ECLI:NL:RBAMS:2023:3008

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
AMS 23/1268 en AMS 23/914
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen intrekking bewonersvergunning parkeervergunning

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, waarbij haar bewonersvergunning voor parkeren op de openbare weg is ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft op 19 april 2023 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers AMS 23/1268 (voorlopige voorziening) en AMS 23/914 (beroep). Eiseres had een aanvraag gedaan voor een parkeervergunning, die aanvankelijk was verleend, maar later door het college werd ingetrokken omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Parkeerverordening 2013. Eiseres betoogde dat haar medische situatie, waaronder een angststoornis, aanleiding gaf om de vergunning niet in te trekken. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres erkende dat zij over een eigen stallingsplaats beschikte en dat de medische omstandigheden niet voldoende waren om een uitzondering te maken op de regels. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, maar de voorzieningenrechter bepaalde dat zij als ware zij in het bezit van de vergunning moest worden behandeld tot 1 mei 2024. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en eiseres kreeg geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/1268 (voorlopige voorziening) en AMS 23/914 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 april 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres en verzoekster, hierna: eiseres,

(gemachtigde: mr. J. de Vet),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(het college)
(gemachtigde: mr. D. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen het besluit waarmee haar bewonersvergunning om te parkeren op de openbare weg heeft ingetrokken. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Met het besluit van 17 mei 2022 heeft het college de bewonersvergunning voor het kenteken [kenteken] van eiseres ingetrokken per 1 mei 2023.
1.2.
Met het bestreden besluit van 5 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 24 april 2020 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een parkeervergunning voor bewoners. Zij heeft bij haar aanvraag aangegeven dat zij een eigen stallingsplaats heeft, maar angst heeft om daar te parkeren. Eiseres heeft ook een verklaring van haar huisarts overgelegd. Vervolgens is met een besluit van 24 juni 2020 een parkeervergunning aan eiseres verleend. Deze vergunning werd door het college steeds stilzwijgend met zes maanden verlengd.
3. Het college heeft de parkeervergunning van eiseres ingetrokken, omdat uit een controle is gebleken dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een bewonersvergunning zoals neergelegd in de Parkeerverordening 2013 (Parkeerverordening). Op grond van de Parkeerverordening kan een bewonersvergunning worden verleend aan de bewoner van een adres die niet beschikt of kan beschikken over een stallingsplaats. Volgens de beschikbare informatie van het college kan eiseres gebruik maken van een eigen parkeergelegenheid. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij hiervan geen gebruik kan maken. Daarom is besloten om de parkeervergunning per 1 mei 2023 in te trekken. Volgens het college leidt de toepassing van de Parkeerverordening in het geval van eiseres niet tot bijzondere hardheid, zodat er geen aanleiding is om ten gunste van eiseres een uitzondering te maken op de regels.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat de vergunning in redelijkheid niet kon worden ingetrokken. Eiseres meent dat haar op grond van haar medische situatie een parkeervergunning is verleend en doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Op grond van de eerder aan haar verleende vergunning mag eiseres het vertrouwen ontlenen dat haar medische situatie voldoende grond is om aan haar met toepassing van de hardheidsclausule een parkeervergunning te verlenen.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat eiseres erkent dat zij kan beschikken over een eigen stallingsplaats. Eiseres voldoet om die reden niet aan de in de Parkeerverordening neergelegde voorwaarden om in aanmerking te komen voor een parkeervergunning. Eiseres betoogt dat zij feitelijk geen gebruik kan maken van de bij haar woning horende parkeergarage omdat zij een grote angst heeft om alleen in een parkeergarage te verblijven. Eiseres heeft haar beroep op medische omstandigheden onderbouwd met een behandelplan van 10 maart 2023 van Psycholoog Nederland en een verklaring van haar huisarts, [naam] . De huisarts heeft verklaard dat eiseres is doorverwezen voor een vermoeden van een angst- en paniekstoornis en dat zij angstig is in parkeergarages. Uit het behandelplan blijkt dat een traject is opgestart om eiseres te helpen haar angsten te overwinnen. Deze stukken brengen de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Gelet op de schaarste aan parkeerruimte in de openbare ruimte, moet bij de beoordeling van de vraag of eiseres over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken, uitgegaan worden van een ruime interpretatie. Bij deze beoordeling komt de omstandigheid dat er voor eiseres mogelijk medische belemmeringen zijn om in de parkeergarage te parkeren in beginsel voor haar risico. Het college was daarom – gelet op artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening – gehouden de verleende parkeervergunning in te trekken.
5.3.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel, overweegt de voorzieningenrechter dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig is dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. [1] De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres er op basis van opeenvolgende, stilzwijgende, verlengingen niet op mocht vertrouwen dat zij ook in de toekomst steeds over de bewonersvergunning kon blijven beschikken. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vergunning destijds ten onrechte is verleend en heeft toegelicht dat, als aan eiseres met toepassing van de hardheidsclausule een bewonersvergunning was verleend, dit uit de motivering van het besluit van 24 juni 2020 zou blijken. De voorzieningenrechter is met het college eens dat uit het toekenningsbesluit niet kan worden opgemaakt dat het college de hardheidsclausule heeft toegepast. Daarbij strekt het vertrouwensbeginsel niet zo ver dat een bestuursorgaan gehouden is fouten in zijn besluitvorming te laten voortduren. Voor zover de brief van 24 juni 2020, waarbij de bewonersvergunning aan eiseres is verleend, al zou moeten worden aangemerkt als een concrete toezegging dat zij in aanmerking komt voor een bewonersvergunning en deze toezegging is gedaan door een bevoegd persoon, had deze toezegging slechts een beperkte geldigheidsduur, te weten voor de duur van vier maanden, zoals is vermeld in deze brief. [2] Gelet op het voorgaande, volgt de voorzieningenrechter eiseres evenmin in haar betoog dat sprake is van strijd met de rechtszekerheid omdat het college terugkomt op haar eerdere beslissing tot toepassing van de hardheidsclausule.
6. De voorzieningenrechter begrijpt verder uit het betoog van eiseres dat zij een beroep doet op de hardheidsclausule, als bedoeld in artikel 40 van de Parkeerverordening. Bij de toepassing van de hardheidsclausule komt het college beoordelings- en beleidsvrijheid toe. De voorzieningenrechter dient dit daarom terughoudend te toetsen. Het college heeft in het bestreden besluit gemotiveerd de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke gevallen wordt toegepast. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college in dit verband aangevoerd dat het moet gaan om schrijnende gevallen, zoals bijvoorbeeld gevallen waarbij betrokkenen levensbedreigend ziek zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat van een dergelijk schrijnende situatie in het geval van eiseres geen sprake is.
7. Op zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat het behandeltraject medio april 2023 zal aanvangen en dat eiseres naar verwachting 12 sessies met een psycholoog nodig heeft. De behandeling zal in totaal ongeveer drie maanden duren. Het college heeft hierop op zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen het verlengen van de vergunning voor de duur van zes maanden, zodat eiseres dit traject kan doorlopen. Op het betoog van de gemachtigde van eiseres dat eiseres het traject in alle tijd en rust moet kunnen doorlopen, heeft het college verklaard ook bereid te zijn om de bewonersvergunning voor de duur van één jaar te verlengen, maar dat een langere termijn niet geboden zal worden.

Conclusie en gevolgen

8. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiseres niet in het gelijk wordt gesteld. De voorzieningenrechter ziet echter gelet op de verklaring van het college zoals weergegeven in rechtsoverweging 7, wel aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb te bepalen dat eiseres moet worden behandeld als ware zij in het bezit van de bewonersparkeervergunning.
9. Omdat de voorzieningenrechter al heeft beslist op het beroep, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
10.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Eiseres krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten, omdat niet is gebleken van een aan het college te wijten onrechtmatigheid.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
In de zaak met procedurenummer AMS 23/914:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college eiseres vanaf 1 mei 2023 tot 1 mei 2024 behandelt als ware zij in het bezit van een bewonersvergunning voor het kenteken [kenteken] .
In de zaak met procedurenummer AMS 23/1268:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Pielaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
de griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2601.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2016,