4.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Vonnis I (referentienummer VI K 435/16)
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat sprake is van een flagrante schending van artikel 6 EVRM. De opgeëiste persoon heeft de oproeping voor de zitting niet in persoon ontvangen en niet opgehaald. De opgeëiste persoon zou een adresinstructie hebben ontvangen en getekend op 17 januari 2017, maar deze datum klopt niet. Ook heeft de opgeëiste persoon geen kopie van het vonnis ontvangen. De opgeëiste persoon was niet geïnformeerd over de datum van de uitspraak, er was geen gemachtigd advocaat aanwezig en het gaat om een onherroepelijk vonnis waartegen geen verzet meer mogelijk is. Ook heeft de opgeëiste persoon geen afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De Poolse autoriteiten hebben nagelaten om de opgeëiste persoon op de juiste wijze te informeren over de zitting.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon is tijdens het vooronderzoek geïnstrueerd over de gevolgen van het niet doorgeven van een adreswijziging. Hij heeft deze instructie volgens het EAB persoonlijk ondertekend. Ook heeft de opgeëiste persoon getekend voor de oproeping op 2 mei 2017. De opgeëiste persoon was op de hoogte van het proces, maar is desondanks naar het buitenland vertrokken. De opgeëiste persoon is daardoor niet in zijn verdedigingsrechten geschaad.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Gelet op de informatie in het EAB en de aanvullende informatie van 11 januari 2021, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon op grond van art. 139 van de Poolse
Code of Criminal Procedureis geïnstrueerd over de gevolgen van het niet doorgeven van een adreswijziging en hij deze instructie persoonlijk heeft ondertekend, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. De opgeëiste persoon is desondanks naar Nederland vertrokken zonder zijn nieuwe adres door te geven aan de Poolse autoriteiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in de onderhavige situatie worden geoordeeld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij door naar Nederland te vertrekken stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
Het verweer wordt verworpen.
Vonnis II (referentienummer II K 84/18)
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat sprake is van schending van artikel 6 EVRM. De opgeëiste persoon is niet verschenen ter zitting en heeft de oproeping voor de zitting en een kopie van het vonnis niet in persoon ontvangen. Ook is het onduidelijk of de op de zitting aanwezige advocaat wel gemachtigd was. De Poolse autoriteiten hebben nagelaten om de opgeëiste persoon op de juiste wijze te informeren over de zitting. De opgeëiste persoon heeft hierdoor zijn verdedigingsrechten niet kunnen uitoefenen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De oproep is twee keer naar het huisadres van de opgeëiste persoon gestuurd, maar niet opgehaald. Uit de aanvullende informatie van 27 april 2021 blijkt dat er een uitspraak in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018 (referentienummer: IV Ka 448/18). De opgeëiste persoon heeft verzocht om toewijzing van een advocaat en die advocaat heeft hem zowel bij de zitting in eerste aanleg als de zitting in hoger beroep vertegenwoordigd. Op grond van de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf om toevoeging van de raadsman heeft verzocht, kan volgens de officier van justitie worden geconcludeerd dat deze raadsman ook door de opgeëiste persoon zal zijn gemachtigd om zijn verdediging te voeren. De omstandigheid zoals genoemd in artikel 12, sub b, OLW doet zich daarom voor. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 16 april 2021 blijkt dat er een hoger beroepsprocedure heeft plaatsgevonden en dat bij arrest van het Circuit Court in Bydgoszcz van 30 augustus 2018 met referentienummer IV Ka 448/18 het vonnis in eerste aanleg in stand is gelaten.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en de aan hem op te leggen straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld.
De rechtbank kan uit het EAB en de aanvullende informatie niet opmaken of er in hoger beroep een inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en is geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon en de op te leggen straf. Zowel het vonnis in eerste aanleg en het arrest in hoger beroep zijn daarom relevant voor de toetsing of aan de vereisten van aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW is voldaan.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis en arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot deze beslissingen hebben geleid, en dat deze - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij de behandelingen ter zitting die tot het vonnis van 18 januari 2018 (II K 84/18) en het arrest van 30 augustus 2018 (IV Ka 448/18) hebben geleid. Niet gebleken is dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen. De opgeëiste persoon is tijdens deze procedures vertegenwoordigd door een
ex officioadvocaat, die op zijn verzoek aan hem is toegewezen door
the District Court in Inowroclaw(Polen) op 12 juli 2016 in de procedure in eerste aanleg. In het EAB onder d) staat vermeld dat de opgeëiste persoon in de procedure in eerste aanleg deze advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en dat deze advocaat ook daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd. De advocaat heeft hoger beroep aangetekend tegen het vonnis in eerste aanleg en heeft ter zitting in hoger beroep de verdediging gevoerd.
Gelet op het voorgaande moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep, omdat het niet aannemelijk is dat de in eerste aanleg gemachtigd advocaat van de opgeëiste persoon zonder overleg met en instructie door de opgeëiste persoon hoger beroep heeft aangetekend. De opgeëiste persoon had op de hoogte kunnen zijn van het verloop van de procedure in hoger beroep via zijn advocaat. Indien hij heeft nagelaten om hierover bij zijn advocaat te informeren, is er sprake van veronachtzaming, die voor rekening van de opgeëiste persoon dient te komen.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat hij door zijn handelwijze (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.
Het verweer wordt verworpen.