Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres is vanaf 1 oktober 1995 werkzaam geweest binnen de politieorganisatie. Op 14 december 2019 heeft eiseres een verzoek ‘erkenning beroepsziekte PTSS’ ingediend. In het verzoek heeft eiseres vier incidenten beschreven die naar haar mening haar PTSS-klachten zouden hebben veroorzaakt. Het gaat om de volgende incidenten:
1) Huiselijk geweld tegen eiseres door haar toenmalige partner – die eveneens op dat moment werkzaam was bij de politie – in de periode van 1998 tot 2002;
2) Bedreiging van eiseres in de privésfeer door haar toenmalige partner met een
vuurwapen, plaatsgevonden eind 2000;
3) Het BIO-onderzoek dat is verricht naar de gedragingen van haar toenmalige partner nadat eiseres aangifte tegen hem had gedaan wegens huiselijk geweld en zijn zelfmoord;
4) Grensoverschrijdend gedrag van een collega jegens eiseres.
2. Met een brief van 28 januari 2021 heeft eiseres nog zes aanvullende incidenten genoemd. Het gaat – samengevat – om de volgende incidenten:
5) Het identificeren van een man die door geweld om het leven is gekomen in 1999;
6) Een dreigende situatie bij een overlastmelding in de buurt van een café waarbij
een man met een glasscherf eiseres dreigend aankeek alsof hij eiseres wilde steken;
7) Een brand in een pand waar eiseres voorheen heeft gewoond. Daar heeft eiseres
het gekerm gehoord van verschillende slachtoffers;
8) Een politie-inval in een huis van een jonge bewoner waar de familie geen contact
mee kreeg. De persoon leefde op dat moment nog wel, maar lag op een matras met
vloeistof uit zijn mond. De ambulance is gekomen en hoe het verder met hem is
afgelopen is eiseres onbekend;
9) Een melding van twee vrouwen die de bovenbuurman enige tijd niet meer hadden
gezien. Bij binnenkomst bleek dat de man was overleden. Hij lag op zijn rug voor
een brandende kachel, in verregaande staat van ontbinding en volgens eiseres al
helemaal gemummificeerd;
10) Een melding in de nachtdienst. Bij aankomst werd een collega direct
neergeslagen en sloot de aangeschoten groep eiseres in.
3. Op 21 augustus 2020 is bij eiseres de diagnose PTTS gesteld. Met een brief van
18 maart 2021 heeft verweerder de Landelijke Adviescommissie PTSS (hierna: de commissie) geïnformeerd dat de incidenten 1, 2, 3 en 4 geen verband houden met de aan eiseres opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze werkzaamheden moesten worden verricht en dat deze incidenten derhalve niet kunnen
worden aangemerkt als beroepsgerelateerde incidenten. Op 3 juni 2021 heeft de commissie geadviseerd de PTSS niet als beroepsgerelateerd aan te merken, omdat de verschijnselen van de PTSS in overwegende mate naar de incidenten 2 en 3 verwijzen en deze incidenten door het bevoegd gezag niet worden aangemerkt als beroepsgerelateerde incidenten.
4. Verweerder heeft vervolgens eerst het voornemen kenbaar gemaakt om het verzoek af te wijzen. Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres haar verzoek ‘erkenning beroepsziekte PTSS’ afgewezen. Met het bestreden besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM – het primaire besluit in stand gelaten.
5. Eiseres stelt zich – samengevat – op het standpunt dat het advies van de adviescommissie PTSS onjuist, onvolledig en onzorgvuldig is genomen. Volgens eiseres zijn de voorschriften uit hoofdstuk 7 van het protocol PTSS niet nageleefd. Het had op de weg van de adviescommissie PTSS gelegen de voorgeschreven optiesaan haar voor te leggen nu er onvoldoende dan wel geen aandacht is besteed aan de incidenten 6, 7, 8 en 9 in de diagnostische rapportage, aldus eiseres. Daarnaast heeft de adviescommissie PTSS ten onrechte geoordeeld dat de PTSS verschijnselen in overwegende mate zijn veroorzaakt door de incidenten 2 en 3. Eiseres voert aan dat de PTSS in overwegende mate veroorzaakt is door de incidenten 5 tot en met 10, dit zijn ook de incidenten waarvoor zij curatief uitgebreid is behandeld. Ten onrechte is ook gesteld dat de incidenten 1 tot en met 4 geen beroepsgerelateerde incidenten zijn. Eiseres beroept zich daarnaast op het gelijkheidsbeginsel en de bestendige bestuurspraktijk.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres psychische klachten ondervindt door meerdere incidenten. Waarover partijen wel van mening verschillen is of verweerder terecht eiseres haar verzoek ‘erkenning beroepsziekte’ heeft afgewezen en of het onderliggende advies deze conclusie kan dragen.
7. Op zitting heeft eiseres nogmaals bepleit dat het haar in deze zaak te doen is om het voorleggen van de drie opties uit hoofdstuk 7 van het protocol PTSS. Meer specifiek wenst zij nog een keer onderzocht te worden. De rechtbank heeft de zaak op zitting geschorst en partijen de gelegenheid gegeven onderling eruit te komen. Verweerder heeft – na advies van de commissie – aangegeven geen aanleiding te zien voor het aanbieden van de drie opties uit hoofdstuk 7. Eiseres heeft hierop gereageerd. Partijen hebben vervolgens de rechtbank verzocht om uitspraak.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder het advies van de commissie niet zonder meer aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag heeft mogen leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van de commissie niet zorgvuldig tot stand gekomen, onvolledig en niet toereikend gemotiveerd. Hierna zal de rechtbank motiveren hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
9. De rechtbank acht het advies van de commissie onvolledig. Eiseres heeft in haar verzoek vier incidenten benoemd. Met een brief van 28 januari 2021 heeft eiseres haar verzoek aangevuld en zes aanvullende incidenten benoemd die volgens haar hebben geleid tot PTSS. De rechtbank stelt vast dat uit het advies van de commissie volgt dat de incidenten 6, 7 en 8 buiten beschouwing zijn gelaten, omdat deze incidenten niet in de diagnostische rapportage worden benoemd. Dit standpunt treft echter geen doel. De rechtbank overweegt dat onder meer uit hoofdstuk vijf van het protocol volgt dat ‘De indiener (in dit geval eiseres) […] vrij is om andere informatie toe te voegen indien zij van mening is dat dit relevant is voor de behandeling van het verzoek.’ Vast staat dat eiseres zes aanvullende incidenten heeft benoemd voordat de commissie advies heeft gegeven en dat zij van mening is dat deze incidenten relevant zijn voor de behandeling van haar verzoek. Immers, eiseres bepleit dat onder meer deze incidenten in het bijzonder hebben geleid tot PTSS. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de commissie gelet op het protocol ten onrechte deze incidenten buiten beschouwing gelaten en had de commissie zich hierover moeten uitspreken. Doordat de commissie zich niet over deze incidenten heeft uitgesproken is het advies onvolledig en niet toereikend gemotiveerd. Voor zover de commissie heeft willen stellen dat deze incidenten buiten beschouwing zijn gelaten omdat niet vaststaat of deze incidenten hebben geleid tot PTSS, overweegt de rechtbank dat de commissie in dat geval de drie opties uit hoofdstuk 7 van het protocol aan eiseres had moeten voorleggen. De commissie vindt namelijk in dat geval dat de diagnostische rapportage onvoldoende onderbouwing geeft voor de diagnose PTSS bij die incidenten. Dit heeft de commissie niet gedaan.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is ook de toetsing van de validiteit van de incidenten door de commissie ontoereikend. De rechtbank leest in het advies dat de commissie voor de incidenten 1, 4, 5, 9 en 10 niet kan beoordelen of deze incidenten hebben plaatsgevonden op de wijze zoals door eiseres is beschreven. De commissie heeft – in overeenstemming met het protocol – het bevoegd gezag gevraagd om de incidenten te bevestigen. Het bevoegd gezag heeft met de brief van 18 maart 2021 gereageerd op dit verzoek. De rechtbank stelt vast dat het bevoegd gezag zich echter ten onrechte enkel heeft beperkt tot de eerste vier incidenten. Dat de andere zes incidenten niet hebben plaatsgevonden op de wijze zoals eiseres heeft beschreven, is aan het bevoegd gezag niet gevraagd en daardoor ook niet ontkend. De rechtbank is niet gebleken dat naderhand dit alsnog is gevraagd aan het bevoegd gezag. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank dan ook geen enkele reden om te twijfelen of de andere incidenten hebben plaatsgevonden zoals eiseres heeft omschreven. Naar het oordeel van de rechtbank kan de commissie (vooralsnog) dan ook niet tot deze conclusie komen en dit aan eiseres tegenwerpen. Ook op dit punt kent het advies een motiveringsgebrek.
11. De rechtbank stelt vast dat de commissie vervolgens per incident heeft geadviseerd of voldaan wordt aan alle DSM-criteria voor PTSS. De commissie komt voor de incidenten 1,4 en 9 zelfstandig tot de conclusie dat er onvoldoende onderbouwing is dat aan het
A-criterium van de DSM wordt voldaan. De rechtbank heeft op zitting uitgesproken twijfels te hebben over deze vergaande toets van de commissie. Verweerder heeft hierna nog een aanvullende reactie van de commissie overgelegd, maar deze reactie heeft de twijfels bij de rechtbank niet weggenomen. De rechtbank stelt voorop dat uit hoofdstuk 7 van het protocol blijkt dat de commissie zich uitsluitend ervan vergewist of de gestelde diagnose voldoende onderbouwing geeft dat aan de criteria van DSM wordt voldaan. Vast staat dat in het deskundigenonderzoek niet per incident is beoordeeld of voldaan is aan de DSM-criteria. De deskundige heeft enkel geconcludeerd dat sprake is van een opeenstapeling van incidenten en de diagnose PTSS gediagnostiseerd. Bij bepaalde incidenten heeft de deskundige zich meer uitgesproken dan bij andere incidenten. De rechtbank kan niet anders dan veronderstellen dat de commissie vanwege het gebrek aan informatie zelfstandig heeft proberen te concluderen welke incidenten hebben geleid tot PTSS. Dit is echter onzorgvuldig en vindt geen steun in het protocol. Immers, uit het deskundigenoordeel volgt ook niet dat voor de incidenten 1,4 en 9 niet wordt voldaan aan alle DSM-criteria. Naar het oordeel van de rechtbank kan het feit dat de deskundige zich niet expliciet per incident heeft uitgesproken niet ten nadele van eiseres wegen. Indien de commissie twijfelt of de incidenten 1,4 en 9 voldoen aan de DSM-criteria, lag het op de weg van de commissie om eiseres een van de drie opties uit hoofdstuk 7 van het protocol voor te leggen. Op die manier kan namelijk de onvoldoende onderbouwing van de diagnose per specifiek incident worden weggenomen. Dit heeft de commissie ten onrechte niet gedaan. Zoals uit het voorgaande volgt, oordeelt de rechtbank dan ook dat het advies ook op dit punt niet toereikend is onderbouwd. De rechtbank vindt hiervoor ook steun in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
16 juli 2021.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is de conclusie van de commissie dat de PTSS in overwegende mate betrekking heeft op incidenten 2 en 3 dan ook onnavolgbaar. De rechtbank overweegt daartoe dat gelet op het voorgaande de commissie incidenten 6, 7 en 8 ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Voor de incidenten 1,4 en 9 heeft de commissie onvoldoende gemotiveerd dat niet aan het A-criterium is voldaan. Tenslotte is het de rechtbank onduidelijk gebleven of de commissie incident 10 – dat wel voldoet aan het A-criterium – heeft betrokken. Nu het niet zonder meer vaststaat dat de commissie deze incidenten niet heeft moeten meewegen, kan de rechtbank de conclusies van de commissie niet volgen.
13. Aanvullend merkt de rechtbank het volgende op. De rechtbank constateert dat in deze zaak op bepaalde punten is afgeweken van het protocol. Hieruit leidt de rechtbank af dat in de praktijk soms vanwege praktische punten en snelheid wordt afgeweken. De rechtbank dient echter rekening te houden met de rechtszekerheid en specifiek met de rechten die het protocol voor eiseres waarborgt. Gelet hierop kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de commissie in dit geval tekort is geschoten. De rechtbank begrijpt dat de commissie bij een gebrek aan informatie probeert om alsnog een advies te geven, maar dit mag niet ten nadele van eiseres uitvallen. In dit geval heeft de rechtbank ook op zitting twijfels geuit en overwogen om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Hiermee heeft de rechtbank gedacht om het geschil finaal te beslechten. Eiseres heeft op zitting echter de voorkeur uitgesproken om een van de drie opties uit hoofdstuk 7 van het protocol voorgelegd te krijgen. Gelet op wat hiervoor is overwogen en de gebreken die de rechtbank heeft vastgesteld in het advies van de commissie, volgt de rechtbank eiseres hierin.
14. Tot slot merkt de rechtbank op dat het maar de vraag is of de incidenten 1 en 2 volledig privé gerelateerd zijn en geen enkele relatie hebben met het werk van eiseres. In eerste instantie valt zeker te verdedigen dat privéproblematiek, ook indien beide partners werkzaam zijn bij dezelfde werkgever, niet werkgerelateerd is. In deze casus is er mogelijk toch sprake van verwevenheid met de werkzaamheden van als politiefunctionarissen. Er was immers een dienstwapen dat een rol speelde bij de incidenten. Zonder een oordeel uit te spreken geeft de rechtbank partijen in overweging om hier nader onderzoek naar te verrichten. Voor de incidenten 3 en 4 geldt in ieder geval dat er aanknopingspunten zijn voor werkgerelateerde problematiek.
15. Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien voor dit geschil geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.