In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd in Nederland aangehouden op basis van dit EAB. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op verschillende zittingen gevolgd, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. Tijdens de zitting op 23 maart 2023 werd de termijn voor de uitspraak verlengd en werd de gevangenhouding bevolen, maar deze werd later geschorst.
De rechtbank heeft op 6 april 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin de grondslagen van het EAB en de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) zijn beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verblijft en dat er geen risico is dat zij haar verblijfsrecht verliest als gevolg van de straf die mogelijk in Polen wordt opgelegd. De raadsman heeft verzocht om gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander, wat de rechtbank heeft overwogen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 6 OLW, omdat er geen terugkeergarantie is voor de opgeëiste persoon in het geval van een veroordeling in Polen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de geschorste overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.