ECLI:NL:RBAMS:2023:3419

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
13.338157-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor uitvoering van vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Zielonej Górze in Polen. Het EAB is gericht op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar die aan de opgeëiste persoon is opgelegd in een verzamelvonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd is in Nederland. Tijdens de zitting op 11 mei 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.S. Yap, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep besproken, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat leidde tot de beslissing in hoger beroep. De rechtbank concludeert echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank oordeelt dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast, waaronder de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.338157-22
Datum uitspraak: 25 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 22 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 november 2022 door de
Sąd Okręgowy w Zielonej Górze
(Circuit Court of Zielona Góra ), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 mei 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
aggregate judgment of October 2, 2015, by the District Court of Zielona Góra (decision reference VII K 217 /15), upheld on December 21, 2015, by the Circuit Court of Zielona Góra, ref. no. VII Ka 1055/15, combining the following custodial sentences imposed on [opgeëiste persoon] :
default judgment of April 21, 2011, by the District Court of Zielona Góra, ref. no.VII K 2807/10 - 4 months imprisonment;
judgment of December 6, 2011, by the District Court of Zielona Góra, ref. no. VII K 2699/10 - 6 months imprisonment;
order of April 11, 2012, by the District Court of Zielona Góra, ref. no. II K 164/12 - 10 months restriction of personal freedom;
judgment of May 15, 2014, by the District Court of Zielona Góra, ref. no. VII K 1319/12 - 1 year and 3 months imprisonment
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Ten aanzien van het verzamelvonnis (VII K 217/15):
Het EAB vermeldt een
aggregate judgment of October 2, 2015, by the District Court of Zielona Góra (decision reference VII K 217 /15), upheld on December 21, 2015, by the Circuit Court of Zielona Góra, ref. no. VII Ka 1055/15
De rechtbank kan niet vaststellen of in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de nieuw op te leggen, samengestelde, straf nadat de zaak opnieuw, in feite en in rechte, ten gronde is behandeld. Om die reden kan de rechtbank niet vaststellen of het proces in eerste aanleg of hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
Gelet daarop zal de rechtbank in het kader van artikel 12 OLW zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep bespreken.
Procedure in eerste aanleg.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit de in het EAB en door de opgeëiste persoon verstrekte informatie blijkt echter dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW zich heeft voorgedaan. Om die reden staat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.
Procedure in hoger beroep
Op basis van de verstrekte informatie kan de rechtbank niet vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid en zo nee, of zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin heeft de opgeëiste persoon hierover informatie verstrekt.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid en dat zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid zelf heeft geïnitieerd door een gemachtigd advocaat een daartoe strekkend verzoek te laten indienen, dat hij een (andere) advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren tijdens de procedure in eerste aanleg en dat deze gemachtigd advocaat hoger beroep heeft ingesteld.
Gelet op het voorgaande moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep, omdat het niet aannemelijk is dat de in eerste aanleg gemachtigd advocaat van de opgeëiste persoon zonder overleg met en instructie door de opgeëiste persoon hoger beroep heeft aangetekend. De opgeëiste persoon had op de hoogte kunnen zijn van het verloop van de procedure in hoger beroep via zijn advocaat. Indien hij heeft nagelaten om hierover bij zijn advocaat te informeren, is er sprake van kennelijke onzorgvuldigheid, die voor rekening van de opgeëiste persoon dient te komen. [4]
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat hij door zijn handelwijze (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep, althans kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de procedure in hoger beroep.
Vonnis 1.:District Court of Zielona Góra, 21 april 2011 (VII K 2807/10)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d,
OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In rubriek D. van het EAB is de volgende informatie opgenomen:
b. the person was not summoned in person but by other means actually received official information of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision, in such a manner that it was unequivocally established that he or she was aware of the scheduled trial, and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial;
The summons was served on [opgeëiste persoon] by means of postal service at the address he had indicated for service of process and on March 11, 2011, it was collected by an adult occupant at that address, [naam 1] [opgeëiste persoon] brother, who obliged himself to pass it on to [opgeëiste persoon] .
De opgeëiste persoon heeft tijdens de voorgeleiding in de onderhavige overleveringszaak verklaard dat hij in Polen een adres had, waar hij samen met zijn vader en broer woonde. De opgeëiste persoon heeft tijdens deze voorgeleiding tevens verklaard dat hij naar Nederland is gekomen nadat de onderliggende vonnissen zijn gewezen, maar voordat het verzamelvonnis is gewezen, alsmede dat hij ongeveer zeven jaar in Nederland verblijft. Dat betekent dat de opgeëiste persoon ten tijde van de procedure die tot het vonnis van 21 april 2011 heeft geleid, nog in Polen woonde met zijn vader en broer. Dat zijn broer de dagvaarding in ontvangst heeft genomen op het adres dat de opgeëiste persoon had doorgegeven als adres waarop hij bereikbaar was voor post betreffende de lopende strafrechtelijke procedure, wijst er verder op dat de dagvaarding daadwerkelijk aan het woonadres van de opgeëiste persoon is gezonden.
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, in samenhang bezien met het feit dat de opgeëiste persoon niet heeft betwist dat de oproeping door zijn broer in ontvangst is genomen op het door hem opgegeven adres waar hij ten tijde van de procedure die tot het vonnis van 21 april 2011 heeft geleid samenwoonde met zijn broer, is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Het had immers op zijn weg gelegen om in de gaten te houden of er post namens de Poolse justitiële autoriteiten werd bezorgd, alsmede bij zijn huisgenoten (vader en broer) te informeren of dit het geval was. In dit verband acht de rechtbank ten slotte nog van belang dat de opgeëiste persoon bij zijn voorgeleiding voor de (Nederlandse) officier van justitie heeft verklaard dat zijn broer hem ten tijde van de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis op de hoogte stelde dat er brieven waren binnengekomen. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat de broer van de opgeëiste persoon hem in maart 2011 niet op de hoogte heeft gesteld van de ontvangst van de dagvaarding, dan wel deze informatie desgevraagd niet aan de opgeëiste persoon zou hebben verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank levert overlevering aan Polen dan ook geen schending van de verdedigingsrechten van
de opgeëiste persoon op.
Vonnis 2.:District Court of Zielona Góra, 6 december 2011 (VII K 2699/10)
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is niet aan de orde.
Vonnis 3.:District Court of Zielona Góra, 11 april 2012 (II K 164/12)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Uit rubriek D. van het EAB blijkt het volgende:
d. the decision was served on the person on ... (day/month/year) and the person was expressly advised of the right to a retrial or appeal, in which the person has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re­examined, and which may lead to the original decision being reversed, and
the person did not request a retrial or appeal within the applicable time frame;
A copy order was delivered to the address [opgeëiste persoon] had indicated for service of process but it was not collected by anyone despite two postal notifications and despite advising [opgeëiste persoon] earlier of his obligation to inform the court of any change of his address. [opgeëiste persoon] did know the provisions of the order - as follows from his communication of August 9, 2012, to the District Court of Zielona Góra - and he did not question them.
De opgeëiste persoon heeft tijdens de voorgeleiding in de onderhavige overleveringszaak verklaard dat hij in Polen een adres had, waar hij samen met zijn vader en broer woonde. De opgeëiste persoon heeft tijdens deze voorgeleiding tevens verklaard dat hij naar Nederland is gekomen nadat de onderliggende vonnissen zijn gewezen, maar voordat het verzamelvonnis is gewezen, alsmede dat hij ongeveer zeven jaar in Nederland verblijft. Dat betekent dat de opgeëiste persoon ten tijde van de procedure die tot het vonnis van 11 april 2012 heeft geleid, nog in Polen woonde met zijn vader en broer.
Het vonnis is gezonden naar het adres dat door de opgeëiste persoon was doorgegeven als adres waarop hij bereikbaar was voor post betreffende de lopende strafrechtelijke procedure. De opgeëiste persoon heeft het vonnis niet opgehaald, ondanks dat hij twee afhaalberichten heeft gekregen op het door hem opgegeven adres. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij het vonnis op zijn adres heeft ontvangen en dat hij heeft afgezien van het instellen van hoger beroep. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid genoemd in artikel 12, onderdeel c, OLW zich voordoet. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet aan de orde.
Vonnis 4. :District Court of Zielona Góra, 15 mei 2014 (VII K 1319/12)
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is niet aan de orde.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994
diefstal
wederspannigheid
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te makenenopzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de opgeëiste persoon aan de eerste voorwaarde heeft voldaan. De opgeëiste persoon is een gemeenschapsonderdaan die ten minste vijf jaar ononderbroken in Nederland heeft verbleven. EU-onderdanen hoeven zich niet aan te melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Uit de informatiestaat in het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon vanaf 2020 officieel in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven. Uit de verklaring van de opgeëiste persoon volgt dat hij hier al zeven jaar verblijft. Getracht is om verklaringen van derden te verkrijgen die dit onderbouwen, maar dat is helaas niet gelukt. Dat de opgeëiste persoon hier al zeven jaar verblijft, kan ook afgeleid worden uit het dossier. In 2015, ten tijde van de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis, heeft de opgeëiste persoon zijn broer in Polen opdracht gegeven om namens hem stukken in ontvangst te nemen. Daaruit blijkt dat de opgeëiste persoon zelf toen niet in Polen was, zodat aannemelijk is dat hij in Nederland verbleef.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om aan te tonen dat hij al vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Blijkens vaste jurisprudentie van deze rechtbank dient de opgeëiste persoon dit met objectieve gegevens te onderbouwen die, gelet op de hoedanigheid als werknemer, (in het bijzonder) zien op zijn financiën en woon- en verblijfplaats(en) in Nederland. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet aan de hand van overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000.
Nu reeds niet aan de eerste voorwaarde is voldaan, behoeft de tweede voorwaarde geen bespreking meer en slaagt het verweer niet.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994, 180, 310, 312 en 350 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Zielonej Górze (Circuit Court of Zielona Góra)(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie: rechtbank Amsterdam, 26 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7334