ECLI:NL:RBAMS:2023:3385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
13/033136-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bezit van hard- en softdrugs met gevangenisstraf en voorwaarden

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een 57-jarige man veroordeeld tot 14 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor het bezit van hard- en softdrugs. De man werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 5.028 pillen die 4-MEC bevatten, 14 gram MDMA, 12.520 gram hennep en 1.583 gram hasjiesj. De tenlastelegging was gebaseerd op een doorzoeking van zijn woning op 31 januari 2023, waar de drugs werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het opzettelijk aanwezig hebben van de drugs, ondanks de verdediging die stelde dat de man geen wetenschap had van de aanwezigheid van de pillen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden door de politie, omdat er voldoende verdenking was om de woning te doorzoeken. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor drugshandel. De man moet zich tijdens de proeftijd van twee jaar houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/033136-23
Datum uitspraak: 31 mei 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 mei 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.P. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Zandt, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – (kort gezegd) ten laste gelegd dat hij zich, al dan niet in vereniging, heeft schuldig gemaakt aan
1. het op 31 januari 2023 in Amsterdam opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, en/of opzettelijk aanwezig hebben van 5.028 pillen (2.026 gram) van een materiaal bevattende 4-MEC en/of methylon en/of pentedron, en/of 14 gram van een materiaal bevattende MDMA;
2. het op 31 januari 2023 in Amsterdam opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of opzettelijk aanwezig hebben, van 12.720 gram hennep en/of 1.701 gram hasjiesj.
De tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 31 januari 2023 hebben verbalisanten de woning aan [adres] betreden en doorzocht. In de woning zijn verschillende verdovende middelen aangetroffen. Verdachte was op dat moment in de woning aanwezig.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het opzettelijk aanwezig hebben van de onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde, in de woning aangetroffen middelen kan worden bewezen. Er was voldoende verdenking van overtreding van de Opiumwet, waardoor de woning aan [adres] betreden mocht worden. Verdachte was de enige die in de woning verbleef en draagt daarmee de verantwoordelijkheid voor de spullen die in de woning zijn aangetroffen. Dat verdachte de beschikkingsmacht over de aangetroffen pillen had, blijkt voldoende uit het dossier.
De officier van justitie vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte de feiten met een ander of anderen heeft gepleegd en verzoekt verdachte daarom vrij te spreken van het medeplegen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
4.3.1.
Onrechtmatig binnentreden
De raadsman heeft bepleit dat sprake is van het onrechtmatig binnentreden van de woning. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op het moment dat de opsporingsambtenaren de woning binnentraden, er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een aan de Opiumwet gerelateerd strafbaar feit. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat een schriftelijke machtiging tot binnentreden van de woning in het dossier ontbreekt, zodat het doel van binnentreden niet gecontroleerd kan worden. Beide omstandigheden maken dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), hetgeen dient te leiden tot het uitsluiten van de onderzoeksresultaten van het bewijs. Verdachte dient daarom – bij gebrek aan overig bewijs – integraal te worden vrijgesproken.
4.3.2.
Over de beschuldiging
Subsidiair verzoekt de raadsman verdachte partieel vrij te spreken van feit 1, doelende op het (in vereniging) verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van de onder feit 1 tenlastegelegde hoeveelheid pillen, en verdachte partieel vrij te spreken van feit 2, doelende op het (in vereniging) opzettelijk telen, bereiden, bewerken en verwerken van de hennep en/of hasjiesj.
Volgens de raadsman valt niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat de plastic zak met 5.028 tabletten, die door het Laboratorium Forensische Opsporing is onderzocht en in het rapport is aangeduid met rapportnummer 0128N23, afkomstig is van de woning aan [adres] . Uit het rapport volgt dat het item werd aangeleverd in een waardezak die niet voorzien was van een itemnummer en uit het dossier blijkt niet dat een hoeveelheid van 5.028 pillen in de woning is aangetroffen. Uit het dossier volgt enkel dat een hoeveelheid pillen met een gewicht van 2.206 gram is aangetroffen. Evenmin valt hierdoor vast te stellen dat de in de woning aangetroffen pillen een middel zouden zijn als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. De ter plaatse uitgevoerde indicatieve test is hiertoe ontoereikend, te meer nu deze test een ander middel (2CB) indiceerde, hetgeen bovendien een extra contra-indicatie oplevert dat de pillen die in het laboratorium zijn onderzocht, de pillen zijn die in de woning zijn aangetroffen.
De raadsman bepleit voorts dat verdachte geen wetenschap had van de pillen en dat deze zich niet in zijn machtssfeer bevonden. De woning is niet van verdachte en hij staat daar evenmin ingeschreven. Toen verdachte zijn intrek in de woning nam, stond de woning reeds vol met spullen van een ander/anderen. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat andere personen toegang tot de woning hadden. Verdachte trof soms ook iemand onaangekondigd in de woning aan die met de was bezig was. De omstandigheden waaronder de pillen zijn aangetroffen, te weten verscholen in een tas en niet direct zichtbaar, maken dat verdachte niet op hoogte was of had moeten zijn van de aanwezigheid van de pillen in de woning. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte enige zeggenschap had over de aangetroffen pillen.
Tenslotte stelt de raadsman dat het dossier geen aanknopingspunten bevat waaruit blijkt dat verdachte (al dan niet tezamen en in vereniging met anderen) betrokken was bij de lucratieve handel in drugs.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vormverzuim ex artikel 359a Sv
Een redelijk vermoeden van schuld
Uit het dossier volgt dat de woning aan [adres] bij de politie bekend stond als een 'spookwoning': een woning op welk adres kennelijk wel iemand verblijft, maar niemand in de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven. Dergelijke woningen worden regelmatig gebruikt voor criminele activiteiten. Tijdens een observatie van de woning zagen verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] twee dure voertuigen staan. Eén van de voertuigen, met kenteken [kenteken] , stond op naam van een vrouw wiens vriend een link bleek te hebben met de handel in drugs. In dit voertuig zat een man. Verbalisanten zagen het voertuig wegrijden, volgden deze en even later werden in het voertuig twee grote zakken met henneptoppen aangetroffen. Verbalisanten keerden hierop terug naar de woning op [adres] en zagen de bewoner, die later verdachte bleek te zijn, uit het raam kijken en de straat nauwlettend in de gaten houden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden, een redelijk vermoeden van schuld kon worden aangenomen dat in de woning een overtreding van de Opiumwet plaats vond. De verbalisanten waren dus op grond van artikel 9 van de Opiumwet bevoegd tot het binnentreden van de woning.
Het ontbreken van een schriftelijke machtiging tot binnentreden
Uit het dossier volgt voorts dat verbalisant [naam verbalisant 1] na het ontstaan van voornoemde verdenking, de hulpofficier van justitie heeft gebeld voor een machtiging tot binnentreden van de woning aan [adres] . De machtiging is vervolgens mondeling aangezegd. Hierop hebben verbalisanten de woning betreden. Uit het dossier blijkt niet dat een schriftelijke machtiging tot het binnentreden ter inbeslagneming en/of aanhouding is gegeven.
Op grond van het eerste lid, onder b, van artikel 9 van de Opiumwet hebben opsporingsambtenaren de bevoegdheid om zich de toegang te verschaffen tot een plaats waar redelijkerwijze vermoed kan worden dat een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd. Voor het binnentreden van een woning gelden evenwel aanvullende vereisten van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi). Volgens het eerste lid van artikel 2 Awbi is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een door een daartoe bevoegde functionaris afgegeven schriftelijke machtiging vereist. Het achterwege blijven van een dergelijke schriftelijke machtiging levert een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op.
Ten aanzien van de vraag of, en zo ja welk, rechtsgevolg aan het geconstateerde vormverzuim moet worden verbonden, geldt dat de rechtbank rekening moet houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. In het bijzonder gelet op dit laatste overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens artikel 3 Awbi is de hulpofficier van justitie bevoegd tot het afgeven van een schriftelijke machtiging tot binnentreden van een woning. In aanmerking genomen dat de hulpofficier van justitie de bedoelde machtiging heeft afgegeven, doch deze niet op schrift heeft gesteld, zal de rechtbank met de constatering van het vormverzuim volstaan. [1] Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
4.4.2.
Het opzettelijk aanwezig hebben van drugs
De rechtbank stelt vast dat in de woning aan [adres] , zijnde het adres waar verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit al geruime tijd woonde, 5.028 pillen (2.026 gram) bevattende 4-MEC, methylon en pentedron, 14 gram MDMA, 12.520 gram hennep en 1.583,5 gram hasjiesj zijn aangetroffen. De verdovende middelen zijn in verschillende kamers in de woning gevonden.
Het verweer van de raadsman dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de pillen die in de woning zijn aangetroffen, ook de pillen zijn die door het Laboratorium Forensische Opsporing zijn onderzocht en dus het tenlastegelegde materiaal bevatten, wordt verworpen. Hoewel de pillen bij het laboratorium zijn aangeleverd in een waardezak die niet was voorzien van een itemnummer, kan op basis van de meegeleverde Kennisgeving van inbeslagneming met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat dit de pillen betreffen die bij de woning aan [adres] in beslag zijn genomen. Dat de pillen bij het laboratorium in aantallen zijn geduid geeft de rechtbank ook geen reden tot twijfel, nu het bij de doorzoeking vastgestelde gewicht van de pillen (2.026 gram) en deze hoeveelheid (5.028 pillen) goed bij elkaar passen. Ook het gegeven dat de in eerste instantie uitgevoerde indicatieve test 2CB indiceerde in plaats van 4-MEC, methylon en pentedron geeft de rechtbank geen reden tot twijfel, nu dit een indicatieve test betreft en deze middelen niet zodanig van elkaar afwijken (allen behoren immers tot de groep synthetische drugs), dat wel twijfel zou moeten ontstaan.
Op de zitting van 17 mei 2023 heeft verdachte bekend de hennep en hasjiesj in bezit te hebben gehad. Verdachte ontkent echter wetenschap van de aanwezigheid van de pillen te hebben gehad. Als mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van de pillen heeft verdachte verklaard dat hij de woning tot aan december 2021 met drie Bulgaarse personen deelde. Hoewel deze personen waren verhuisd, hadden zij mogelijk nog sleutels van de woning. Verdachte vermoedt dit omdat hij één van deze personen eenmaal onverwachts in de woning heeft aangetroffen. Verder liepen er volgens verdachte ‘nog wel meer figuren met een sleutel’. Bovendien stond de woning al vol met spullen toen hij daar zijn intrek nam.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het mogelijk is dat de aangetroffen pillen buiten medeweten van verdachte door een ander in de woning zijn geplaatst. De raadsman heeft hieraan toegevoegd dat vanwege de verscholen locatie van de aangetroffen pillen, niet kan worden bewezen dat verdachte van de aanwezigheid van de pillen wetenschap had.
De rechtbank stelt voorop dat voor het bewijs van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen niet noodzakelijk is dat bewezen kan worden dat deze middelen aan de verdachte toebehoren, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien daarvan heeft. Voldoende is dat de middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid daarvan, waaronder tevens is te begrijpen de situatie waarin de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Vooropgesteld wordt tevens dat volgens vaste rechtspraak een gebruiker/bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en afspeelt.
Uit de verklaring van getuige [naam getuige] (de eigenaar van de woning aan [adres] ), volgt volgens de rechtbank dat verdachte de enige bewoner van de woning was en is geweest. De pillen zijn daarbij aangetroffen in een buffetkast in de keuken waar verdachte aantoonbaar gebruik van maakte. In de kast zijn namelijk ook door verdachte voorgedraaide joints en zijn modelautootjes aangetroffen. Bovendien zaten de pillen (ogenschijnlijk) in een blauwe plastic Albert Heijn tas, evenals de andere verdovende middelen die in de woning zijn aangetroffen waarvan verdachte het bezit heeft bekend. Voorts overweegt de rechtbank dat de aangetroffen pillen een meer dan geringe financiële waarde vertegenwoordigen. Het is dan ook hoogst onwaarschijnlijk dat een onbekende persoon deze goederen onbeheerd in de door verdachte bewoonde woning achter zou hebben gelaten.
Het door de verdediging eerst ter terechtzitting opgeworpen alternatieve scenario is gelet op het voorgaande onvoldoende concreet en vindt op geen enkele wijze steun in het dossier. Sterker nog, de eigenaar van de woning verklaart juist dat verdachte de enige bewoner van de woning is geweest en weerspreekt daarmee het alternatieve scenario. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario voor de aanwezigheid van de pillen is dan ook niet aannemelijk geworden. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen pillen. [2]

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1. op 31 januari 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 5.028 pillen (2.026 gram) van een materiaal bevattende 4-MEC, methylon en pentedron en 14 gram van een materiaal bevattende MDMA;
2. op 31 januari 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 12.520 gram hennep en 1.583,5 gram hasjiesj.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken van feit 1. Met betrekking tot het bezit van de overige aangetroffen hoeveelheid harddrugs, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat de ‘achterdeurproblematiek’ van toepassing is. Om deze reden heeft de verdediging verzocht te volstaan met toepassing van artikel 9a Sr dan wel te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. De verdediging staat positief tegenover de oplegging van bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs en softdrugs. Drugs vormen in het algemeen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de ermee gepaard gaande ernstige vormen van criminaliteit. Het bezit van drugs dient dan ook te worden bestreden.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 maart 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor de handel in hennep is veroordeeld. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het rapport van Reclassering Nederland van 13 april 2023.
‘Achterdeurproblematiek’
Nu alleen uit de verklaringen van verdachte volgt dat hij fungeerde als een ‘achterdeur’ van coffeeshops en bovendien bewezen is dat verdachte een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in zijn bezit heeft gehad, acht de rechtbank de ‘achterdeurproblematiek’ in het geval van verdachte niet van toepassing, althans vindt zij niet aannemelijk geworden dat deze in het geval van verdachte van toepassing is. Aan het strafmaatverweer van de raadsman zal daarom voorbij worden gegaan.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben vastgesteld. Voor bezit van tussen de 2.000 en 3.000 gram harddrugs is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 9 maanden. Voor bezit van tussen de 10.000 en 25.000 gram softdrugs is een gevangenisstraf van 12 maanden het uitgangspunt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel zullen gedurende de proeftijd de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten een meldplicht, ambulante begeleiding en de verplichting mee te werken aan schuldhulpverlening.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de diverse voorwerpen in beslag genomen zoals vermeld op de beslaglijst in bijlage II die aan dit vonnis is gehecht en hier als ingevoegd geldt. Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen verdovende middelen, de waardebon, het boek en het horloge de beslissing genomen dat deze dienen te worden vernietigd. De rechtbank zal ten aanzien van deze voorwerpen daarom geen beslissing nemen. De rechtbank neemt dienaangaande alleen een beslissing over het nog openstaand beslag.
Bewaren ten behoeve van rechthebbende(n)
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld (nummer 1 tot en met 4 op de beslaglijst), aangezien op dit moment niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Teruggave aan rechthebbende
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven naamplaat (nummer 27 op de beslaglijst) dient aan verdachte te worden teruggegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht:Veroordeelde meldt zich op afspraak bij de reclassering Leger des Heils op het adres: Weesperzijde 70 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante begeleiding en meewerken aan schuldhulpverlening:Veroordeelde laat zich begeleiden door het Leger des Heils of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding. De begeleiding is gericht op het in kaart brengen van de schulden, waar mogelijk het genereren van inkomen en het treffen van regelingen. Daarnaast is de begeleiding gericht op de praktische problematiek die veroordeelde ervaart in zijn leven.
Gelast de bewaringten behoeve van de rechthebbende van:
  • € 8.600,- euro
  • € 26.800,- euro
  • € 200,- euro
  • € 32.900,- euro
Gelast de teruggaveaan [verdachte] (veroordeelde) van:
- De naamplaat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.L. Rinsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2023.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2096.
2.Vgl. Hoge Raad 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:471