In deze zaak heeft [opposant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam op zijn bezwaarschrift van 8 juli 2016. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 16 januari 2018 het beroep gegrond verklaard, waarna [opposant] en de heffingsambtenaar verzet hebben ingesteld tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogelijk is als er geen twijfel bestaat over het eindoordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet tijdig heeft beslist, maar in het verzet is de vraag of het beroep van [opposant] terecht ontvankelijk is verklaard aan de orde.
De rechtbank heeft in de verzetzaak geoordeeld dat het beroep van [opposant] ten onrechte als ontvankelijk is aangemerkt, omdat de heffingsambtenaar betwistte dat [opposant] als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak van 16 januari 2018 niet kan blijven staan, omdat het verkeerde wettelijke kader is toegepast. De rechtbank heeft het verzet van de heffingsambtenaar gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de bodemzaak wordt hervat. Het verzoek van [opposant] om vergoeding van proceskosten is afgewezen, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.