ECLI:NL:CRVB:2021:1797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
25 juli 2021
Zaaknummer
20/1086 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een verzoek tot erkenning van PTSS als beroepsziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de tussenuitspraak en einduitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De korpschef van politie had in eerste instantie een verzoek van betrokkene, die sinds 2007 in dienst is bij de politie, om zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS) als beroepsziekte te erkennen, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het advies van de commissie niet zorgvuldig tot stand was gekomen en niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank had de korpschef de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen, maar dit was niet gebeurd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de korpschef niet had aangetoond waarom niet voldaan werd aan de criteria voor erkenning van de PTSS als beroepsziekte. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en gaf de korpschef de opdracht om zo snel mogelijk een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

20.1086 AW

Datum uitspraak: 16 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 augustus 2019, 17/4686 (aangevallen tussenuitspraak) en tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 februari 2020, 17/4686 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens de korpschef heeft mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2021. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Frederix-Gianotten. Voor betrokkene is verschenen B.O. Vreeswijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 24 januari 2007 in dienst bij de politie.
1.2.
Op 22 oktober 2014 heeft betrokkene de korpschef verzocht om zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS), die op 3 maart 2013 is vastgesteld, aan te merken als een beroepsziekte in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder y, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
1.3.
Bij besluit van 7 juli 2016 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen, omdat de diagnose PTSS onvoldoende is onderbouwd. De korpschef heeft hierbij verwezen naar het advies van de Landelijke Adviescommissie PTSS Politie (commissie) van 31 mei 2016.
1.4.
Bij besluit van 1 oktober 2017 (bestreden besluit
)heeft de korpschef het tegen het besluit van 7 juli 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat de korpschef het advies van de commissie niet zonder meer aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag had mogen leggen, omdat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen, niet toereikend is gemotiveerd en innerlijk tegenstrijdig is en de commissie heeft nagelaten om aan betrokkene de drie opties voorgeschreven in hoofdstuk 7 van het Protocol Advies Commissie PTSS (Protocol) voor te leggen. De rechtbank heeft de korpschef in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak en de korpschef opgedragen binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het geconstateerde gebrek te herstellen.
2.2.
Bij tussenuitspraak van 14 oktober 2019 heeft de rechtbank de beslistermijn verlengd.
2.3.
Bij tussenuitspraak van 3 februari 2020 heeft de rechtbank de beslistermijn niet verder verlengd.
2.4.
Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, de korpschef opgedragen binnen zestien weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en de tussenuitspraken, de korpschef opgedragen het betaalde griffierecht van € 168,- aan betrokkene te vergoeden en de korpschef veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.050,-. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat de korpschef niet binnen de gestelde termijn inhoudelijk heeft gereageerd op de aangevallen tussenuitspraak en het gebrek dus nog niet heeft hersteld.
3. Met het hoger beroep tegen de aangevallen tussenuitspraak en tegen de aangevallen einduitspraak wil de korpschef bereiken dat hij geen nieuwe beslissing op het bezwaar hoeft te nemen, het griffierecht niet aan betrokkene hoeft te vergoeden en de proceskosten niet aan betrokkene hoeft te betalen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het advies van de commissie onvoldoende is gemotiveerd en dat de commissie betrokkene de drie opties die genoemd worden in het Protocol, had moeten aanbieden. Daartoe heeft de korpschef aangevoerd dat uit de beschikbare informatie al duidelijk was dat niet werd voldaan aan criterium A1. Het had daarom geen zin om betrokkene de enige optie die in aanmerking kwam, optie 1, aan te bieden en hem in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie over te leggen.
4.2.
De Raad volgt de korpschef niet in dit standpunt. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het advies van de commissie niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet toereikend is gemotiveerd, dat de conclusie van de commissie dat de diagnose PTSS bij betrokkene niet voldoet aan de voorwaarden uit het Protocol om het te erkennen als beroepsziekte niet gevolgd kan worden en dat de opties uit het Protocol aan betrokkene voorgelegd hadden moeten worden. De Raad neemt de overwegingen van de rechtbank daarom over en voegt daaraan nog het volgende toe. Uit het advies van de commissie en de besluiten van de korpschef blijkt niet waarom uit de beschikbare informatie al duidelijk is dat niet wordt voldaan aan criterium A1, zoals de korpschef heeft gesteld. Verder merkt de Raad nog op dat vanwege dit motiveringsgebrek ook niet volgehouden kan worden dat het aanbieden van de opties uit het Protocol zinloos zou zijn. Bovendien schrijft het Protocol het aanbieden van de daarin genoemde opties dwingend voor.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak moeten daarom worden bevestigd, maar wel met dien verstande dat de in laatstgenoemde uitspraak opgenomen opdracht om binnen zestien weken na verzending van die uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, door de Raad zal worden omgezet in de opdracht aan de korpschef om zo snel als redelijkerwijs mogelijk is – de korpschef en betrokkene zijn in afwachting van een nadere beoordeling van de situatie van betrokkene – een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen
5. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil zal de Raad met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat een – eventueel – beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze worden begroot op € 748,- (één punt voor het verschijnen ter zitting) voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen tussenuitspraak;
- bevestigt de aangevallen einduitspraak met dien verstande dat de daarin opgenomen
opdracht om binnen zestien weken na verzending van die uitspraak een nieuwe beslissing op
het bezwaar te nemen, wordt omgezet in de opdracht om zo snel als redelijkerwijs mogelijk
is een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen;
- bepaalt dat beroep tegen deze nieuwe beslissing slechts kan worden ingesteld bij de Raad;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag
van € 748,-;
- bepaalt dat van de korpschef een griffierecht van € 532,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) B.H.B. Verheul