ECLI:NL:RBAMS:2023:3176

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
13/030100-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor detentie en recht op een eerlijk proces

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 mei 2023 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1988, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de grondslag van het EAB besproken, inclusief een eerder vonnis van de correctionele rechtbank in Leuven.

De rechtbank heeft de garanties van de Belgische autoriteiten beoordeeld, waaronder de terugkeergarantie en de detentiegarantie. De rechtbank concludeert dat de garanties voldoende zijn om de overlevering toe te staan, ondanks eerdere zorgen over detentieomstandigheden in België. De rechtbank heeft ook het verweer van de raadsman over het recht op een eerlijk proces behandeld, maar oordeelt dat er geen objectieve gegevens zijn die wijzen op een reëel gevaar voor schending van dit recht. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft deze toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/030100-23
Datum uitspraak: 11 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 1 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
9 januari 2023 door de
eerste-substituut procureur des Konings te Leuven(België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
verblijvend op het adres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De eerste behandeling van het EAB op 29 maart 2023 is, in afwachting van een detentiegarantie van de uitvaardigende justitiële autoriteit, voor bepaalde tijd aangehouden naar de zitting van
3 mei 2023.
Het onderzoek is op 3 mei 2023, met instemming van partijen, voortgezet in gewijzigde samenstelling. Als officier van justitie was aanwezig mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Broere, advocaat in Roosendaal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de correctionele rechtbank in Leuven van 20 december 2022, met referentie 22NZ3823 – 22/2812.
Tegen dit vonnis, waarbij aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar is opgelegd, is hoger beroep ingesteld. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de behandeling van dit hoger beroep. Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. In dit geval wordt, voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW, de overlevering geacht te strekken tot (verdere) vervolging (zie hierna onder 5).
Het genoemde vonnis betreft de naar Belgisch recht strafbare feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten (respectievelijk):
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in hoger beroep na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op [geboortedag] 2023 de volgende garantie gegeven:
“Met verwijzing naar uw vraag dd. [geboortedag] 2023, deel ik u mee dat machtiging wordt verleend met het oog op het geven van de zgn. "terugkeergarantie" in het kader van de overlevering van de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] (˚[geboortedag] 1988) ingevolge het aan uw gerechtelijke diensten toegezonden Europese Aanhoudingsbevel dd. 09 januari 2023.
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] (˚[geboortedag] 1988).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

In een uitspraak van 14 december 2022 [4] heeft de rechtbank geoordeeld dat er voor alle gevangenissen in België een algemeen gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en dat de door België afgegeven algemene detentiegarantie niet langer voldoet.
Op 14 april 2023 heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, dienst internationale samenwerking in strafzaken, centrale autoriteit, de volgende garantie gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van het Openbaar Ministerie Amsterdam (dd. 30 maart 2023) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] (°[geboortedag] 1988) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 9 januari 2023) met oog op de uitvoering van het vonnis op tegenspraak van de correctionele rechtbank Leuven (dd. 20 december 2022; ref. 22/2812), verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is van oordeel dat er, gezien deze garantie, voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling.

7.Artikel 11 OLW: recht op een eerlijk proces

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het EAB op grond van artikel
11 OLW geen gevolg dient te worden gegeven. De opgeëiste persoon is na een eerdere overleveringsprocedure ook al overgeleverd geweest naar België en vervolgens na enkele maanden weer in vrijheid gesteld. Dat was begrijpelijk in het kader van het onderzoek. De situatie nu is dat er reeds een vonnis in eerste aanleg ligt en dat er nu opnieuw voorlopige hechtenis toegepast gaat worden. Het kan niet anders dan dat België hiermee een voorschot neemt op de uiteindelijk op te leggen straf. Dit is in strijd met het recht van de opgeëiste persoon op vrijheid en een eerlijk proces, neergelegd in de artikelen 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat. België heeft een EAB uitgevaardigd en acht de overlevering van de opgeëiste persoon dus blijkbaar noodzakelijk. De reden voor dat verzoek is niet relevant. Ook in Nederland komt het voor dat iemand in afwachting van de procedure in hoger beroep vast blijft zitten. Dit duidt niet op het nemen van een voorschot op de uiteindelijk op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
De door de raadsman aangehaalde artikelen zijn Unierechtelijk neergelegd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest).
De rechtbank overweegt als volgt. Alvorens kan worden toegekomen aan een beoordeling van het individuele gevaar van een schending van de door de raadsman genoemde rechten van de opgeëiste persoon, moet aangetoond worden dat er in België een algemeen reëel gevaar bestaat op een dergelijke schending. [6] De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd die daarop duiden. De rechtbank is ook ambtshalve niet bekend met dergelijke gegevens. Aan de vraag of sprake is van een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon dat de door de raadsman genoemde rechten in België zullen worden geschonden, komt de rechtbank dus niet toe.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat het aan de Belgische rechter is om te oordelen over het al dan niet voortzetten van de voorlopige hechtenis. Eventuele bezwaren omtrent die voorlopige hechtenis kunnen dan ook na overlevering in België aangevoerd worden.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [7]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan. De verdovende middelen zijn in België ingevoerd en het is de Belgische rechtsorde die geschokt is. Ook bevindt het bewijs zich in België, heeft het onderzoek daar plaatsgevonden en worden zijn medeverdachten daar vervolgd. Het Nederlandse openbaar ministerie is voorts niet voornemens om zelf vervolging in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding geven om de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW toe te passen. De rechtbank sluit zich daarbij aan bij de door de officier van justitie aangevoerde argumenten.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
eerste-substituut procureur des Konings te Leuven(België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. C. Klomp en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536, rechtsoverweging 5.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.
6.Vergelijk Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 88 e.v.
7.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.