ECLI:NL:RBAMS:2023:3097

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
13-273951-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en seksueel binnendringen van een slachtoffer in staat van verminderd bewustzijn

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en seksueel binnendringen van een slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn. De feiten vonden plaats op 23 oktober 2022, toen de verdachte het slachtoffer in een benevelde toestand naar het huis van een snorder meenam. De volgende ochtend, terwijl het slachtoffer nog half sliep, heeft de verdachte seksueel contact met haar gehad. De rechtbank heeft het primair ten laste gelegde, verkrachting, niet bewezen geacht, maar het subsidiaire feit, het seksueel binnendringen van het slachtoffer terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, wel. De rechtbank oordeelde dat het slachtoffer, door het gebruik van alcohol en drugs, niet in staat was om weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en er werd een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-273951-22 (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 2 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.J. Tiemessen naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij] en de toelichting die daarop door mr. M.J. Hamer is gegeven. [benadeelde partij] heeft daarnaast het spreekrecht uitgeoefend.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort samengevat – van beschuldigd dat hij zich op 23 oktober 2022 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
primair: verkrachting van [benadeelde partij] (door haar te drogeren en vervolgens te dwingen seksuele handelingen te ondergaan);
subsidiair: het seksueel binnendringen van [benadeelde partij] , terwijl zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
In de nacht van 22 op 23 oktober 2022 is aangeefster met twee vriendinnen op stap geweest in Amsterdam bij Club [naam Club] , waar zij verdachte heeft ontmoet. Verdachte en aangeefster hebben omstreeks 04:35 uur samen de club verlaten en zijn met een snorder naar het huis van de snorder gereden, waar zij zijn blijven slapen. De volgende ochtend, omstreeks 10:00 uur, is er seksueel contact geweest tussen verdachte en aangeefster. De verklaringen van aangeefster en verdachte lopen uiteen over de vraag in welke toestand aangeefster verkeerde en of het seksueel contact vrijwillig heeft plaatsgevonden.
Aangeefster heeft op 23 oktober 2022 een ‘informatief gesprek zeden’ gehad met de politie en de dag daarna aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij in de nacht van 22 op 23 oktober 2022 samen met vriendinnen is gaan stappen en op een gegeven moment naar Club [naam Club] is gegaan. Zij heeft die nacht meerdere drankjes (wodka red-bull en shotjes tequila) gedronken en heeft een joint gerookt. Rond 01:00/01:30 uur gingen haar vriendinnen weg en bleef aangeefster nog dansen met twee vrienden. Vanaf dat moment heeft zij geen herinneringen meer aan de avond totdat ze rond 10:00 uur ’s ochtends wakker werd met verdachte bovenop haar. Toen ze wakker werd wist ze niet waar ze was en voelde ze dat verdachte haar vagina met zijn penis penetreerde. Ze heeft toen niet gezegd dat ze geen seks met hem wilde hebben, omdat ze wakker werd doordat verdachte op haar lag en haar penetreerde. Ze besefte niet wat er aan de hand was. Ze was er half bij maar ook weer niet, ze kon niets doen. Op enig moment is verdachte hiermee gestopt en naast haar gaan liggen. Ze bleef de hele tijd suf. Toen bleek haar dat hij geen condoom droeg. Verdachte haalde zijn piemel eruit om wat bloed eraf te vegen. Ze was ongesteld en besefte zich dat ze nog een tampon in had. Ineens ging haar telefoon af en werd zij wat alerter. Zij heeft via een app opgezocht waar ze ongeveer was. Ze wilde zich aankleden en zag dat haar maandverband op de grond lag met haar onderbroek. Deze heeft ze weer aangetrokken. Bij het zoeken van haar kleding zag zij haar tampon op de grond naast het bed liggen. Ze kon haar broek niet vinden. Deze lag ergens opgevouwen, omdat deze helemaal onder de kots zat. Ze heeft de broek toen wel aangetrokken. Ze hoorde van verdachte dat ze ook op bed had gekotst. Vervolgens liep ze naar de voordeur om naar buiten te gaan, maar zag dat de deur op slot zat. Omdat zij zich in de woning van een snorder bevonden die de kamer aan verdachte ter beschikking had gesteld, heeft verdachte die toen gebeld om de deur van het slot te halen. Terwijl ze aan het wachten waren op de snorder heeft ze nog een gesprek met verdachte gehad. Nadat de snorder de deur had geopend, is aangeefster weggegaan. Zij is daarna naar het adres van haar voormalig begeleidster gelopen, die de politie heeft gebeld.
Verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend. Hij heeft verklaard dat aangeefster die nacht weliswaar erg dronken was en had moeten overgeven, maar dat zij de volgende ochtend toen zij was opgeknapt – op initiatief van aangeefster – met wederzijds goedvinden seks hebben gehad.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft verkracht (het primair ten laste gelegde) danwel seks met haar heeft gehad terwijl zij in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde (het subsidiair ten laste gelegde).
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert vrijspraak van de primair ten laste gelegde verkrachting, omdat van dwang geen sprake lijkt te zijn. De officier van justitie vindt dat het subsidiair ten laste gelegde – het seksueel binnendringen van aangeefster terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde – bewezen kan worden. Hij heeft aangevoerd dat de aangifte betrouwbaar is, omdat aangeefster consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Haar verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van
disclosuregetuige [getuige 1] , die verklaart dat als aangeefster bij haar komt zij er verwilderd uitziet, erg emotioneel is, vieze kleding draagt en klaagt over pijn in haar vagina. Op de camerabeelden is te zien dat aangeefster die nacht zichtbaar dronken is en meerdere getuigen hebben verklaard dat aangeefster in ieder geval tijdens de laatste uren van haar verblijf in de club dronken was. Verdachte moest aangeefster al tijdens het vertrek uit de club ondersteunen en vervolgens gedurende de hele weg naar de woning. In de woning van de snorder moest hij haar ook begeleiden bij het naar boven lopen van de trap zodat zij niet zou vallen. Ook verdachte heeft verklaard dat aangeefster zo dronken was dat zij haar adres niet meer wist en dat aangeefster moest overgeven. Kortom, uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster onder invloed was en dat verdachte dit wist. Hij heeft aangeefster meegenomen naar een voor haar onbekende woning van een snorder en daar in een rommelhok seks met haar gehad door haar vaginaal te penetreren. Door desondanks seksuele contacten te hebben met het slachtoffer heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster ten tijde van die seksuele handelingen in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde zodat zij geen weerstand kon bieden aan de seksuele handelingen die hij met haar verrichte. De verklaring van verdachte dat aangeefster de volgende ochtend bij bewustzijn was en zelf het initiatief heeft genomen tot de seksuele handelingen, vindt de officier van justitie ongeloofwaardig.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel de verkrachting (primair) als het seksueel binnendringen van iemand die zich in een staat van verminderd bewustzijn bevindt (subsidiair), wegens gebrek aan bewijs. Verdachte heeft verklaard dat hij in Club [naam Club] een leuke dame had ontmoet (aangeefster), dat zij interesse in elkaar hadden en besloten om samen weg te gaan. Het seksuele contact de volgende ochtend vond plaats met wederzijds goedvinden. Niet bewezen kan worden dat aangeefster gedrogeerd was door verdachte en/of niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen met betrekking tot de seksuele handelingen. Dat aangeefster wellicht dronken was in de nacht, betekent niet dat zij ongeveer 5,5 uur later in dezelfde staat verkeerde. Niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat aangeefster die ochtend nog onder invloed was van alcohol (en/of drugs). De verdediging meent dat er signalen bestaan waaruit blijkt dat aangeefster ook ‘s nachts nog voldoende in staat was haar wil te bepalen en kenbaar te maken. Zo blijkt uit de getuigenverklaringen dat aangeefster het die nacht “naar haar zin had”, met “van alles en iedereen aan het dansen was” en “met een jongen (verdachte) stond te zoenen” en dat zij adequaat reageerde. Ook zijn er indicaties dat haar toestand de volgende ochtend juist is gewijzigd ten opzichte van de avond ervoor, omdat zij die ochtend onder meer in staat was om te appen met een vriendin, een taxi op te zoeken en een gesprek te voeren met verdachte. Volgens getuige [getuige 2] – de snorder in wiens huis verdachte en aangeefster hebben geslapen – zag aangeefster er ook goed uit die ochtend. Kortom, er is geen steunbewijs voor het bestaan van een staat van bewusteloosheid/verminderd bewustzijn tijdens de seksuele handelingen, laat staan dat verdachte ten tijde van die handelingen wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster niet in staat was tot een vrije seksuele wilsvorming.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair ten laste gelegde (verkrachting)
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde verkrachting niet bewezen kan worden. Hoewel er aanwijzingen zijn dat aangeefster mogelijk gedrogeerd is, kan niet worden vastgesteld dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd – nog daargelaten de vraag of verdachte hierin een rol heeft gehad. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primaire feit.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank vindt dat het subsidiaire feit – het seksueel binnendringen van aangeefster, terwijl zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde – bewezen kan worden en overweegt hiertoe als volgt.
Vaststaat dat aangeefster en verdachte seks hebben gehad in de ochtend van 23 oktober 2022. De rechtbank moet beoordelen of bewezen kan worden dat aangeefster op het moment dat de seksuele handelingen plaatsvonden, in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat verdachte dit wist. Bij de invulling van het begrip ‘verminderd bewustzijn’ kan men denken aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat niet om de situatie dat iemand geheel weg is. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander. [1] Uit jurisprudentie van de Hoge Raad [2] volgt dat de wetgever met artikel 243 Sr ook bescherming heeft willen bieden aan personen die, hoewel niet onmachtig of gedwongen, in hun (half)slaap onvrijwillig in seksuele handelingen worden betrokken.
Betrouwbaarheid aangifte
Aangeefster heeft – zoals hiervoor onder 3.1 uitgebreid weergegeven – onder meer verklaard dat zij vanaf een bepaald moment in de nacht geen herinneringen meer heeft en wakker werd in een voor haar onbekende woning omdat verdachte haar op dat moment aan het penetreren was. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van aangeefster te twijfelen. Zij heeft op meerdere momenten zowel kort na het gebeurde tegenover de politie als later in haar verklaringen consistent over de gebeurtenissen verklaard, zowel ten aanzien van de omstandigheden waaronder de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden als ten aanzien van wat er in de nacht ervoor en na de seks is gebeurd. Tevens zijn haar verklaringen gedetailleerd, voor zover zij daaraan herinneringen heeft. De verklaring van aangeefster vindt bovendien op belangrijke onderdelen steun in het dossier. Zo bieden de camerabeelden, getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte steun voor de toestand waarin aangeefster verkeerde toen zij met verdachte mee ging. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat aangeefster die nacht in elk geval alcohol gedronken had en een joint heeft gerookt. Zo heeft de rechtbank op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden waargenomen dat aangeefster omstreeks het vertrek uit Club [naam Club] omstreeks 04:30 uur onvast ter been is en een stapje opzij zet. Uit beschrijving van de camerabeelden door de politie volgt dat zij, als zij buiten op straat loopt met verdachte, op meerdere momenten onvast ter been lijkt, tegen verdachte aanleunt en steun bij hem zoekt. Verder heeft getuige [getuige 2] – de snorder – verklaard dat verdachte aangeefster ondersteunde op de trap en dat verdachte haar heeft geholpen bij het uittrekken van haar schoenen. Ook verdachte heeft verklaard dat aangeefster zo dronken was dat ze haar adres niet meer wist en dat zij in de kamer waar zij sliepen heeft overgegeven. Hij had medelijden met haar en dacht dat ze te dronken was om wat te kunnen. In het bed waar verdachte en aangeefster hebben geslapen hebben verbalisanten daarnaast braaksel en bloedvlekken aangetroffen. Verder is in de kamer ook een handdoek met bloedvlekken (waaraan verdachte vermoedelijk zijn penis heeft schoongemaakt) en een volledig (inclusief het touwtje) bebloede tampon aangetroffen, een en ander zoals aangeefster heeft verklaard.
Toestand aangeefster ochtend en steunbewijs
De rechtbank leidt uit het hiervoor genoemde af dat aangeefster in elk geval toen zij met verdachte naar de woning van de snorder toeging erg dronken (en/of onder invloed van drugs) was – in de woorden van verdachte ‘te dronken om iets te kunnen’ – en aldaar ook heeft overgegeven. Zij bevond zich al met al in een slechte toestand. Aangeefster heeft verklaard hieraan geen herinnering te hebben.
Voor de beoordeling van het ten laste gelegde is echter relevant in welke staat aangeefster zich de volgende ochtend, op het moment van de seksuele handelingen, bevond. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat er geen getuigen aanwezig waren die de handelingen zoals door aangeefster geschetst, kunnen bevestigen. In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bepaald dat de rechter het bewijs niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige. Met andere woorden: alleen de verklaring van aangeefster is onvoldoende bewijs. Er moet daarom meer bewijs zijn om een ten laste gelegd feit te bewijzen. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Niet is vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging in ander bewijsmateriaal steun vindt. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Het steunbewijs dient verder te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan verdachte verweten gedragingen.
De vraag of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster beantwoordt de rechtbank bevestigend.
De rechtbank leidt uit de aangifte af dat aangeefster wakker werd doordat verdachte haar penetreerde, maar dat zij er maar half bij was en niets kon doen. Zij was suf en besefte niet wat er aan de hand was. Dit zou rond 10:00 uur in de ochtend hebben plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de slechte toestand waarin aangeefster zich, zoals hiervoor gelet op de camerabeelden en de verklaringen van verdachte en getuige [getuige 2] vastgesteld, relatief kort daarvoor bevond, steun biedt aan haar verklaring dat zij in een kennelijk diepe slaap was geraakt en toen zij wakker werd er nog niet goed bij was althans in een staat van halfslaap bleef verkeren. Uit het dossier kan immers worden afgeleid dat aangeefster en verdachte omstreeks 04:35 uur de club hebben verlaten, zij daarna met een snorder hebben rondgereden en bij meerdere hotels hebben gevraagd of daar een kamer vrij was en uiteindelijk in de woning van de snorder zijn beland. Aldaar moest zij onder andere de trap op worden geholpen en moest zij overgeven. Het tijdsverloop tussen dat moment en 10:00 uur ’s ochtends is zodanig kort dat de rechtbank daarin steun ziet voor de verklaring van aangeefster over haar toestand die ochtend.
Daarnaast betrekt de rechtbank hierbij de verklaring van getuige [getuige 1] , en in het bijzonder de door haar waargenomen gemoedstoestand van aangeefster. Zij heeft verklaard dat aangeefster na het gebeurde totaal verwilderd, zeer emotioneel en in vieze kleding bij haar aankwam. Aangeefster moest huilen en maakte de indruk geknakt en bang te zijn, ook kon ze niet zitten door de pijn in haar vagina. Nadat aangeefster haar vertelde over wat er die ochtend met verdachte was gebeurd (gelijkluidend aan wat zij daarna bij de politie heeft verklaard), heeft getuige [getuige 1] de politie gebeld.
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande en samengevat, gelet op de verklaring van aangeefster, vanuit dat zij in de ochtend van 23 oktober 2022 in een diepe slaap verkeerde. Het voorafgaande gebruik van (in ieder geval) alcohol en het roken van een joint heeft hierop een versterkend effect gehad. Als gevolg hiervan heeft zij in eerste instantie niet gemerkt dat verdachte met zijn penis in haar vagina was binnengedrongen. Zij was, toen zij dit eenmaal bemerkte, in een staat van halfslaap niet bij machte om hiertegen weerstand te bieden. De rechtbank merkt dit aan als ‘verminderd bewustzijn’ als bedoeld in artikel 243 Sr.
De raadsvrouw heeft bepleit dat van een staat van verminderd bewustzijn geen sprake was, omdat aangeefster die ochtend onder meer heeft geappt en een taxi heeft besteld. Die handelingen sluiten de verklaring van aangeefster over haar toestand ten tijde van de seksuele handelingen waarvan zij wakker werd evenwel niet uit. Aangeefster heeft hierover immers verklaard dat zij suf was en nog niet besefte wat er gebeurde toen zij wakker werd terwijl verdachte bovenop haar lag en haar penetreerde. Pas na de seks werd zij alert(er) toen haar telefoon afging. De verklaring van getuige [getuige 2] dat aangeefster er ‘goed’ uit zag toen hij die ochtend desgevraagd kwam om de deur voor aangeefster te openen, doet daaraan evenmin af, nog daargelaten dat getuige [getuige 2] mogelijk enig belang zou kunnen hebben bij het schetsen van een rooskleuriger beeld van wat zich in de door hem tegen betaling aangeboden rommelkamer heeft afgespeeld. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Dat aangeefster die ochtend goed was opgeknapt en vervolgens (in het bed waarin zij gebraakt had) het initiatief heeft genomen en heeft ingestemd met de seksuele handelingen, zoals verdachte heeft verklaard, is niet aannemelijk geworden. Daarbij betrekt de rechtbank in het bijzonder dat verdachte ten aanzien van opvallende details geen verklaring heeft gegeven. Zo is het opvallend dat verdachte niet door zou hebben gehad dat aangeefster ongesteld was en dat het hem niet is opgevallen dat zij een tampon in had en niet gezien heeft hoe/wanneer de tampon eruit is gehaald, terwijl zij gelet op de aangetroffen tampon en bloedvlekken behoorlijk vloeide.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat aangeefster tijdens de seksuele handelingen in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat verdachte zich hiervan bewust was. Zij was immers aan het slapen op het moment dat hij is begonnen haar te penetreren. Ondanks de wetenschap van haar toestand heeft verdachte ervoor gekozen om aangeefster te penetreren zonder zich vooraf te verzekeren van haar uitdrukkelijke toestemming. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen (nog) in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Het subsidiaire feit wordt daarmee bewezen geacht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Subsidiair:
op 23 oktober 2022 te Amsterdam, met [benadeelde partij] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten het brengen en houden en heen en weer bewegen van zijn verdachte's penis in de vagina van die voornoemde [benadeelde partij] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met het slachtoffer.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank vindt dat het feit bewezen kan worden, heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Zij heeft ook verzocht om aansluiting te zoeken bij een soortgelijke zaak (ECLI:NL:RBAMS:2019:5940), waarin rekening is gehouden met het feit dat daar sprake was van een verdachte en aangeefster die te veel hadden gedronken en waarbij sprake was van wederzijdse aantrekkingskracht. Ook heeft ze verzocht om rekening te houden met het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en met de ontspannen/flirterige sfeer tussen verdachte en aangeefster in de club.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van een jonge vrouw van destijds 20 jaar oud, terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Hij heeft het slachtoffer in benevelde toestand meegenomen naar het huis van een snorder, waarna hij de volgende ochtend seksueel bij haar is binnengedrongen, terwijl zij nog (half) sliep. Hij heeft hiermee misbruik gemaakt van de omstandigheid dat het slachtoffer niet bij machte was zich te verweren of te protesteren. Door zo te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig nadelige lichamelijke en psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, zoals ook blijkt uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 april 2023. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat is ook rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, moet worden opgelegd. Gelet op het ontbreken van een strafblad voor soortgelijke delicten, ziet de rechtbank geen reden om ook een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Door de officier van justitie is namens het slachtoffer verzocht om aan verdachte ook een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. Zoals hiervoor overwogen, ziet de rechtbank geen reden om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Die reden ziet de rechtbank ook niet in de mogelijkheid om daaraan vervolgens een contactverbod te koppelen, omdat de rechtbank geen aanknopingspunten heeft dat verdachte contact met het slachtoffer zoekt of wenst.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert in totaal € 10.411,-, waarvan € 411,- aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
Het standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om het materiële schadebedrag volledig toe te wijzen en het bedrag aan immateriële schade vast te stellen op € 5.000,-, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige deel kan niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht om het bedrag aan materiële schade af te wijzen, omdat de kosten geen rechtstreeks verband houden met het strafbare feit. Ten aanzien de immateriële schade is verzocht om dit bedrag te matigen naar € 2.500,- of maximaal € 5.000,-, gelet op bedragen die in soortgelijke zaken zijn toegewezen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit de toelichting op de vordering kan worden afgeleid dat bedoeld is de kosten van de vliegtickets aan te merken als redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van het bewezenverklaarde feit mocht worden verwacht (artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek). De benadeelde partij heeft in dit specifieke geval voldoende onderbouwd dat zij op advies van haar psycholoog naar haar moeder op Kreta is afgereisd voor geestelijke bijstand naar aanleiding van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank concludeert dan ook dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 411,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezenverklaarde ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal in totaal worden toegewezen voor het bedrag van € 5.411,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.411,00 (vijfduizendvierhonderdelf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Wijst de
vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]toe tot een bedrag van € 411,00 (vierhonderdelf euro) aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 5.411,00 (vijfduizendvierhonderdelf euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 62 (tweeënzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.L. Rinsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2023.
[..]
[..]

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2001/02, 27 745, nr. 6
2.Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:465, NJ 2016, 227