies van de IND kan niet worden gezegd dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de hem opgelegde straf of maatregel. Er is dus niet voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander, zodat geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Voor een aantal Italiaanse penitentiaire inrichtingen heeft de rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) aangenomen.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 30 maart 2021 [2] , waarin als volgt is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
Gelet op deze algemene detentiegarantie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake is van een reëel gevaar van schending van door het Handvest gewaarborgde grondrechten.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor General of the Republic attached to the Court of Appeal of Bari(Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van