ECLI:NL:RBAMS:2023:3210

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C/13/727361 / HA RK 22-418
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens uit het Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister in verband met grootschalige incassofraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Incidentenregister (IR) en het Extern Verwijzingsregister (EVR). [verzoeker] was betrokken bij een grootschalige incassofraude waarbij hij onterecht restituties ontving voor niet-bestaande evenementen. ING Bank N.V. had de persoonsgegevens van [verzoeker] geregistreerd in het IR en EVR, wat leidde tot belemmeringen in zijn financiële mogelijkheden, zoals het openen van een zakelijke bankrekening en het verkrijgen van een hypotheek. De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom de fraude uitvoerig besproken, waarbij werd vastgesteld dat [verzoeker] onvoldoende bewijs had geleverd om zijn onschuld aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de registratie van zijn persoonsgegevens gerechtvaardigd was op basis van de belangen van ING en de financiële sector. Het verzoek van [verzoeker] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van ING.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/727361 / HA RK 22-418
Beschikking van 25 mei 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. S. Arakelyan te Schiedam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 28 december 2022,
  • de tussenbeschikking van 26 januari 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 27 maart 2023,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 4 april 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
PPRO Financial Ltd (hierna: PPRO) en Stripe Payments UK Ltd (hierna: Stripe) zijn zogenaamde betaaldienstverleners in de zin van artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft). Een betaaldienstverlener is een onderneming die als bedrijfsactiviteit het verrichten van betaaldiensten heeft. Het gaat daarbij om diensten die worden verleend aan de betaler (consument) of betaaldienstgebruiker (winkelier).
2.2.
Universe.com (hierna: Universe) is een wereldwijde online marktplaats waarop evenementen kunnen worden aangemeld en toegangsbewijzen voor evenementen kunnen worden aangeschaft. Stripe en PPRO faciliteren de online betalingstransacties omtrent de aanschaf van toegangsbewijzen op het platform van Universe. Universe wordt geëxploiteerd door Universe Experience Inc. en maakt onderdeel uit van Ticketmaster. Universe kwalificeert als betaaldienstgebruiker (winkelier) en maakt daarbij gebruik van betaaldiensten van Stripe en PPRO.
2.3.
In 2019 is op het online platform van Universe een evenement aangemaakt genaamd “Krava Ontmoet Startende Ondernemers” (hierna: het evenement). Voor dit evenement konden belangstellenden op het platform van Universe toegangsbewijzen kopen en als betaalmethode gebruik te maken van SEPA-incasso. Het evenement bleek later niet bestaand te zijn.
2.4.
[verzoeker] heeft in het verleden een betaal- en spaarrekening bij ING gehad. Op de overeenkomst voor deze betaal- en spaarrekening zijn onder meer de Voorwaarden BasisPakket, Betaalpakket en RoyaalPakket, Voorwaarden Betaalrekening en de Algemene Bankvoorwaarden van ING van toepassing.
2.5.
Begin januari 2020 is ING achter een omvangrijke fraude gekomen waarbij een grote groep rekeninghouders van ING betrokken is geweest. Deze rekeninghouders hebben in december 2019 veelvuldig toegangsbewijzen voor het evenement aangeschaft, gebruik gemaakt van de betaalmethode SEPA-incasso, en vervolgens hun aankopen geannuleerd, hetgeen hen het recht gaf op restitutie van het aankoopbedrag en/of stornering van de incasso. In dat geval wordt het bedrag teruggeboekt. Kortgezegd ontvingen de rekeninghouders derhalve onverschuldigd restitutiebetalingen voor aankopen, waarvan de betalingen door Universe grotendeels niet konden worden geïncasseerd vanwege een gebrek aan saldi op de ING rekeningen. De fraude is door Universe enige tijd onopgemerkt gebleven en heeft er toe geleid dat in totaal een bedrag van € 2.357.669,30 onverschuldigd is overgemaakt naar de groep rekeninghouders. [verzoeker] behoort tot deze groep van rekeninghouders die deze gelden hebben ontvangen.
2.6.
Uit een door ING overgelegd overzicht met transacties blijkt dat in de periode 2 tot en met 14 januari 2020 127 keer een bedrag van € 499,55, in totaal een bedrag van
€ 63.442,85, op de ING rekening van [verzoeker] door PPRO is bijgeschreven. Uit ditzelfde overzicht blijkt dat er (gefaseerd) meerdere overboekingen, in totaal € 34.100,00, van de betaalrekening naar de ING spaarrekening (en andersom) van [verzoeker] , hebben plaatsgevonden. Verder blijkt uit dit overzicht dat er in diezelfde periode
11 contante geldopnames met de bankpas van [verzoeker] van in totaal € 21.400,00 bij verschillende geldautomaten zijn opgenomen.
2.7.
Het paslimiet van de betaalpas van [verzoeker] behorend bij bovengenoemde bankrekening van [verzoeker] is zowel op 31 december 2019 als op 13 januari 2020 verhoogd.
2.8.
In de periode 28 december 2019 tot en met 17 januari 2020 is 88 keer in Mijn ING ingelogd, waaronder op een mobiel apparaat van [verzoeker] . De meeste keren is ingelogd op
13 en 14 januari 2020; zo is er op 13 januari 2020 16 keer ingelogd en op 14 januari 2020
14 keer voor de rekeningen van [verzoeker] in Mijn ING ingelogd. Uit eerdergenoemd overzicht blijkt dat [verzoeker] op 13 en 14 januari 2020 85 bijschrijvingen van € 499,55 op zijn rekening heeft ontvangen.
2.9.
De afdeling Veiligheidszaken van ING heeft onderzoek gedaan naar bovengenoemde transacties. In het kader van het door Veiligheidszaken uitgevoerde onderzoek heeft Veiligheidszaken contact opgenomen met [verzoeker] en gevraagd naar de achtergrond van de overboekingen van PPRO. Hierop heeft [verzoeker] aangegeven dat hij daar geen verklaring voor had.
2.10.
Van het totale bedrag van € 63.442,85 heeft ING een bedrag van € 24.030,47 terug overgeboekt aan PPRO. [verzoeker] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
2.11.
Van het totaalbedrag van € 2.357.669,30 aan incassofraude heeft ING een bedrag van € 560.923,20 weten veilig te stellen.
2.12.
Bij brief van 27 januari 2020 heeft ING de bancaire relatie met [verzoeker] beëindigd en onder meer aan [verzoeker] medegedeeld dat de persoonsgegevens van [verzoeker] zullen worden opgenomen in het Incidentenregister (hierna: IR) en in het Externe Verwijzingsregister (hierna: EVR), voor de duur van acht jaar.
2.13.
Op 31 maart 2020 heeft ING aangifte gedaan van diverse vormen van fraude tegen de groep rekeninghouders die de hiervoor genoemde gelden ontvingen, waaronder tegen [verzoeker] . [verzoeker] is tot op heden niet strafrechtelijk vervolgd.
2.14.
Bij brief van 7 februari 2020 heeft de advocaat van [verzoeker] de betrokkenheid van [verzoeker] bij de door ING gestelde fraude betwist en verzocht de opname van de persoonsgegevens van [verzoeker] uit het IR en het EVR te schrappen. Op deze brief heeft ING afwijzend gereageerd. Nadien is tussen (de advocaten van) partijen verder gecorrespondeerd over het verzoek tot verwijdering van de persoonsgegevens van [verzoeker] .

3.Het verzoek en verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt ING te veroordelen om alle op naam van [verzoeker] gedane registraties in het IR en het EVR ongedaan te maken, dan wel de termijn van registratie te verkorten, met veroordeling van ING in de kosten van deze procedure.
3.2.
Volgens [verzoeker] bestaat – kort samengevat – geen deugdelijke grondslag voor de registratie en voldoet de registratie niet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarnaast is hij van mening dat hij als recent afgestudeerde jongvolwassene wordt beperkt in zijn carrière en ondernemersplannen. Bij het aangaan van een nieuwe zakelijke bankrekening worden immers bovengenoemde registers geraadpleegd. Tot slot geldt dat het [verzoeker] onmogelijk is gebleken een hypothecaire lening af te kunnen sluiten als gevolg van de registraties.
3.3.
ING verzet zich tegen inwilliging van het verzoek.

4.De beoordeling

Toetsingskader
4.1.
Het toetsingskader in dit geval is artikel 6 lid 1 onder f van de AVG:
“De verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is”.
4.2.
Opname in het EVR vindt plaats wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden (ter uitwerking van voornoemd AVG-toetsingskader) in artikel 5.2.1. van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen (zoals van toepassing ten tijde van de relevante gebeurtenissen) (hierna: het Protocol):
a) de gedraging(en) van de te vermelden persoon een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
b) in voldoende mate vaststaat dat de desbetreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Dit betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan;
c) het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het Extern Verwijzingsregister voor de desbetreffende persoon.
De voorwaarden onder a) en b) hiervoor betekenen dat sprake moet zijn van voldoende concrete feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van een als strafbaar feit te kwalificeren gedraging als bedoeld in artikel 350 Wetboek van Strafrecht (zie Hoge Raad van 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720). Met andere woorden, er moet sprake van een zwaardere verdenking van een strafbaar feit dan een redelijk vermoeden van schuld.
Sprake van meer dan redelijk vermoeden?
4.3.
De rechtbank zal de gegevensregistratie in het EVR (en in het – blijkens artikel 3.1.2. Protocol daaraan gekoppelde en qua externe werking minder vergaande – IR)
beoordelen aan de hand van voormeld toetsingskader, waarbij zij eerst zal toetsen of de in deze zaak vaststaande feiten en omstandigheden de conclusie kunnen dragen dat sprake is van een als strafbaar feit te kwalificeren gedraging van [verzoeker] .
4.4.
ING voert in dat kader aan dat voldoende vaststaat dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan diverse vormen van fraude. [verzoeker] is betrokken geweest bij een omvangrijke fraude waarbij ten aanzien van een grote groep van fraudeurs de verdenking bestaat dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte, verduistering, oplichting en (schuld)witwassen. Op de mondelinge behandeling heeft ING dit standpunt nader toegelicht en in dat kader aangevoerd dat voldoende vaststaat dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan (in ieder geval) schuldwitwassen. [verzoeker] betwist dit.
4.5.
Voor schuldwitwassen is vereist dat de verdachte redelijkerwijs moet vermoeden dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om grove aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed. Daarvan is sprake indien een verdachte bij enig nadenken over hem bekende gegevens betreffende het goed (in dit geval: de gelden) had kunnen vermoeden dat het goed van een misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals hij heeft gedaan. Wat van verdachte omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid mag worden verwacht, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vaststaat dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. Redengevend is het volgende.
4.7.
Vaststaat dat [verzoeker] een betaal- en spaarrekening bij ING heeft gehad waarop in de periode 2 januari tot en met 14 januari 2020 totaal een bedrag van
€ 63.442,85 is overgemaakt. Niet in geschil is, dat deze betalingen onverschuldigd waren. Verder blijkt uit het door ING overgelegde overzicht dat meerdere overboekingen van de betaal- naar spaarrekening (en andersom) hebben plaatsgevonden en in diezelfde periode 11 grote contante geldopnames met de betaalpas van [verzoeker] zijn gedaan. Daarbij geldt dat het paslimiet van [verzoeker] in diezelfde periode tweemaal is verhoogd en er 88 keer ten behoeve van de rekeningen van [verzoeker] is ingelogd in Mijn ING, waaronder ook op een mobiel apparaat van [verzoeker] .
4.8.
De rechtbank acht het van belang dat [verzoeker] geen plausibele verklaring voor dit alles heeft afgegeven. [verzoeker] is desgevraagd op de mondelinge behandeling teruggekomen op zijn eerdere verklaring. Anders dan [verzoeker] in eerste instantie aan ING heeft verklaard en wat hij in zijn verzoekschrift heeft aangevoerd heeft [verzoeker] voor het eerst op de mondelinge behandeling verklaard, dat hij destijds 19 jaar oud was en zijn bankpas aan een familielid heeft gegeven. Dat familielid had op dat moment niet de beschikking over een bankpas en hij vertrouwde deze persoon met zijn pinpas. Hij had naar eigen zeggen dan ook geen weet van de transacties en opnames en is hier pas later achter gekomen. [verzoeker] stelt dat hij hierover eerder niet eerlijk is geweest, omdat de registratie toen toch al een feit was. Desgevraagd kon [verzoeker] echter niet toelichten wanneer en aan wie hij de bankpas heeft gegeven, of hij daarbij ook de inlogcodes voor Mijn ING heeft verstrekt en waarom voorafgaand aan de opnames het opnamelimiet van zijn betaalpas is verhoogd. Ook kon [verzoeker] geen verklaring geven waarom zou zijn ingelogd op zijn mobiele apparaat.
4.9.
Voornoemde vraagtekens zien, zoals ING terecht heeft aangevoerd, op evidente merkwaardigheden en onwaarschijnlijkheden in de door [verzoeker] geschetste gang van zaken. Dit doet, temeer zonder nadere toelichting daarop, fors afbreuk aan de overtuigingskracht van zijn verklaring. Daar komt bij dat [verzoeker] zijn stellingen totaal niet heeft onderbouwd met stukken, terwijl hier gelet op de onderbouwing door ING wel reden toe was. De rechtbank passeert dan ook het standpunt van [verzoeker] dat hij geen weet had van de transacties op zijn bankrekening en hij in zijn geheel hierbij niet betrokken was.
4.10.
Dit alles leidt tot het oordeel dat [verzoeker] in de gegeven situatie, zelfs indien zijn verklaring was gevolgd, bij enig nadenken had kunnen vermoeden dat sprake was van een zeer ongebruikelijke situatie. Het had redelijkerwijs op zijn weg gelegen nader onderzoek te doen naar deze gang van zaken, de persoon van de overboeker en de herkomst van het op de bankrekening binnengekomen geld. [verzoeker] had moeten controleren of dit wel legitiem was, dat wil zeggen of dit geld niet afkomstig was uit een strafbaar feit. [verzoeker] heeft dit alles nagelaten, terwijl bij onvoldoende betwisting ook is komen vast te staan dat met de gelden transacties zijn verricht vanaf zijn bankrekening. Zonder nader onderzoek had hij niet mogen handelen zoals hij heeft gedaan.
4.11.
Dat [verzoeker] niet is vervolgd wegens schuldwitwassen van geld dat afkomstig is uit oplichting, leidt – anders dan hij betoogt - in de gegeven omstandigheden niet tot een ander oordeel. Wegend langs de civielrechtelijke toets zoals hiervoor is weergegeven, zijn er – bij gebreke van een (nadere) voldoende overtuigende, consistente en doorzichtige verklaring van [verzoeker] tegenover de onderbouwde stellingen van ING – voldoende concrete feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen als bedoeld in r.o. 4.5.
Is voldaan aan beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit?
4.12.
Vervolgens zal de rechtbank toetsen of is voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat wil zeggen dat de inbeuk op de belangen van [verzoeker] niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor [verzoeker] minder nadelige, wijze kan worden verwezenlijkt.
4.13.
Het proportionaliteitsbeginsel brengt op grond van de AVG en voorwaarde c van het Protocol mee dat het belang van opname van de gegevens in de registers moeten worden afgewogen tegen de mogelijk nadelige gevolgen daarvan voor betrokkene.
4.14.
[verzoeker] heeft in dit verband ten eerste gesteld dat hij nergens meer een (zakelijke) bankrekening kan openen waardoor het onmogelijk is om te kunnen ondernemen of de avondwinkel van zijn vader te kunnen overnemen. Daarbij ondervindt hij belemmeringen bij de aanvraag van verzekeringen en kan hij als gevolg van de registratie geen hypotheek verkrijgen. [verzoeker] stelt in zijn aanvulling op het verzoek dat de registratie zijn carrière in de weg staat en er rekening dient te worden gehouden met zijn jeugdige leeftijd.
4.15.
ING voert hiertegen gemotiveerd verweer en heeft naar voren gebracht dat gelet op de omvang van de fraude en houding van [verzoeker] geen rechtvaardiging bestaat om de registraties te verwijderen en dat deze (nog steeds) proportioneel is. Zo heeft [verzoeker] nimmer zelf contact gezocht met ING – behalve ten aanzien van het verzoek tot verwijdering –, heeft [verzoeker] nooit vrijwillig meegewerkt aan terugbetaling van de gelden aan PPRO en heeft [verzoeker] nooit een deugdelijke verklaring willen afgeven. ING heeft er derhalve een groot belang bij om de persoonsgegevens van [verzoeker] te registreren omdat [verzoeker] zich heeft ingelaten met incassofraude en daarbij misbruik heeft gemaakt van zijn ING rekening. Tot slot heeft ING de wettelijke verplichting om de integriteit en veiligheid van haar eigen onderneming en de financiële sector als geheel te beschermen. Aangezien van de registraties ook een signalerend effect uitgaat naar ING en andere financiële instellingen is registratie in het EVR volgens haar niet alleen verplicht, maar ook noodzakelijk.
4.16.
De persoonsgegevens van [verzoeker] zijn voor de duur van acht jaar opgenomen (waarvan op dit moment nog vijf jaar resteert) in de betreffende registers. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft ING toegelicht dat de persoonsgegevens bij fraude in beginsel altijd voor de duur van acht jaar worden opgenomen, tenzij sprake is van verzachtende omstandigheden. Daarbij moet worden gedacht aan persoonlijke omstandigheden zoals een jeugdige leeftijd, een meewerkende verdachte en de omvang van de gepleegde fraude. ING heeft verder benoemd, dat het begrijpelijk is dat [verzoeker] nadeel ondervindt van de opname in de registers en met name dat hij niet bij alle banken meer een zakelijke bankrekening kan openen of hypotheek kan afsluiten. Hier staat, aldus ING, tegenover dat [verzoeker] bij andere – niet aangesloten NVB – banken nog steeds een zakelijke bankrekening kan openen en niet alle hypotheekverstrekkers zijn aangesloten bij het EVR, zodat een EVR registratie daaraan niet in de weg staat. De omstandigheid dat het (mogelijk) moeilijker (of duurder) is om een bankrekening te openen of verzekering c.q. hypotheek af te sluiten weegt volgens ING niet op tegen haar belang en het belang van de financiële sector dat bankrekeningen niet worden gebruikt voor fraude. Verder geldt dat er geen ander minder bezwarend middel voor ING is.
4.17.
Met ING is de rechtbank van oordeel dat de registraties voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij zij ook de door ING gestelde omvang van de omvangrijke fraude en houding (het niet vrijwillig terugbetalen van de gestorte gelden en geen verklaring willen afleggen) van [verzoeker] betrokken heeft. De door [verzoeker] afzonderlijk genoemde omstandigheden maken dit niet anders. Dat hiermee [verzoeker] ’s kansen op een carrière zijn ontnomen is gemotiveerd betwist en is daarbij in zijn geheel niet onderbouwd. Hierbij weegt de rechtbank mee dat voor ondernemen niet is vereist dat [verzoeker] , zoals hij heeft betoogd, als bestuurder van een vennootschap een rekening opent en dat er andere manieren zijn om te kunnen ondernemen of om carrière te maken. Dat de registraties ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar zijn, zoals [verzoeker] stelt en ING gemotiveerd heeft betwist, volgt mede uit het hiervoor gegeven oordeel.
4.18.
Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat is voldaan aan de criteria zoals geformuleerd in het protocol en dat ING gerechtvaardigd is overgegaan tot opname van de persoonsgegevens van [verzoeker] in de betreffende registers. De rechtbank zal het verzoek van [verzoeker] dan ook afwijzen.
Proceskosten
4.19.
[verzoeker] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van ING. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van ING begroot op een bedrag van € 676,00 aan griffierecht en € 1.196,00 aan salaris advocaat (twee punten x tarief II
€ 598,00), aldus op een totaalbedrag van € 1.872,00. De gevorderde nakosten daarover zijn toewijsbaar zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van het geding, aan de zijde van ING begroot op € 1.872,00,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan deze beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de beschikking,
5.4.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.F. de Groot, rechter, bijgestaan door mr. M.M. de Keizer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.type: