In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een WIA-aanvraag. Eiser, die tot 1 april 2020 werkzaam was, heeft zich ziekgemeld na een incident op de werkvloer en heeft op 5 april 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Het primaire besluit van 2 november 2021, waarin de WIA-aanvraag werd afgewezen, leidde tot bezwaar en beroep. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, maar in een later besluit op 16 januari 2023 werd het bezwaar alsnog gegrond verklaard, wat leidde tot de behandeling van het beroep op 18 april 2023.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet langer procesbelang had bij de beoordeling van het eerste bestreden besluit, omdat het tweede bestreden besluit de situatie had gewijzigd. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit II, dat de WIA-aanvraag in behandeling neemt, geen inhoudelijke beslissing bevatte. Hierdoor was het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond, en de rechtbank vernietigde dit besluit. Verweerder werd opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser en werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837.
De uitspraak benadrukt het belang van een inhoudelijke beoordeling van WIA-aanvragen en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de aanvragen van burgers. Eiser heeft recht op een nieuwe beslissing op zijn aanvraag, waarbij de rechtbank de proceskosten en het griffierecht vergoedde.