ECLI:NL:RBAMS:2023:3441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
C/13/722072 / HA ZA 22-674
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Mededingingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in mededingingszaak tegen Google over misbruik van machtspositie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 31 mei 2023, wordt een bevoegdheidsincident behandeld in een mededingingszaak tegen Google. De eiser, Wolfson Capital Limited, heeft Google Netherlands B.V., Google LLC en Alphabet Inc. aangeklaagd wegens misbruik van machtspositie in de context van hun vergelijkingsdienst Google Shopping. De rechtbank oordeelt dat Google Netherlands niet direct betrokken was bij de inbreuk, maar omdat zij ondersteunende diensten verleent voor de verkoop van advertenties, is zij wel degelijk betrokken bij het voorwerp van de inbreuk. Hierdoor wordt Google Netherlands aangemerkt als ankergedaagde. De rechtbank bevestigt haar bevoegdheid om kennis te nemen van de vorderingen tegen Google LLC en Alphabet Inc. De zaak betreft ook de vraag of de rechtbank bevoegd is voor vorderingen die betrekking hebben op schade die buiten Nederland is geleden. De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is voor de vorderingen in de follow-on periode, maar dat de vorderingen tegen Alphabet voor de oprichting op 2 oktober 2015 ook onder haar rechtsmacht vallen. De rechtbank wijst het verzoek van Google c.s. om onbevoegdverklaring af en veroordeelt hen in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/722072 / HA ZA 22-674
Vonnis in incident van 31 mei 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
WOLFSON CAPITAL LIMITED,
gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.H.J. van Maanen te ’s-Gravenhage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOOGLE NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
GOOGLE LLC,
gevestigd te Mountain View, Californië,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ALPHABET INC.,
gevestigd te Mountain View, Californië,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. P.P.J. van Ginneken te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Wolfson en Google c.s. (afzonderlijk Google Netherlands, Google LLC en Alphabet) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 mei 2022
  • de akte overlegging producties tevens vermeerdering van eis, met producties
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van internationale onbevoegdheid, met producties
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, met producties
  • de rolbeslissing van 25 januari 2023
  • het tussenvonnis van 15 februari 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • het proces-verbaal van de op 13 april 2023 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin genoemde processtukken, waaronder een eisvermeerdering.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident en in de hoofdzaak.

2.De feiten, voor zover thans van belang

2.1.
Google Netherlands is een dochteronderneming van Google, een multinationale onderneming met hoofdkantoor in de Verenigde Staten van Amerika. Google LLC staat aan het hoofd van Google. Sinds een interne herstructurering op 2 oktober 2015 is Alphabet de moedermaatschappij van Google LLC.
2.2.
Google is gespecialiseerd in internet-gerelateerde diensten en producten, waaronder online reclamediensten, een zoekmachine, cloud-computing, software en hardware. Google biedt verschillende diensten aan in alle EER-landen.
2.3.
Het belangrijkste product van Google is de zoekmachine Google Search, die zoekresultaten aanbiedt aan gebruikers. Bijna 90% van de inkomsten van Google is afkomstig van advertenties, die bijvoorbeeld worden weergegevens als gebruikers een zoekopdracht ingeven. Als een gebruiker een zoekopdracht invoert, zorgen algoritmes ervoor dat zoekresultaten worden weergegeven. De resultaten van de twee sets algoritmes, de algemene zoekresultaten en de gespecialiseerde zoekresultaten, worden gezamenlijk weergegeven op de zoekresultatenpagina’s. De algoritmes voor algemene zoekresultaten zorgen ervoor dat websites met elke mogelijke soort content worden weergegeven, inclusief websites van concurrerende gespecialiseerde zoekdiensten. Algoritmes voor gespecialiseerde zoekresultaten geven daarentegen alleen maar resultaten weer van een bepaald soort informatie, zoals nieuws, lokale bedrijven of productinformatie.
2.4.
Websites hoeven niet te betalen om in de algemene zoekresultaten te verschijnen. Websites kunnen wel betalen om hun website als advertentie in de zoekresultaten te laten verschijnen door middel van Google Ads. Deze Ads-resultaten worden boven of onder de algemene zoekresultaten weergegeven. Adverteerders kunnen tegen betaling hun producten of diensten onder de aandacht van gebruikers brengen. Als een gebruiker op een Ads-resultaat klikt, ontvangt Google daarvoor een vergoeding van de adverteerder.
2.5.
Google Shopping is een gespecialiseerde zoekdienst van Google. Hiermee kunnen klanten producten en prijzen online vergelijken en aanbiedingen vinden bij onlineverkopers, waaronder webwinkels van fabrikanten, platforms en andere wederverkopers. Bij de introductie van Google Shopping werden de resultaten prominent weergegeven bovenaan de gewone zoekresultaten. In Google Shopping verschijnen zowel resultaten van ondernemingen die daarvoor betalen als ondernemingen die niet betalen.
2.6.
Bij besluit van 27 juni 2017 heeft de Europese Commissie (hierna: de EC) Google beboet voor een bedrag van € 2,42 miljard voor misbruik van machtspositie als bedoeld in artikel 102 VWEU [1] (hierna: het EC-besluit), door als zoekmachine in de 13 EER-landen (vanaf januari 2008 en vervolgens op verschillende data) haar eigen prijsvergelijkingsdienst (Google Shopping) gunstiger te positioneren en weer te geven op de zoekresultatenpagina dan concurrerende vergelijkingsdiensten voor online shopping. Op 18 december 2017 heeft de EC haar besluit geadresseerd aan (thans) Google LLC en Alphabet.
2.7.
Google heeft de EC binnen de in het EC-besluit genoemde termijn op de hoogte gesteld van de maatregelen die zij voornemens was te nemen om de inbreuk te beëindigen (hierna: de Remedy) en de Remedy geïmplementeerd met ingang van 28 september 2017.
2.8.
Bij verzoekschrift van 13 oktober 2017 heeft Google beroep ingesteld tegen het EC-besluit. Het gerecht van de Europese Unie heeft in haar arrest van 10 november 2021 het EC-besluit voor het overgrote deel in stand gelaten. Google heeft op 20 januari 2022 hoger beroep tegen dit arrest ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJEU). Die procedure loopt nog.
2.9.
De Compare Group (waartoe Compare Beheer B.V., Vergelijk.nl B.V., Compare International B.V., Compare Group B.V. en Compare Holding B.V. behoren) biedt prijsvergelijkingswebsites aan in Nederland, België, Finland en Duitsland, onder verschillende merknamen. Wolfson heeft met de Compare Group cessieovereenkomsten gesloten met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding wegens het misbruik door Google.
Daarnaast heeft Wolfson een cessieovereenkomst gesloten met Kieskeurig Claim B.V. met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van Kieskeurig B.V. en DPG Media B.V. (hierna gezamenlijk: de Kieskeurig Group). De Kieskeurig Group biedt prijsvergelijkingswebsites aan in Nederland en België.
De tot de Compare Group en Kieskeurig Group behorende entiteiten worden hierna gezamenlijk de benadeelden genoemd.
2.10.
Het advies van prof. dr. C.N.A. Molenaar (hierna: prof. Molenaar) van 24 maart 2023 luidt, voor zover hier relevant:
“(…)Google Nederland(…)
Voor de marktbewerking is Google Nederland verantwoordelijk voor de Benelux. Daarnaast zijn er in Nederland ook ondersteunende diensten zoals data-analyse en datacentra voor de regio Europa, het Midden-Oosten en Afrika (…). De primaire rol is het toezicht houden op de activiteiten van Google in deze regio, inclusief verkoop, marketing en ondersteuning voor producten en services.
De verantwoordelijkheid van Google Nederland is primair gericht op het beheer en ondersteunen van de bedrijfsactiviteiten van Google in de Benelux (waaronder Shopping) en werkt nauw samen met de andere regionale hoofdkantoren van Google over de hele wereld. Als dochteronderneming van Google opereert het onder de algehele leiding en begeleiding van het wereldwijde leiderschapsteam van Google. (…)
Conclusie
Google Nederland is verantwoordelijk voor de marktbewerking en ondersteuning in de Benelux en de relaties met alle belanghebbenden. De activiteiten die Google Nederland verricht, zijn daarmee ook wezenlijk voor een goede werking van Google Shopping. Hierdoor is Google Nederland ook verantwoordelijk voor de objectiviteit van de dienstverlening en het gebruik en het resultaat van hun hulpmiddelen en applicaties. De toepassing van Google Shopping biedt producten de mogelijkheid om, via sponsoring, bovenaan te komen bij de resultaten. Vergelijkers bieden soortgelijke diensten, maar hebben een concurrentienadeel door de machtspositie van Google, de integrale toepassingen van Google Shopping en de manier van representeren van de resultaten (producten eerst).”

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Wolfson vordert na vermeerdering van eis bij uitvoerbaar te verklaren vonnis, kort weergegeven:
A. te verklaren voor recht dat Google c.s. door misbruik van machtspositie toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelden;
B. hoofdelijke veroordeling van Google c.s. tot vergoeding van de schade die de benadeelden hebben geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen door Google c.s. als bedoeld onder A, op te maken bij staat;
C. hoofdelijke veroordeling van Google c.s. in de proceskosten.
3.2.
Wolfson legt aan haar vorderingen samengevat het volgende ten grondslag. In het EC-besluit is vastgesteld dat Google vanaf januari 2008 misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie en aldus inbreuk heeft gemaakt op artikel 102 VWEU alsmede dat Google LLC en Alphabet behoren tot de inbreukmakende onderneming. Met dit EC-besluit, waaraan de nationale rechter ook tijdens een lopende Europese beroepsprocedure is gebonden (artikel 16 lid 1 Verordening 1/2003 [2] ), staat tevens vast dat Google LLC en Alphabet naar Nederlands recht onrechtmatig hebben gehandeld in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De benadeelden hebben als gevolg van het misbruik schade geleden, welke schade bestaat uit geleden verlies, gederfde winst en rente. Voor die schade zijn Google LLC en Alphabet hoofdelijk aansprakelijk op grond van artikel 6:102 lid 1 BW.
Naast Google LLC en Alphabet is volgens Wolfson ook Google Netherlands hoofdelijk aansprakelijk voor de schade op grond van het Sumal-arrest [3] , kort gezegd omdat Google Netherlands een economische eenheid vormt met Google LLC en Alphabet.
3.3.
Google c.s. heeft nog geen conclusie van antwoord genomen.
in het incident
3.4.
Google c.s. vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de tegen Google LLC en Alphabet ingestelde vorderingen voor zover die zien op de periode na implementatie van de Remedy per 28 september 2017 (hierna: de stand-alone periode) en op de schade die is ingetreden buiten Nederland en zich onbevoegd te verklaren ten aanzien van de vorderingen tegen Alphabet voor zover die zien op de periode vóór
2 oktober 2015, met veroordeling van Wolfson in de kosten van het incident.
3.5.
Wolfson voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
Onder 3.1.A vordert Wolfson een verklaring voor recht dat Google c.s. toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld door misbruik van economische machtspositie en onder 3.1.B hoofdelijke veroordeling van Google c.s. tot betaling van schade in de schadestaatprocedure. De rechtbank constateert dat met de formulering van de vorderingen geen onderscheid is gemaakt tussen de door het EC-besluit bestreken periode (de follow-on periode) en de stand-alone periode. Maar omdat in het lichaam van de dagvaarding wordt ingegaan op handelingen die zowel zien op de follow-on periode als op de stand-alone periode, kan dit onderscheid wel degelijk worden gemaakt.
4.2.
De rechtbank dient haar rechtsmacht ten aanzien van Google c.s. dan ook voor iedere gedaagde afzonderlijk vast te stellen voor iedere afzonderlijke vordering en zowel in de follow-on periode als in de stand-alone periode.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze rechtbank op grond van artikel 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen tegen Google c.s. voor zover het gaat om in Nederland geleden schade die is veroorzaakt door de inbreuk op de Nederlandse markt.
Google LLC en Alphabet betwisten echter de bevoegdheid van deze rechtbank voor zover die schade buiten Nederland is geleden.
4.4.
Nu Google LLC en Alphabet in de Verenigde Staten van Amerika zijn gevestigd, moet de rechtbank haar (internationale) bevoegdheid bij gebreke van toepasselijke Verordeningen of Verdragen baseren op de commune bevoegdheidsregels die zijn neergelegd in de artikelen 1-14 Rv. Bij de invoering en latere wijzigingen van deze artikelen heeft de Nederlandse wetgever aansluiting gezocht bij onder meer de (voorlopers van de) Brussel I bis-Verordening [4] , zodat bij de uitleg van de commune regels in beginsel aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het HvJEU. Voor wat betreft de uitleg van artikel 7 lid 1 Rv (zodanige samenhang) heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 29 maart 2019 [5] bevestigd dat moet worden aangesloten bij artikel 8 aanhef en lid 1 Brussel I bis-Verordening (nauwe band) en de strikte uitleg daarvan (zie hierna onder 4.6).
4.5.
De hoofdregel van de Brussel I bis-Verordening en van Rv is dat de rechter van de woonplaats van gedaagde bevoegd is. Het systeem van de Brussel I bis-Verordening is verder kort gezegd als volgt. Naast de hoofdregel zijn enkele bijzondere bevoegdheidsregels opgenomen volgens welke een gedaagde in bepaalde gevallen kan worden opgeroepen voor een andere rechter dan de rechter van de woonplaats van gedaagde. Deze bijzondere bevoegdheidsregels zijn gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de gedaagde wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was (overweging 16 van de considerans van de Brussel I bis-Verordening).
4.6.
De bijzondere bevoegdheidsregels die een uitzondering vormen op de algemene regel, moeten als zodanig strikt worden uitgelegd. [6] Die uitleg mag zich enkel uitstrekken tot de in de Verordening uitdrukkelijk bedoelde gevallen. [7]
4.7.
De rechter die onderzoekt of hem rechtsmacht toekomt, moet zich bij dit onderzoek niet beperken tot de stellingen van de eiser, maar moet ook acht slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en, in voorkomend geval, op de stellingen van de verweerder. Het onderzoek naar de rechtsmacht aan de hand van de Unierechtelijke instrumenten mag dus niet plaatsvinden op basis van enkel de door de eisende partij gekozen grondslag van haar vordering. [8] De rechtszekerheid verlangt dat de nationale rechter zich gemakkelijk over zijn eigen bevoegdheid kan uitspreken, zonder dat hij de zaak ten gronde hoeft te onderzoeken. [9] Indien de verweerder de stellingen van de eiser betwist, hoeft de rechter in het kader van de bepaling van zijn bevoegdheid geen gelegenheid te geven voor bewijslevering met betrekking tot de zowel voor de bevoegdheid als voor de gegrondheid relevante feiten, omdat daarmee op het onderzoek naar de gegrondheid van de vorderingen vooruit zou worden gelopen. [10] Hieruit volgt dat de rechter zich bij beantwoording van deze vraag beperkt tot een oordeel op het eerste gezicht (
prima facie-oordeel).
4.8.
Uit de rechtspraak van het HvJEU volgt dat het aan de nationale rechter is om, rekening houdend met alle noodzakelijke elementen van het dossier, te beoordelen of de verschillende bij hem ingestelde vorderingen samenhangend zijn (en dus of er in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat). Het gevaar op onverenigbare beslissingen moet worden begrepen als het gevaar op tegenstrijdige beslissingen. Daarbij kan van belang zijn of de gedaagden onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld. Ook de rechtsgrondslag van de vorderingen zal de rechter in zijn beschouwing moeten betrekken, waarbij geldt dat niet is vereist dat de vorderingen dezelfde rechtsgrondslag hebben. Overeenstemming van de rechtsgrondslag vormt echter wel een relevante factor bij de beoordeling of de verschillende vorderingen samenhangend zijn. Verder geldt dat beslissingen niet reeds tegenstrijdig kunnen worden geacht in de zin van artikel 8 aanhef en punt 1, Brussel I bis-Verordening op grond van enkele divergentie in de beslechting van het geschil; vereist is dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. [11]
4.9.
Tegen deze achtergrond zal de rechtbank haar bevoegdheid vaststellen.
de follow-on periode
hoofdregel, woonplaats gedaagde (Google Netherlands)
4.10.
Op grond van artikel 2 Rv is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen Google Netherlands, omdat zij in Nederland is gevestigd. Deze rechtbank is ook relatief bevoegd op grond van artikel 99 Rv.
4.11.
Voor Google LLC en Alphabet schept de hoofdregel geen bevoegdheid, zodat hierna zal worden beoordeeld of bijzondere bevoegdheidsregels tot bevoegdheid ten aanzien van deze partijen kunnen leiden.
bevoegdheidsregel ankergedaagde
4.12.
Wolfson heeft primair een beroep gedaan op artikel 7 lid 1 Rv, de bevoegdheidsregel van samenhang met de vorderingen op de ankergedaagde, in dit geval Google Netherlands.
4.13.
Artikel 7 lid 1 Rv bepaalt dat indien de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft (ook wel: de ankergedaagde), hem deze bevoegdheid toekomt ten aanzien van de andere gedaagden, als tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
zodanige samenhang tussen de vorderingen?
4.14.
Bij de vraag of samenhang bestaat tussen de vorderingen op Google Netherlands enerzijds en Google LLC en Alphabet anderzijds, dient allereerst te worden gekeken naar de rechtsgrondslagen van die vorderingen.
4.15.
Wolfson baseert haar vorderingen tegen Google LLC en Alphabet op het EC-besluit, waarin het misbruik van machtspositie is vastgesteld en waarin Google LLC en Alphabet als geadresseerden zijn aangemerkt. Op grond van het EC-besluit zijn volgens Wolfson Google LLC en Alphabet hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van het misbruik.
Wolfson baseert haar vordering tegen Google Netherlands erop dat Google Netherlands als dochtervennootschap een economische eenheid vormt met Google LLC en Alphabet, een en ander zoals bedoeld in het Sumal-arrest. [12]
4.16.
Google c.s. betoogt dat Google Netherlands geen geadresseerde van het EC-besluit is en dat de EC niets heeft vastgesteld omtrent enig handelen van Google Netherlands. Google Netherlands is niet betrokken bij de inbreuk, omdat zij niets te maken heeft met de zoekalgoritmen. Google Netherlands is daarom niet zelfstandig aansprakelijk en ook niet mede-aansprakelijk voor het handelen van Google LLC en Alphabet. Dat betekent volgens Google c.s. dat geen sprake is van samenhang als bedoeld in artikel 7 lid 1 Rv, ook omdat de feitelijke en juridische situatie van Google Netherlands verschilt van die van Google LLC en Alphabet.
4.17.
De rechtbank oordeelt als volgt. Google LLC en Alphabet zijn geadresseerden van het EC-besluit, zodat hun aansprakelijkheid voor het misbruik van machtspositie feitelijk en juridisch is vastgesteld. Omdat het EC-besluit vooralsnog als vaststaand moet worden aangenomen in nationale procedures, is de aansprakelijkheid van Google LLC en Alphabet in deze zaak dan ook gegeven. Dit geldt niet voor Google Netherlands, als niet-geadresseerde van het EC-besluit. Ten aanzien van haar is niet in het EC-besluit vastgesteld dat zij aansprakelijk is voor het misbruik van machtspositie. Dus zal moeten worden beoordeeld of zij deel uitmaakt van de inbreukmakende onderneming. Voor die beoordeling is het Sumal-arrest relevant.
4.18.
In het Sumal-arrest is bepaald dat een dochteronderneming civiel aansprakelijk kan zijn als is bewezen dat de dochteronderneming en de beboete moedermaatschappij een economische eenheid vormden (de neerwaartse toerekening). Dat is het geval als (i) de dochteronderneming en haar moedermaatschappij economisch, organisatorisch en juridisch zijn verbonden en (ii) een concreet verband bestaat tussen de economische activiteit van de dochteronderneming en het voorwerp van de inbreuk waarvoor de moedermaatschappij aansprakelijk is gesteld. Als kan worden aangenomen dat sprake is van een economische eenheid, zijn alle rechtspersonen (entiteiten) die deel uitmaken van de onderneming die door die economische eenheid wordt gevormd, hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van de inbreuk.
Ad (i) en (ii)
4.19.
Google c.s. heeft niet betwist dat Google Netherlands deel uitmaakt van de onderneming Google, zodat is voldaan aan het vereiste onder (i). Wel betwist Google c.s. het bestaan van een concreet verband tussen de economische activiteit van de dochteronderneming en het voorwerp van de inbreuk waarvoor de moedermaatschappij aansprakelijk is gesteld als bedoeld onder (ii). Met name voert Google c.s. hiertoe aan dat Google Netherlands niet betrokken is bij de (aanpassing van de) zoekalgoritmes waarop de inbreuk ziet en zelf geen inbreuk heeft begaan.
4.20.
Dit verweer slaagt niet. Wolfson heeft terecht betoogd dat niet is vereist dat de dochteronderneming zelf de inbreuk pleegt of betrokken is bij de inbreuk door de moedervennootschap. Het gaat immers om
het voorwerpvan de inbreuk. Dit is iets anders dan de inbreuk zelf, waarover is geoordeeld in het EC-besluit.
Google c.s. heeft met betrekking tot de activiteiten van Google Netherlands op de zitting het volgende gesteld:
“Google Netherlands biedt ondersteuning aan klanten teneinde hun zichtbaarheid op het internet te vergroten. Dit omvat ook de zichtbaarheid op Google Shopping. Google Netherlands sluit zelf geen contracten met de adverteerders, dat doet Google Ireland.”
Dit is ook in overeenstemming met de bevindingen van de door Wolfson ingeschakelde deskundige, prof. Molenaar (zie hiervoor onder 2.10). Hij stelt dat de activiteiten van Google Netherlands in de ondernemingsactiviteiten van Google zijn geïntegreerd.
4.21.
Zoals in het Sumal-arrest Sumal niet betrokken was bij de kartelafspraken (de inbreuk) maar wel bij verkoop in Spanje van de te hoog geprijsde vrachtwagens (het voorwerp van de inbreuk), is Google Netherlands niet betrokken bij de bevoordeling van Google Shopping in het zoekalgoritme (de inbreuk), maar wel bij de verkoop van de Google Shopping Ads door het verrichten van ondersteunende diensten bij die verkoop (het voorwerp van de inbreuk).
Daarmee is voldaan aan het concrete verband vereiste onder (ii). Het voorgaande leidt ertoe dat voorshands (in het kader van dit incident) kan worden aangenomen dat Google Netherlands en Google LLC en Alphabet een economische eenheid vormen en dat Google Netherlands hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door de inbreuk is ontstaan.
4.22.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van Google Netherlands voorshands wordt aangenomen, is het CDC/Akzo-arrest [13] relevant. Daarin is geoordeeld dat hoofdelijke aansprakelijkheid voor schendingen van het Europese mededingingsrecht een nauwe band vormt voor bevoegdheid op grond van artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Verordening. Daarmee is, gezien het hiervoor genoemde toetsingskader, de vereiste samenhang als bedoeld in artikel 7 lid 1 Rv gegeven.
bevoegdheid ten aanzien van vorderingen tegen Alphabet vóór 2 oktober 2015
4.23.
Google c.s. stelt dat Alphabet pas op 2 oktober 2015 is opgericht en dat in het EC-besluit is geoordeeld dat Alphabet pas vanaf die datum schuldig was aan de inbreuk. Dit brengt volgens Google c.s. mee dat geen sprake is van de vereiste samenhang als bedoeld in artikel 7 lid 1 Rv wat betreft de periode vóór die datum.
4.24.
Wolfson voert aan dat Alphabet als huidig onderdeel van de onderneming Google ook aansprakelijk is voor het misbruik en de schade in de periode vóór 2 oktober 2015. Wolfson beroept zich in dit kader op het Skanska-arrest [14] , waarin de aansprakelijkheid van een entiteit is aangenomen die ten tijde van de inbreuk nog niet bestond, maar pas geruime tijd daarna werd opgericht omdat die entiteit heeft gezorgd voor de economische continuïteit van de betreffende vennootschap. Google c.s. heeft dit verweer niet (gemotiveerd) weersproken, zodat de rechtbank voorshands (in het kader van dit incident) uitgaat van de juistheid daarvan. De rechtbank is ten aanzien van Alphabet dus ook bevoegd in de periode vóór 2 oktober 2015.
conclusie internationale bevoegdheid
4.25.
Op grond van het voorgaande is deze rechtbank op grond van artikel 7 lid 1 Rv internationaal bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen in de follow-on periode ten aanzien van Google LLC en Alphabet. Dit betekent dat het subsidiaire beroep van Wolfson op artikel 6 sub e Rv en de hierover door partijen ingenomen stellingen, niet meer aan de orde hoeven te komen.
relatieve bevoegdheid
4.26.
Zoals hiervoor is overwogen onder 4.10 is deze rechtbank relatief bevoegd ten aanzien van Google Netherlands op grond van artikel 99 Rv. De hiervoor aangenomen samenhang in het kader van artikel 7 lid 1 Rv geldt ook voor de relatieve bevoegdheid als bedoeld in artikel 107 Rv. Deze rechtbank is dus ook op grond van artikel 107 (in samenhang met artikel 99) Rv relatief bevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen Google LLC en Alphabet in de follow-on periode.
stand-alone periode (vanaf 28 september 2017)
4.27.
Google c.s. voert aan dat Wolfson onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het misbruik van haar machtspositie door Google gedurende de stand-alone periode heeft voortgeduurd, zodat de vorderingen die zien op de stand-alone periode evident kansloos zijn. Dit brengt volgens Google c.s. mee dat de vereiste samenhang in de zin van artikel 7 lid 1 Rv ontbreekt.
4.28.
Dit verweer slaagt niet. Wolfson heeft de vorderingen die zien op de stand-alone periode toegelicht en onderbouwd met rapporten van Compass Lexecon. Daarom kan voorshands (in het kader van dit incident) niet worden gezegd dat die vorderingen evident kansloos zijn. Dit brengt mee dat deze rechtbank op dezelfde gronden als hiervoor is overwogen voor de follow-on periode ook internationaal en relatief bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen in de stand-alone periode.
conclusie
4.29.
Op grond van het voorgaande zal de vordering tot onbevoegdverklaring worden afgewezen.
proceskosten
4.30.
Google c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van Wolfson begroot op
€ 1.196,00 (2,0 punten x tarief € 598,00) aan salaris advocaat.
4.31.
De nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna in de beslissing is vermeld.
in de hoofdzaak
4.32.
In de rolbeslissing van 25 januari 2023 is onder 1.2 bepaald dat tijdens de mondelinge behandeling naast het incident een aantal daarmee samenhangende vragen in de hoofdzaak aan de orde zullen komen, te weten:
heeft Google Netherlands activiteiten ontplooid waarbij zij misbruik van haar machtspositie heeft gemaakt met betrekking tot de benadeelden in deze zaak;
is Google Netherlands mede aansprakelijk voor het gestelde door de andere gedaagden gemaakt misbruik van hun machtspositie met betrekking tot de benadeelden in deze zaak (neerwaartse toerekening)?
4.33.
Tussen partijen is niet in geschil dat Google Netherlands zelf geen activiteiten heeft ontplooid waarbij zij misbruik van een machtspositie heeft gemaakt. Zij is immers niet degene die de algoritmen beheert die bepalend zijn voor de manier waarop zoekresultaten worden weergegeven. Dat betekent dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord.
4.34.
Gelet op hetgeen hiervoor in het incident is overwogen wordt de tweede vraag voorshands bevestigend beantwoord. Dit is echter gezien het feit dat er nog geen conclusie van antwoord in de hoofdzaak is genomen een voorlopig oordeel.
4.35.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor conclusie van antwoord.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Google c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van Wolfson tot op heden begroot op € 1.196,00,
5.3.
veroordeelt Google c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van Wolfson begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Google c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
12 juli 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. J.P. van der Stouwe, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, 25 maart 1957 Rome, Trb. 1957,91
2.Verordening 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).
3.HvJEU 6 oktober 2021, C-882/19, ECLI:EU:C:2021:800 (Sumal).
4.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), Pb 2012, L 351/1
5.HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443 (Moldavië)
6.HvJEU 27 september 1988, ECLI:EU:C:1988:459 (Kalfelis/Schröder)
7.HvJEU 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595 (Freeport/Arnoldsson punt 35)
8.HvJEU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37 (Kolossa/Barclays Bank, punt 58-65); HvJEU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449 (Universal Music/Schilling), punt 42-46); HR 14 april 2017, ECLI:EU:C:2017:694, onder 4.2.3)
9.HvJEG 3 juli 1997, ECLI:EU:C:1997:337 (Benincasa/Dentalkit), punt 27; HvJEU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37 (Kolossa/Barclays Bank), punt 61
10.HvJEU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37 (Kolossa/Barclays Bank, punt 63-64); HvJEU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449 (Universal Music/Schilling, punt45); de conclusie van A-G Vlas bij HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443, onder 3.9)
11.HvJEU 13 juli 2006, ECLI:EU:C:2006:458 (Roche/Primus); HvJEU 21 mei 2015, C-352/13, ECLI:EU:C:2015/106 (CDC/Akzo), punt 20
12.HvJEU 6 oktober 2021, C-882/19, ECLI:EU:C:2021:800 (Sumal).
13.HvJEU 21 mei 2015, C-352/13, ECLI:EU:C:2015:335 (CDC/Akzo)
14.HvJEU 14 maart 2019, C-724/17, ECLI:EU:C:2019:204 (Skanska), punten 8 en 50