ECLI:NL:RBAMS:2023:2935

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/064089-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot beschieting en criminele organisatie

Op 10 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 2002, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en het beschieten van een pand in de nacht van 13 op 14 juli 2022. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 26 april 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, en de raadsman, mr. H. Raza, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in België wordt veroordeeld. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter als voorzitter, samen met mrs. R.A. Sipkens en L. Sanders, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/064089-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 10 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 7 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 maart 2023 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd door A. Gieselink, onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg in Antwerpen, afdeling Antwerpen (referentie: 2022/130 OR A. Gieselink; not.nr.: AN45.LB.78619/22)
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Inleiding
In onderdeel e) van het EAB zijn de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht vrij uitgebreid omschreven. Daarbij zijn, zo begrijpt de rechtbank, ook onderzoeksbevindingen vermeld die het bewijs betreffen. De kern van de verdenking is het beschieten van het pand aan [adres] in de nacht van 13 op 14 juli 2022.
Verweer van de raadsman
De omschrijving van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht is niet genoegzaam wat betreft de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De overlevering moet daarom worden geweigerd. Mocht de rechtbank daartoe niet overgaan, dan moet de zaak in ieder geval worden aangehouden om de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere informatie over de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon te laten verstrekken.
Standpunt van de officier van justitie
De omschrijving van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht is genoegzaam. De pleegplaats en pleegdatum zijn vermeld. Ook de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon komt voldoende naar voren. Het onderzoek loopt nog en de precieze mate van betrokkenheid moet nog worden uitgekristalliseerd. Voor de opgeëiste persoon is duidelijk waartegen hij zich moet verdedigen.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB moet gegevens bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is aan voormelde vereisten voldaan. Het is duidelijk dat de verdenking het beschieten van een pand betreft. Wanneer en waar dit zou zijn gebeurd, is concreet vermeld. De mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon is in het EAB niet nader omschreven. In ‘Form A – Supplementary information relating to an extradition’ is echter bij ‘Degree of participation’ vermeld: ‘perpetrator’. Hiermee is de omschrijving van de verdenking genoegzaam, in die zin dat voor de opgeëiste persoon duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen en dat de naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Hierbij is ook van belang dat het onderzoek nog loopt en dat precieze rol van de opgeëiste persoon nog nader kan worden uitgekristalliseerd.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer strekkende tot weigering van de overlevering en ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden om nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, leveren volgens het EAB naar Belgisch recht de volgende kwalificaties op:
  • ‘inbreuk op de wapenwet’;
  • ‘criminele organisatie’, en
  • ‘vernieling van een afsluiting’.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft deze strafbare feiten aangemerkt als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie.
Uit het EAB blijkt dat op de feiten voor zover die naar Belgisch recht worden gekwalificeerd als ‘inbreuk op de wapenwet’ en ‘criminele organisatie’ naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld. Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Verder blijkt dat op de feiten voor zover die naar Belgisch recht worden gekwalificeerd als ‘vernieling van een afsluiting’ een vrijheidsstraf met een maximum van zes maanden is gesteld.
Dat betekent dat deze feiten vanwege een te laag strafmaximum niet als lijstfeit kunnen worden aangemerkt. Dat deze feiten, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, geen lijstfeit opleveren en evenmin voldoen aan de drempelvoorwaarde van artikel 2, eerste lid en artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2º OLW, leidt echter niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor deze feiten. In zo’n geval kan de rechtbank namelijk nagaan of deze feiten strafbaar zijn naar Nederlands recht en met een vrijheidsstraf worden bedreigd. Dat is het geval, want deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,
vernielen.
Gelet op het bepaalde in artikel 7, lid 4, van de OLW kan de overlevering ook voor deze feiten worden toegestaan.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, Afdeling Turnhout, heeft bij brief van 18 april 2023 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat met betrekking tot feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd niet wordt voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid in het kader van de terugkeergarantie overweegt de rechtbank nog het volgende. De toetsing van de dubbele strafbaarheid van een lijstfeit wordt niet voorgeschreven door art. 6 lid 1 OLW. Zij volgt weliswaar uit de wetsgeschiedenis van die bepaling, maar is in strijd met het verbod op toetsing van de dubbele strafbaarheid van lijstfeiten (art. 2 lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ). Om die reden heeft de rechtbank sinds medio 2021 de toetsing van de dubbele strafbaarheid van lijstfeiten in het kader van een terugkeergarantie achterwege gelaten. De rechtbank verwerpt daarom overeenkomstig eerdere uitspraken, het verweer.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 [4] heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat er op dit moment een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat de eerder verstrekte algemene detentiegarantie niet langer toereikend is.
Bij brief van 19 april 2023 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is, in antwoord op het verzoek van het openbaar ministerie van 17 april 2023, de volgende garantie gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Mechelen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9,9 m2 inclusief vast meubilair.

De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm

Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval zijn minstens dagelijkse wandelingen in een open koer en regelmatige familiebezoeken. Er is een wisselende programma van aanvullende activiteiten dewelke werken via een inschrijvingssysteem. Sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

In de inleiding bij de garantie is verwezen naar het EAB van 23 januari 2023 in de zaak met parketnummer 13/025428-23, welke zaak gelijktijdig met deze zaak op zitting is behandeld. De rechtbank gaat er vanuit dat de garantie ook geldt ten aanzien van het EAB in deze zaak. De garantie is namelijk verstrekt op een verzoek van de officier van justitie in beide overleveringszaken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden om bij de uitvaardigende justitiële autoriteit na te vragen of de detentiegarantie ook geldt ten aanzien van het EAB in deze zaak. Dat verzoek van de raadsman wijst de rechtbank dus af.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie [5] . De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie is weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 350 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.