Inhoudelijke beoordeling van het beroep
3. Eisers hebben de rechtbank kort voor de zitting en op de zitting verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in de vorm van een bouwstop. De rechtbank zal de gronden van de beroepen eerst bespreken en daarna beslissen over de noodzaak van het treffen van een voorlopige voorziening.
4. Eiser [eiser 1] heeft op de zitting de grond ingetrokken die gericht is op het niet-tijdig beslissen van verweerder op zijn bezwaar en in verband daarmee de vraag of de hoogte van de dwangsom correct is vastgesteld. De rechtbank zal deze grond daarom niet bespreken.
5. Op de locatie van het bouwplan geldt het bestemmingsplan ‘ [naam 2] .’ Op grond van de plankaart behorende bij het bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming ‘Wonen’. Het bouwplan is niet in overeenstemming met de regels van het bestemmingsplan. De maximale toegestane bouwhoogte(van 14 meter) wordt door de beoogde liftopbouw namelijk met (afgerond) 3,2 meter overschreden. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het bouwplan daarom verleend met toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor onder meer liftopbouwen.
6. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7. Voor zover eisers stellen dat ook het hekwerk van het dakterras de maximale bouwhoogte overschrijdt overweegt de rechtbank als volgt. Op de zitting heeft de rechtbank, met partijen, een bouwtekening geraadpleegd waarop de hoogte van het hekwerk is afgebeeld. De bouwtekening is door vergunninghouder toegelicht. Daarbij is vast komen te staan dat het hekwerk onder de maximale bouwhoogte van 14 meter uitkomt en er op dit punt daarom geen overschrijding van het bestemmingplan plaatsvindt. Deze grond slaagt dan ook niet.
8. Eisers stellen dat sprake is van een extra bouwlaag, waarvoor geen binnenplanse afwijking is toegestaan. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Uit het bouwplan en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat het gaat om een dakopbouw met een lift, een trap en een hal die toegang geeft tot een dakterras. De opbouw voldoet aan de omschrijving van lift- en trappenhuizen en vergelijkbare inrichtingen zodat op grond van artikel 22, aanhef en onder d, van de planregels kan worden afgeweken. Dat verweerder de afwijking aanvankelijk op grond van artikel 22, aanhef en onder c, van de planregels heeft vergund maakt dat niet anders. In het bestreden besluit heeft verweerder de artikelverwijzing voor de planafwijking hersteld. Het standpunt van eisers dat zij hiermee in een slechtere positie komen dan voor het bezwaar volgt de rechtbank niet, omdat de bouwaanvraag zelf niet is gewijzigd. Op basis van de volledige heroverweging mag verweerder immers de motivering van het aangevallen besluit aanvullen en gebreken in de besluitvorming herstellen.
9. Eisers wijzen op het beeldkwaliteitsplan en de bouwenvelop die zien op het te ontwikkelen gebied en stellen daaraan rechten te ontlenen in het kader van de vergunningverlening. De rechtbank stelt voorop dat de genoemde documenten niet voldoen aan artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Van een beleidsregel is daarom geen sprake. Verweerder hoeft om die reden de genoemde documenten niet bij de vergunningverlening te betrekken. Het beeldkwaliteitsplan geeft richtlijnen die fungeren als leidraad en inspiratiebron voor projectontwikkelaars en architecten. De bouwenvelop geeft onder meer een indicatieve verdeling van verschillende bouwhoogtes en bouwlagen. In deze documenten wordt nergens toegezegd dat geen gebruik zal worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De documenten staan het verlenen van de omgevingsvergunning daarom niet in de weg.
10. Eisers stellen dat de te realiseren hoekappartementen geen aan de woningen gelegen buitenruimte hebben en het bouwplan om die reden in strijd is met artikel 4.35, tweede lid van het Bouwbesluit. De rechtbank is van oordeel dat het relativiteitsvereistedeze grond in de weg staat. Genoemde bepaling strekt zich immers niet uit tot bescherming van een belang van eisers en kan om die reden niet door hen aan de vergunningverlening worden tegengeworpen.
11. Voor zover eisers stellen dat er geen sprake is van een kenbare belangenafweging stelt de rechtbank vast dat de belangenafweging in bezwaar is hersteld, met name op de onderdelen bezonning en uitzicht. Daarbij heeft verweerder overwogen dat er geen wettelijke normen gelden voor de bezonning van woningen, maar dat de bezonning op de appartementen van eisers in ieder geval voldoet aan de zogenoemde lichte TNO-norm. Verweerder heeft hiermee een voldoende kenbare belangenafweging gemaakt op dit aspect. Voor wat betreft het door eisers gestelde afgenomen uitzicht volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht en dat de dakopbouw bovendien van relatief beperkte omvang is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op het voorgaande, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aantasting van het uitzicht van eisers gering is en niet opweegt tegen het belang van de vergunninghouder om toegang tot het dakterras te kunnen realiseren.
12. Eisers stellen verder dat er sprake is van inbreuk op hun privacy door rechtstreekse inkijk in hun appartementen vanuit de appartementen van bouwblok A. Verder stellen eisers dat de waarde van hun woningen zal afnemen. De rechtbank overweegt dat de afstand tussen de bouwblokken zodanig groot is dat geen sprake is van onevenredige inbreuk op de privacy van eisers door rechtstreeks zicht op hun woningen. Voor zover eisers de gestelde privacy-inbreuk en het afgenomen uitzicht als privaatrechtelijke belemmering kwalificeren volgt de rechtbank hen daarin niet. Van een privaatrechtelijke belemmering is pas sprake als het bouwplan door een evidente belemmering in de privaatrechtelijke sfeer niet realiseerbaar is. Daarvan is in dit geval geen sprake. De door eisers gestelde daling in waarde van hun woningen is niet nader onderbouwd. Verweerder heeft de gestelde waardedaling daarom ook niet in de belangenafweging hoeven te betrekken.
13. Eisers stellen dat verweerder de door hen voorgestelde alternatieven bij de belangenafweging had moeten betrekken. Een door eisers genoemd alternatief is het alsnog realiseren van balkons bij de individuele woningen waardoor een dakterras (en daarmee een dakopbouw) overbodig wordt. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het bouwplan, zoals aangevraagd, op zichzelf aanvaardbaar is. Daarnaast is door vergunninghouder in de bezwaarfase aangegeven dat de voorgestelde alternatieven niet goed uitvoerbaar zijn. De rechtbank volgt verweerder en vergunninghouder daarom in het standpunt dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat met de voorgestelde alternatieven een met het bouwplan gelijkwaardig resultaat wordt bereikt.
Ontbrekende stukken en bevooroordeelde besluitvorming
14. Volgens eisers is het dossier onvolledig. Eisers wijzen in dit verband op het ontbreken van notulen van het overleg tussen verweerder en vergunninghouder over het bouwplan en de erfpacht. Verweerder stelt dat er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van dergelijke notulen. De stukken in het dossier zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank is ook niet gebleken van het bestaan van notulen die relevant kunnen zijn voor de vergunningverlening. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
15. Verder geven eisers aan dat één van de leden van de directie van vergunninghouder werkzaam is geweest bij de gemeente Amsterdam. Dit zou duiden op bevooroordeelde besluitvorming. De rechtbank overweegt dat uit het enkele feit dat een directielid van vergunninghouder in het verleden werkzaam is geweest bij verweerder niet de conclusie getrokken kan worden dat er sprake is van vooringenomenheid bij verweerder. Uit de stukken blijkt een reguliere beoordeling van de aanvraag. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan niet objectief is beoordeeld door verweerder. Deze grond slaagt daarom niet.
16 Uit het voorgaande volgt dat verweerder de vergunning heeft mogen verlenen.