ECLI:NL:RBAMS:2023:3412

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 353
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarbij haar geen nabetaling werd toegekend op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKKO). Eiseres, die in Amsterdam woont, ontving kinderopvangtoeslag voor haar twee kinderen en had in 2020 en 2021 een vergoeding voor de eigen bijdrage kinderopvang ontvangen tijdens de coronacrisis. De Belastingdienst/Toeslagen verklaarde het bezwaar van eiseres tegen het besluit kennelijk ongegrond, waarop zij beroep instelde. Tijdens de zitting op 19 april 2023 was eiseres aanwezig, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door gemachtigden.

De rechtbank overwoog dat eiseres in bezwaar ten onrechte niet was gehoord, wat leidde tot een onzorgvuldig besluit. Desondanks werd het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij recht had op een additionele tegemoetkoming. De rechtbank oordeelde dat de peildatum voor de tegemoetkoming, vastgesteld op 1 mei 2022, vooraf was gecommuniceerd en dat eiseres niet tijdig haar inkomenswijzigingen had doorgegeven. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de rechtbank geen toezeggingen van de overheid had kunnen vaststellen die eiseres in haar vertrouwen konden ondersteunen.

De rechtbank droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden, maar verklaarde het beroep verder ongegrond. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/353

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: D. Bastinck en N. Marinus) .

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2022 heeft de Sociale verzekeringsbank namens verweerder eiseres geen nabetaling toegekend op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKKO).
Op 2 december 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen namens verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat is aan deze zaak voorafgegaan?
1. Eiseres heeft twee kinderen voor wie zij kinderopvangtoeslag heeft ontvangen.
2. Eiseres heeft in 2020 en 2021 een vergoeding eigen bijdrage kinderopvang ontvangen voor de perioden dat de kinderopvang gesloten was tijdens de coronacrisis. Voor sluitingsperiode 1 heeft eiseres een vergoeding gekregen van € 434,- en voor sluitingsperiode 2 een vergoeding van € 243,-. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de vergoeding van eiseres opnieuw berekend en geconcludeerd dat de nieuw berekende vergoeding hetzelfde of lager is. Daarom is aan eiseres geen nabetaling toegekend.
3. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De TKKO
4. In verband met de coronacrisis heeft de overheid maatregelen genomen in het belang van de volksgezondheid. Een van deze maatregelen was het sluiten van de kinderopvanglocaties vanaf 16 maart 2020. Vanaf 11 mei 2020 mochten de kinderopvanglocaties weer open. Omdat de financiering van de sector voor een groot deel bestaat uit kinderopvangtoeslag, heeft het kabinet ouders verzocht de rekening van de kinderopvang te blijven voldoen. Het kabinet heeft besloten aan de kinderopvangtoeslag ontvangende ouder een tegemoetkoming uit te keren zolang het maatregelenpakket voor kinderopvang en scholen aanhoudt. [1] Het kabinet heeft deze tegemoetkoming geregeld in de TKKO. De TKKO is op 1 juni 2020 in werking getreden. [2]
5. De TKKO is sindsdien meerdere keren gewijzigd. Omdat de kinderopvang op
16 december 2020 voor een tweede keer is gesloten, heeft het kabinet nadien een tweede sluitingsperiode in de TKKO opgenomen. [3]
6. In de TKKO is vervolgens ook een derde sluitingsperiode en een additionele tegemoetkoming voor de eerste en tweede sluitingsperiode opgenomen. Deze additionele tegemoetkoming heeft het kabinet geregeld voor ouders die gedurende de eerste of tweede sluitingsperiode te weinig tegemoetkoming hebben ontvangen. De tegemoetkoming voor de eerste en tweede sluitingsperiode was namelijk gebaseerd op de gegevens waarover de Belastingdienst/Toeslagen beschikte op de gehanteerde peildatum. Deze gegevens sloten echter niet altijd aan op de actualiteit, omdat ouders bepaalde wijzigingen nog niet hadden doorgegeven of kunnen doorgeven. [4]
7. Ingevolge artikel 5h van de TKKO zijn de gegevens die bepalend zijn voor de hoogte van deze additionele tegemoetkoming, de gegevens zoals verwerkt bij de Belastingdienst/Toeslagen op 1 mei 2022 (de peildatum). Niet in geschil is dat eiseres pas op 6 mei 2022 inkomenswijzigingen aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven, te weten dat haar (gezamenlijk) toetsingsinkomen over 2020 en 2021 ongeveer € 8.000,- per jaar lager is. Ter zitting heeft eiseres meegedeeld dat zij naar geschat een additionele tegemoetkoming van € 150,- zou hebben ontvangen als het lagere inkomen wel was meegenomen.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres overeenkomstig de in de TKKO gegeven regels geen aanspraak kan maken op een additionele tegemoetkoming.
Vertrouwensbeginsel
9. Eiseres voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Eiseres is de eigen bijdrage van de kinderopvang blijven betalen in het vertrouwen dat zij, zoals de overheid had meegedeeld, elke cent terug zou krijgen.
Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar twee brieven aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 17 maart 2020 [5] en van 25 maart 2020 [6] en naar uitspraken van de rechtbank Gelderland [7] en de rechtbank Midden-Nederland [8] . Eiseres was er niet van op de hoogte dat zij voor 1 mei 2022 haar inkomensgegevens moest aanpassen. Zij is daar toevallig achter gekomen.
10. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja hoe, het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
Stap 1: Is sprake van een toezegging?
11. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister van SZW) heeft in een brief van 25 februari 2022 aan de Tweede Kamer toegelicht dat de additionele tegemoetkoming door de Belastingdienst/Toeslagen wordt berekend aan de hand van de gegevens die op een gestelde peildatum bekend zijn. Tijdens de eerste en tweede sluitingsperiode is volgens de brief gekozen voor een peildatum die niet vooraf werd gecommuniceerd, om strategisch gedrag uit te sluiten. Dit leidde er echter toe dat ouders soms meer of minder tegemoetkoming ontvingen als de gegevens niet actueel waren. Het kabinet heeft het onwenselijk gevonden als er grote verschillen ontstaan tussen de ontvangen tegemoetkoming en de betaalde eigen bijdrage. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om de peildatum vast te stellen op 1 mei 2022 en deze peildatum vooraf te communiceren. De minister van SZW heeft verder aangegeven dat deze peildatum wordt uitgedragen via verschillende kanalen, op de website van de rijksoverheid en via branche- en kinderopvangorganisaties, de Sociale Verzekeringsbank en de Belastingdienst/Toeslagen. [9]
12. In deze brief heeft de minister van SZW verder toegelicht dat bij de vormgeving van de regeling de nadruk is gelegd op eenvoud en snelheid. Dit heeft geleid tot een aantal versimpelingen die ervoor gezorgd hebben dat de tegemoetkoming bij benadering overeenkomt met de eigen bijdrage. Ouders ontvangen volgens de minister van SZW een tegemoetkoming, geen compensatie. Dit betekent dat een ouder meer of minder kan ontvangen dan is betaald aan eigen bijdrage. Hoewel het vervelend is dat een ouder meer of minder tegemoetkoming ontvangt, is dat een consequentie van het feit dat het kabinet ouders snel en zonder aanvraag tegemoet wil komen, aldus de minister van SZW. Hierbij heeft de minister van SZW van belang geacht dat ouders deze keer ruim de tijd hebben na bekendmaking van de peildatum om hun gegevens te wijzigen en zo in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming op basis van die actuele gegevens. Door een peildatum in de toekomst te hanteren en ouders hierover actief te informeren, hoopt de minister van SZW het verschil met de eigen bijdrage zo klein mogelijk te houden.
13. Gelet op de inhoud en bewoordingen van deze brief is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een toezegging. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zij middels de additionele tegemoetkoming alsnog volledig gecompenseerd zou worden. De minister van SZW heeft in de brief van februari 2022 aangegeven dat de peildatum zal worden vastgesteld op 1 mei 2022. Verder blijkt uit deze brief ook dat de minister van SZW heeft aangegeven dat sprake is van een tegemoetkoming en dat een ouder meer of minder kan ontvangen dan is betaald. De rechtbank betrekt hier ook bij dat verweerder op de zitting verder heeft toegelicht dat de peildatum via de website van de rijksoverheid en de Sociale Verzekeringsbank ook daadwerkelijk aan de ouders is gecommuniceerd.
14. Het beroep van eiseres op de brieven aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van
17 maart en 25 maart 2020 en de genoemde uitspraken slaagt niet. Deze brieven zien op de eerste sluitingsperiode in de TKKO en deze zaak gaat over de additionele tegemoetkoming. De brieven hebben ook een andere inhoud (waarin volgens de uitspraken wel kon worden gelezen dat (alle) kosten van de eigen bijdrage konden worden vergoed) dan de brief van de minister van SWZ, zoals hiervoor nader uiteengezet.
15. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
De hoorplicht
16. Verweerder heeft in het verweerschrift al erkend dat eiseres in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. Dit betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Deze onzorgvuldigheid leidt er toe dat verweerder zal worden opgedragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. Omdat eiseres in de beroepsfase haar standpunt mondeling en schriftelijk naar voren heeft gebracht, mede ten overstaan van verweerder, hetgeen niet tot een gewijzigd standpunt van verweerder heeft geleid, en het voor de inhoud van de zaak niet uitmaakt ziet de rechtbank overigens aanleiding dit gebrek te passeren. [10]
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.W. Steenhoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de Nota van Toelichting bij de TKKO,
2.Artikel 9, eerste lid, van de TKKO.
3.Besluit van 2 april 2021,
4.Besluit van 20 april 2022,
5.
6.
7.ECLI:NL:RBGEL:2022:750, 752 en 753.
9.
10.Op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.