ECLI:NL:RBAMS:2023:323

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
AMS 22/507 en AMS 22/2705
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen bedrijven voor overtreding importvoorschriften exotische muggen

Op 25 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in twee zaken betreffende handhaving door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tegen verschillende bandenbedrijven die mogelijk de voorschriften voor de import van exotische muggen hebben overtreden. In de eerste zaak (AMS 22/507) heeft de rechtbank het beroep van de Stichting Platform Stop Invasieve Exoten ongegrond verklaard, terwijl in de tweede zaak (AMS 22/2705) het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet handhavend had hoeven optreden tegen de bedrijven in de eerste zaak, omdat er geen overtredingen waren vastgesteld. Echter, in de tweede zaak was de rechtbank van mening dat het primaire besluit II niet deugdelijk was gemotiveerd, omdat de voorgeschiedenis van Kargro Banden B.V. niet was meegenomen in de beoordeling van de handhaving. De rechtbank heeft verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres moet worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging bij handhaving en de noodzaak van een deugdelijke motivering van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/507 en AMS 22/2705

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2023 in de zaken tussen

Stichting Platform Stop Invasieve Exoten, te Amsterdam, eiseres

en

de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigden: mr. M.A.D. Klein-Pietersen en mr. J.W.J. Reuvers).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
In de zaak AMS 22/507

Kargro Banden B.V., te Montfoort, Kargro Emmeloord, te Emmeloord,

Robeo Car Tyres B.V., te Lelystad,
[derde-partij 1], te [plaats] ,
[derde-partij 2], te [plaats] ,
Dikabo B.V., te Assen,
Profile Tyrecenter, te Weert,
Ruband B.V., te Weert,
[derde-partij 3], te [plaats] en
[derde-partij 3], te [plaats]
(gemachtigde: de Bedrijfstakorganisatie voor de banden- en wielenbranche (VACO), namens deze: A.J. Verhoef).
In de zaak AMS 22/2705

Kargro Banden B.V., te Montfoort, Robeo Car Tyres B.V., te Lelystad,

[derde-partij 1], te [plaats] en
Dikabo B.V., te Assen
(gemachtigde: VACO, namens deze: A.J. Verhoef).

Procesverloop

In de zaak AMS 22/507
Met een besluit van 4 augustus 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen tien bandenbedrijven in verband met signalering van tijgermuggen en/of gelekoortsmuggen op of rond deze bedrijven afgewezen.
Met een besluit van 16 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In de zaak AMS 22/2705
Met een besluit van 17 december 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen vier bandenbedrijven in verband met signalering van tijgermuggen en/of Koreaanse bosmuggen op of rond deze bedrijven afgewezen.
Eiseres heeft met instemming van verweerder rechtstreeks beroep ingesteld tegen dat besluit. [1]
In beide zaken
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partijen hebben een schriftelijke reactie ingediend. Ook hebben zij kenbaar gemaakt alleen een kopie van de uitspraak te willen ontvangen.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 november 2022 samen op zitting behandeld. Eiseres is verschenen bij haar bestuurder [naam 1] . Namens verweerder zijn verschenen
[naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Op 15 april 2021 heeft eiseres aan de rechtsvoorganger van verweerder, de minister voor Medische Zorg [2] gevraagd om handhavend op te treden tegen tien bandenbedrijven (Kargro Banden B.V., Kargro Emmeloord, Robeo Car Tyres B.V., [derde-partij 1] , [derde-partij 2] , Dikabo B.V., Profile Tyrecenter, Ruband B.V., [derde-partij 3] , te [plaats] en [derde-partij 3] , te [plaats] ) die in de jaren 2018, 2019 en/of 2020 de aan hen op grond van artikel 47a van de Wet publieke gezondheid [3] opgelegde voorschriften hebben overtreden. Hierdoor zijn volgens eiseres op of rond deze bedrijven tijgermuggen en/of gelekoortsmuggen gesignaleerd.
2. Met het primaire besluit I heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen. In de periode van mei 2021 tot en met juli 2021 hebben toezichthouders inspecties verricht bij de tien bandenbedrijven. Er zijn geen overtredingen van de opgelegde voorschriften op grond van artikel 47a van de Wpg en het Besluit publieke gezondheid vastgesteld. Er is daarom geen reden om handhavend op te treden.
3. Op 25 november 2021 heeft eiseres opnieuw een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder, thans de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiseres verzoekt verweerder om de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit [4] op te dragen handhavend op te treden tegen de bandenbedrijven Kargro Banden B.V., Robeo Car Tyres B.V., [derde-partij 1] en Dikabo B.V. die in 2021 de aan hen op grond van artikel 47a van de Wpg opgelegde voorschriften hebben overtreden. Volgens eiseres zijn in de periode van juni 2021 tot en met september 2021 op of rond deze bedrijven tijgermuggen en/of Koreaanse bosmuggen gesignaleerd.
4. Met het bestreden besluit I heeft verweerder het primaire besluit I gehandhaafd. Er is niet vast komen te staan dat de door eiseres genoemde bandenbedrijven artikel 47a, eerste lid en onder b, van de Wpg hebben overtreden.
5. Met het primaire besluit II heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiseres van 25 november 2021 afgewezen. Naar aanleiding van het verzoek van 15 april 2021 hebben na juni 2021 inspecties plaatsgevonden bij de door eiseres genoemde bedrijven. Hierdoor is in grote mate tegemoetgekomen aan het belang van eiseres. Bovendien is het handhavingsbeleid van de NVWA niet gericht op het realiseren van een nulvangst van exotische muggen, maar op het indammen van de risico’s voor introductie en verspreiding.
Wettelijk kader
6. In artikel 6 van de Wpg is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders zorg draagt voor de uitvoering van de algemene infectieziektebestrijding.
7. In artikel 6a, eerste lid, van de Wpg is bepaald dat verweerder in afwijking van artikel 6 zorg draagt voor maatregelen ter preventie van vestiging van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vectoren, waaronder het nemen van bestrijdingsmaatregelen.
8. In artikel 47a, eerste lid, van de Wpg is bepaald dat verweerder ter uitvoering van artikel 6a bij uitsluiting van de burgemeester bevoegd is de volgende maatregelen te nemen:
a. het controleren van terreinen, gebouwen, vervoermiddelen of goederen op de aanwezigheid van een vector, zo nodig door het nemen van monsters, indien er een aannemelijk risico is op de aanwezigheid van een dergelijke vector,
b. het geven van voorschriften van technisch-hygiënische aard bij de aanwezigheid van een vector, of indien er een aannemelijk risico daarop is,
c. het vernietigen van vectoren op of in terreinen, gebouwen, vervoermiddelen of goederen.
In het tweede lid is bepaald dat verweerder een last onder bestuursdwang kan opleggen aan degene die geen medewerking verleent aan het uitvoeren van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b.
Het oordeel van de rechtbank
9. Eiseres voert aan dat de bandenbedrijven hebben gehandeld in strijd met het voorschrift: “
U dient de banden die [kennelijk] afkomstig zijn uit risicogebieden, op uw bedrijf droog aan te voeren en deze vervolgens droog en overdekt op te slaan zodat er geen regenwater in kan komen.” Volgens eiseres betekent de enkele aanwezigheid van een exotische mug op een bandenbedrijf dat dat bedrijf het voorschrift heeft overtreden. Verweerder moet de bedrijven daarom een boete opleggen.
10. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is, en verweerder heeft dat ook beaamd, dat het genoemde voorschrift aan de bedrijven is opgelegd, en dat inderdaad de muggen zijn aangetroffen zoals door eiser genoemd en ook in de door eiser genoemde jaren. De rechtbank stelt verder vast dat het door eiseres genoemde voorschrift geen muggenverbod is. Het is een technisch-hygiënisch voorschrift dat inhoudt dat banden uit risicogebieden droog worden aangevoerd en droog worden opgeslagen. Al is het voorschrift gericht tegen de import van exotische muggen, het voorschrift zelf verbiedt die aanwezigheid dus niet. Met verweerder en de derde-belanghebbenden is de rechtbank verder van oordeel dat de aanwezigheid van de tijgermug of Koreaanse bosmug op een bedrijf, niet automatisch betekent dat dat bedrijf het voorschrift over droge import en opslag moet hebben overtreden. Zo is, zoals tijdens de zitting besproken, onder meer denkbaar dat de exotische muggen(eitjes) Nederland binnenkomen via vakantiegangers of dat ze ‘meeliften’ in de cabine van vrachtwagens die de banden afleveren. Ook kunnen muggen(eitjes) zijn geïmporteerd uit een gebied dat (nog) niet als risicogebied is bestempeld. Als de gewraakte mug wordt aangetroffen, kan dus niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het voorschrift is overtreden en kan er ook geen handhavingssanctie worden opgelegd. Deze grond van eiseres slaagt niet.
11. Eiseres voert ook aan dat Robeo Car Tyres B.V. het voorschrift heeft overtreden, omdat dit bedrijf tijdens een inspectie op 10 juni 2021 heeft aangegeven dat: “
Als er een enkele band tussen zit, waar nog een beetje water in zit, wordt deze eerst uitgezogen.”Volgens eiseres erkent het bedrijf daarmee dat zij het voorschrift overtreedt en moet dus handhavend worden opgetreden.
12. De rechtbank vindt dit onvoldoende concrete en specifieke informatie om een overtreding van het voorschrift aan te nemen. Anders dan verweerder, vindt de rechtbank wel dat als een bedrijf zelf belastende feiten en omstandigheden noemt, die enkele verklaringen voldoende kunnen zijn om een overtreding van een voorschrift aan te nemen. Als gezegd moet er dan wel sprake zijn van voldoende concrete en specifieke informatie. Het rapport van de inspectie bij Robeo Car Tyres B.V. op 10 juni 2021 bevat die niet. Met de opmerking wat er met een incidenteel natte band wordt gedaan, staat namelijk niet vast dat er daadwerkelijk natte banden zijn aangevoerd. Ook deze grond slaagt niet.
13. Eiseres voert verder aan dat tijdens een inspectie bij Kargro Banden B.V. enkele natte banden zijn aangetroffen en er daarom sprake is van een overtreding van het voorschrift. Verweerder heeft ten onrechte afgezien van handhaving, vindt eiseres.
14. Deze grond van eiseres slaagt. Zoals besproken op de zitting is niet in geschil dat dit bedrijf een overtreding heeft begaan. In beginsel moet verweerder dan handhavend optreden. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, mag van verweerder slechts onder bijzondere omstandigheden worden gevergd dit niet te doen. Handhavend optreden kan in een bepaalde situatie zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden moet worden afgezien.
15. Op de zitting heeft verweerder het kader geschetst waarbinnen wordt beoordeeld of handhaving evenredig is. Dat is afhankelijk van twee factoren, namelijk de voorgeschiedenis van het betreffende bandenbedrijf en de verhouding tussen het aantal natte banden en het totale aantal geïmporteerde banden. Met de voorgeschiedenis wordt gedoeld, zo begrijpt de rechtbank, op de mate waarin het bedrijf zich in het verleden heeft gehouden aan de verschillende voorschriften die zijn verbonden aan de bestrijding van exotische muggen. Voor wat betreft het aantal banden heeft verweerder toegelicht dat als één of twee procent van de banden van een geïmporteerde partij nat worden aangetroffen, dit niet leidt tot handhaving.
16. De rechtbank vindt het door verweerder geschetste kader navolgbaar. Uit de verslaglegging van verweerder moet dan echter wel blijken hoe dit kader is toegepast. Uit het rapport van de inspectie op 9 juni 2021 bij Kargro Banden B.V. blijkt wel dat er van de circa 165 banden uit een risicogebied in Zuid-Frankrijk twee banden nat waren, maar uit het rapport blijkt niet wat de voorgeschiedenis van het bedrijf is. Dit is wel nodig om vast te kunnen stellen of verweerder van handhavend optreden af heeft mogen zien. Een logboek, dat nu ontbreekt, met de voorgeschiedenis van het bedrijf kan dit inzichtelijk maken. De rechtbank is van oordeel dat het primaire besluit II in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd.
Conclusie
17. De rechtbank zal het beroep in de zaak AMS 22/507 ongegrond verklaren. In de zaak AMS 22/2705 zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, omdat het primaire besluit II in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder zal vanwege het voorgaande een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
18. Omdat de rechtbank het beroep in de zaak AMS 22/2705 gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.

Beslissing

In de zaak AMS 22/507
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak AMS 22/2705
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het primaire besluit II;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, voorzitter, en mr. J.H.M. van de Ven en mr. A.E.J.M. Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. A.C. Hummel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.Hierna ook: verweerder.
3.Wpg.
4.NVWA.