vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13.262410.21 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Parketnummer: 13/262410-21
Datum uitspraak: 30 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .
1.
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. de Vos, advocaat in Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij [woonplaats] op 3 juni 2021 door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot:
primair:het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
subsidiair:het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verkrachting.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring en de eventuele kwalificatie daarvan gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1 De rechtbank is op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verkrachting.
3.3.2 De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.3.3 Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het gegeven dat slechts twee personen – het vermeende slachtoffer en de vermeende dader – aanwezig waren bij de tenlastegelegde (seksuele of ontuchtige) handelingen. In deze zaak is dit niet anders.
Voor een bewezenverklaring zijn de verklaringen van het vermeende slachtoffer alleen onvoldoende. Er moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer zelf. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de verkrachting of ontucht niet als zodanig bevestiging hoeft te vinden in ander bewijs, maar dat het voldoende is dat de verklaring van het slachtoffer op bepaalde belangrijke punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Er mag daarbij geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal. Het vereiste van voldoende steun wordt wel omschreven als een eis van inhoudelijk verband die er vooral toe strekt dat de rechter in het concrete geval feiten en omstandigheden benoemt die op relevante wijze in verband staan met de inhoud van de verklaring van de getuige.
De rechtbank ziet zich gelet op het voorgaande voor de vragen gesteld of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en of deze in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal.
3.3.4 De aangeefster in deze zaak heeft tot vier keer toe op gedetailleerde en consistente wijze verklaard over hetgeen haar overkomen is: allereerst kort na het incident aan de telefoon met de centralist van de meldkamer in Amsterdam, vervolgens aan de verbalisanten die kort na het incident ter plaatse waren gekomen bij de woning van aangeefster, daarna tijdens het informatief gesprek zeden en tot slot ook in haar aangifte.
Haar verklaring komt er kort gezegd op neer dat zij in de vroege ochtend van 3 juni 2021 opeens een schim op het balkon zag staan. Dit bleek haar (ex-)vriend, verdachte, te zijn. Zij heeft hem via de balkondeur binnengelaten. Zij zag meteen dat hij cocaïne had gesnoven. Op enig moment wilde hij seks met haar, maar zij wilde dat niet en heeft zich daar op verschillende manieren hevig tegen verzet. Uiteindelijk heeft hij haar – nadat zij meermalen probeerde de woning te ontkomen – met geweld op het bed in de slaapkamer gegooid en zijn hand op haar mond gehouden om haar schreeuwen te doen stoppen. Hij heeft haar borsten betast en gelikt en twee vingers in haar vagina gestopt. Hij probeerde ook met zijn penis binnen te dringen, maar dit lukte vermoedelijk niet omdat hij onder invloed was van cocaïne. Op enig moment lukte het haar om weg te komen. Zij heeft toen een broodmes gepakt, is op het balkon gaan staan en heeft 112 gebeld.
De consistentie van haar verklaringen, in samenhang bezien met het hierna te noemen steunbewijs, maakt de verklaringen van aangeefster naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar.
3.3.5 Verdachte verklaart aan het grootste deel van de ten laste gelegde gedragingen geen herinnering te hebben, omdat hij onder invloed was van alcohol en cocaïne. Hij kan zich nog slechts een aantal flarden herinneren. Ondanks dit gebrek aan herinnering verklaart verdachte steeds dat hij ervan uitgaat dat hetgeen aangeefster heeft verklaard, klopt. Zijn verklaring heeft aldus niet te gelden als een ontkennende verklaring. Van een volledige bekentenis is echter evenmin sprake. De bewezenverklaring kan dan ook niet volledig steunen op de verklaringen van aangeefster en de verklaring van verdachte.
3.3.6 De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster daarnaast in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal.
3.3.6.1 Daartoe geldt allereerst dat kort na het incident door de ter plaatse gekomen politieagenten hevige emoties bij aangeefster zijn waargenomen. De politieagenten zagen onmiddellijk dat zij geëmotioneerd was: haar ogen waren rood en vochtig, zij had vermoedelijk gehuild. Ook was de aangeefster volgens hen onrustig en leek zij in de war. Ook het transcript van het gesprek dat de aangeefster kort na het incident heeft gevoerd met de meldkamer in Amsterdam bevestigt de verwarde staat waarin aangeefster verkeerde.
3.3.6.2 Uit de letselrapportage, die is opgemaakt na lichamelijk onderzoek kort na het incident, volgt daarnaast dat de aangeefster lichamelijk letsel had. Dit letsel komt overeen met het letsel waarover zij zelf tegen de politieagenten die ter plaatse kwamen heeft verklaard en past naar het oordeel van de rechtbank ook bij de door haar beschreven geweldshandelingen van verdachte.
3.3.6.3 Daarbij komt dat uit het forensisch DNA-onderzoek is gebleken dat in diverse bemonsteringen die bij aangeefster zijn gedaan, waaronder van de schaamlippen en diep vaginaal, DNA-sporen van ‘minimaal één man’ zijn aangetroffen.
3.3.6.4 Tot slot ondersteunt ook de verklaring van verdachte dat hij zich flarden van het incident kan herinneren, namelijk dat hij op enig moment in de slaapkamer op bed op haar lag en dat hij seks wilde hebben, op belangrijke onderdelen de verklaring van aangeefster.
3.3.7 De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de aangeefster onder andere met geweld de slaapkamer in te duwen, haar vervolgens op bed te gooien, haar armen tegen het bed te klemmen en op haar te gaan liggen opzettelijk heeft veroorzaakt dat de aangeefster de handelingen die verdachte vervolgens verrichtte tegen haar wil heeft moeten ondergaan. Verdachte heeft daarbij het verzet van aangeefster meermaals gebroken. De handelingen van verdachte bestonden, nu verdachte zijn vingers in de vagina van aangeefster heeft gebracht, mede uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Daarmee is sprake van de primair ten laste gelegde verkrachting, zoals bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 3 juni 2021 te Amsterdam door geweld [woonplaats] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [woonplaats] , immers heeft hij, verdachte:
- voornoemde [woonplaats] meermalen met kracht vastgepakt en vastgehouden en meegesleurd en meegetrokken en
- voornoemde [woonplaats] op bed gegooid waarna hij, verdachte, de armen van voornoemde [woonplaats] heeft vastgeklemd en op haar is gaan liggen en
- de borsten van voornoemde [woonplaats] betast en gelikt en
- zijn vingers in de vagina van voornoemde [woonplaats] gebracht en
- voornoemde [woonplaats] meermalen de woorden toegevoegd: "Ik ga je verkrachten" en
- hierbij meermalen het aangeven van voornoemde [woonplaats] dat zij geen seks met hem, verdachte, wilde en signalen waaruit bleek dat voornoemde [woonplaats] geen seks wilde en niet aangeraakt wilde worden, zoals onder meer het huilen door voornoemde [woonplaats] en het door [woonplaats] wegduwen en aan de haren trekken en bijten van hem, verdachte, genegeerd en
- zijn hand op de mond van voornoemde [woonplaats] gelegd om haar te laten stoppen met schreeuwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1 De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie ook gevorderd dat verdachte zich moet houden aan de bijzondere voorwaarden die in het reclasseringsrapport van 1 mei 2023 staan vermeld.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de grote consequenties die een gevangenisstraf voor verdachte zal hebben, verzocht om aan hem een taakstraf (in combinatie met één dag gevangenisstraf) op te leggen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
7.3.1 De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
7.3.2 De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.3 Verdachte heeft de aangeefster in haar eigen woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen, met geweld verkracht. Verdachte wilde koste wat het kost zijn seksuele behoeftes bevredigen en heeft daartoe – ondanks duidelijke signalen van de aangeefster dat zij geen seks met hem wilde – op grove wijze inbreuk gemaakt op de seksuele en lichamelijke integriteit van de aangeefster. Verdachte heeft dus een ernstig feit gepleegd.
7.3.4 De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Hoewel de reclassering heeft getwijfeld over het al dan niet adviseren van reclasseringsinterventies, heeft zij ervoor gekozen dat toch te doen en dat als volgt toegelicht. Het ten laste gelegde heeft twee jaar geleden plaatsgevonden en verdachte en aangeefster, met wie hij naar eigen zeggen nog een relatie heeft, zijn volwassen mensen, die zelf kunnen kiezen of zij wel of geen relatie met elkaar willen. Daarnaast komt er een laag risico op zedenrecidive naar voren uit de afgenomen risicotaxatie-instrumenten. Desondanks wordt wel een reclasseringstoezicht en een behandeling geadviseerd. Dit wordt ingegeven door de ernst van het ten laste gelegde in combinatie met de voortzetting van de relatie. Deze relatie lijkt namelijk disfunctionele elementen te hebben, die de kans op grensoverschrijdende gedragingen verhogen. Het is belangrijk dat verdachte middels een behandeltraject meer zicht krijgt op de totstandkoming van het delictgedrag en de huidige dynamiek tussen beiden om de kans op toekomstige escalaties zo laag mogelijk te maken. Het is positief dat verdachte al een aantal maanden geen middelen meer zegt te gebruiken. Omdat middelengebruik een risicofactor is, is het echter wel belangrijk om een vinger aan de pols te houden en verdachte door middel van een reclasseringstoezicht en een behandeltraject te ondersteunen bij zijn abstinentie.
7.3.5 De rechtbank neemt, mede gelet op het reclasseringsrapport, zonder meer aan dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt sinds het ten laste gelegde, door onder andere (naar eigen zeggen) te zijn gestopt met middelengebruik. Verdachte lijkt zijn leven momenteel goed op de rit te hebben. En verdachte heeft met overtuiging verklaard zijn eigen gedrag als ten laste gelegd te erkennen en sterk te veroordelen. Hij neemt alle verantwoordelijkheid voor het gebeurde en wil daar aan werken. Hij praat er tot op de dag van vandaag veel over met aangeefster. Echter, hoe positief de ontwikkeling van verdachte ook is, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit is een taakstraf naar het oordeel van de rechtbank geenszins een passende straf. Voor een dermate ernstig feit geldt niet voor niets een taakstrafverbod en kan alleen maar een gevangenisstraf volgen. Gelet op de tijd die inmiddels is verstreken sinds het bewezenverklaarde feit, de berouwvolle opstelling van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zal de straf een stuk lager zijn dan doorgaans voor verkrachting wordt opgelegd.
7.3.6 De rechtbank zal aan verdachte, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf opleggen van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Hieraan worden de bijzondere voorwaarden verbonden die de reclassering in haar rapport van 1 mei 2023 heeft geadviseerd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verklaart hetgeen bewezen is strafbaar en verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte,
groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden: