ECLI:NL:RBAMS:2023:3103

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
22/6118 en 23/2509
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen op grond van de Participatiewet met betrekking tot de woon- en leefsituatie en bewijslevering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvragen zijn door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen met besluiten van 24 juni 2022 en 29 juli 2022. Na bezwaren van eiser zijn de afwijzingen in de bestreden besluiten van 1 december 2022 en 14 februari 2023 gehandhaafd. De rechtbank heeft de beroepen op 9 mei 2023 behandeld, waarbij eiser en een waarnemer van zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvragen terecht is, omdat eiser niet is verschenen op de gesprekken waarvoor hij was opgeroepen. Eiser stelt dat hij de oproepberichten niet heeft ontvangen en dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen telefonisch of digitaal contact op te nemen. Verweerder heeft echter aangetoond dat de oproep- en opschortingsbrieven in de brievenbus van eiser zijn gedeponeerd, wat de rechtbank als voldoende bewijs beschouwt.

De rechtbank concludeert dat het aan het bestuursorgaan is om aan te tonen dat een besluit op het juiste adres is ontvangen, en dat verweerder in dit geval aan die verplichting heeft voldaan. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten en is openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/6118 en 23/2509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. H.H.J. ten Hoope).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Verweerder heeft de aanvragen met de besluiten van 24 juni 2022 en 29 juli 2022 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 1 december 2022 en 14 februari 2023 is verweerder, na bezwaren van eiser, bij de afwijzingen van de aanvragen gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en [de persoon] als waarnemer van de gemachtigde van eiser en gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvragen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft via de digitale portal van verweerder op 1 mei 2022 een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Pw. Om de aanvraag te beoordelen heeft verweerder bankafschriften van eiser opgevraagd. Verweerder heeft op basis van de bankafschriften aanleiding gezien om onderzoek te doen naar de woon- en leefsituatie van eiser. Eiser is met een brief van 3 juni 2022 opgeroepen voor een gesprek. Eiser is niet op het gesprek verschenen. Verweerder heeft behandeling van de aanvraag daarom opgeschort. Dit is met een brief van 10 juni 2022 aan eiser bericht. Eiser is vervolgens opgeroepen voor een gesprek op 10 juni 2022. Eiser is ook op dit gesprek niet verschenen. Verweerder heeft de aanvraag vervolgens afgewezen in verband met schending van de medewerkingsplicht. [1]
5. Eiser heeft op 28 juni 2022 opnieuw een aanvraag gedaan op grond van de Pw. Eiser is met een brief van 8 juli 2022 opnieuw opgeroepen voor een gesprek waarvoor hij niet is verschenen. Verweerder heeft de behandeling van de aanvraag vervolgens opgeschort en verweerder met een brief van 11 juli 2022 opgeroepen voor een tweede gesprek. Eiser is ook op dit gesprek niet verschenen. Ook deze aanvraag is vervolgens door verweerder afgewezen in verband met schending van de medewerkingsplicht.
6. Met de bestreden besluiten heeft verweerder de (afzonderlijke) bezwaren van eiser tegen de beide afwijzingen van zijn aanvragen ongegrond verklaard.
7. Eiser stelt zich in beide zaken op het standpunt dat hij geen van de oproepberichten heeft ontvangen en hij daarom buiten zijn schuld niet op de gesprekken is verschenen. Volgens eiser had het op de weg van verweerder gelegen om, in dit digitale tijdperk, telefonisch of digitaal contact met hem op te nemen. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld.
8. Volgens verweerder zijn de oproep- en opschortingsbrieven door de handhavingsspecialist in de brievenbus van eiser gedeponeerd. Omdat eiser vervolgens niet op de gesprekken is verschenen, zijn de aanvragen terecht afgewezen.
9. Volgens vaste rechtspraak is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden brief niet heeft ontvangen. Verder kan volgens de hoogste bestuursrechter het in een brievenbus deponeren van een besluit voor de toepassing van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht op één lijn worden gesteld met een niet aangetekende verzending per post. Bij betwisting van die deponering is het aan het college om aannemelijk te maken dat de brief daadwerkelijk is bezorgd. [2]
10. In het dossier bevinden zich twee rapporten van respectievelijk 22 juni 2002 (voor de eerste aanvraag) en 18 juli 2022 (voor de tweede aanvraag). Deze rapporten zijn door de handhavingsspecialist op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend. In het rapport van 22 juni 2022 is onder meer vermeld dat de handhavingsspecialist op vrijdag 3 juni 2022, omstreeks 12:00 uur een oproepbrief heeft gedeponeerd in de brievenbus behorend bij het opgegeven uitkeringsadres. Verder staat in het rapport dat de handhavingsspecialist de opschortingsbrief op 10 juni 2022 omstreeks 11:40 uur persoonlijk in de brievenbus van het opgegeven uitkeringsadres gedeponeerd. In het rapport van 18 juli 2022 is onder meer vermeld dat de handhavingsspecialist op vrijdag 8 juli 2022, omstreeks 9:30 uur een oproepbrief, en op maandag 11 juli 2022 omstreeks 10:20 uur een opschortingsbrief in de brievenbus behorende bij het door eiser opgegeven adres heeft gedeponeerd.
11. Aan dergelijke op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende rapporten komt in de bewijswaardering doorgaans belangrijke betekenis toe. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze rapporten in beginsel aannemelijk heeft gemaakt dat het de oproepbrieven van respectievelijk 3 juni en 8 juli 2022 en de opschortingsbrieven van 10 juni 2022 en 11 juli 2022 op eisers woonadres zijn bezorgd. De enkele stelling van eiser dat hij de brieven niet heeft ontvangen, is onvoldoende om dat wat in het rapport over de persoonlijk bezorging is vermeld voor onjuist te houden.
12. Evenmin slaagt het betoog dat verweerder eiser had kunnen bellen of mailen om het recht op bijstand vast te stellen. In de eerste plaats is er geen rechtsregel op grond waarvan verweerder gehouden is om uitsluitend per telefoon of per email met een belanghebbende te communiceren. Verweerder mag kiezen voor schriftelijke communicatie. Uit de stukken blijkt voorts dat op basis van de bankafschriften van eiser door verweerder een adresonderzoek is gestart. Zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht is het deponeren van oproepbrieven in de brievenbus op het opgegeven uitkeringsadres juist een onderdeel van dit onderzoek. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder hiermee onzorgvuldig heeft gehandeld.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 17 van de Participatiewet.
2.Zie de uitspraak van 6 juni 2012 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7796.