ECLI:NL:RBAMS:2023:2898

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
13/028379-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Pools vervolgingsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Łódź, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 5 april 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. Diependaal, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn advocaat, mr. T. Kocabas.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de garantie van de Poolse autoriteiten geaccepteerd dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan, mocht hij worden veroordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat aan alle vereisten van de OLW is voldaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. A.J.R.M. Vermolen, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/028379-23
Datum uitspraak: 19 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 10 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 april 2022 door
the District Court in Łódź, 4th Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable order for pre-trial detention, te weten een beslissing van
the District Court for Łódź Śródmieś in Łódźvan 12 augustus 2021, met kenmerk: IV Kp 365/21 (PK III WZ Ds.26.2017)
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman vindt dat nadere informatie dient te worden opgevraagd bij de Poolse autoriteiten, omdat de opgeëiste persoon van twee feiten wordt beschuldigd terwijl het om hetzelfde feitencomplex lijkt te gaan.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat aan deze vereisten is voldaan. Het is in dit geval voldoende duidelijk waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht. Weliswaar is sprake van een overlap in tijd tussen beide feiten, maar dit betekent niet dat het ook om hetzelfde feitencomplex zou gaan. Het uiteindelijke oordeel daarover is aan de Poolse rechter. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. Met de beschrijving van de feiten in het EAB is het specialiteitsbeginsel gewaarborgd. Naar het oordeel van de rechtbank is het EAB dan ook genoegzaam.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 9, te weten:
- deelneming aan een criminele organisatie;
- witwassen van opbrengsten van misdrijven;
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
De officier van justitie vindt dat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. De overlegde stukken (jaaropgaven, aangiften Inkomstenbelasting en salarisstroken) zijn geen objectieve inkomensgegevens. De opgeëiste persoon stond tussen 2017 en oktober 2021 ook geregistreerd als niet-ingezetene.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Gelet op de overgelegde stukken – gegevens met betrekking tot het inkomen en verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland – is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en dus duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat Poolse arbeidskrachten in dienst bij uitzendbureaus zich niet in Nederland kunnen inschrijven. Daadwerkelijk verblijf in Nederland kan echter ook op andere wijzen worden aangetoond. Gelet op de overgelegde salarisoverzichten en bankgegevens, gecombineerd met het gemiddeld aantal gewerkte uren dat valt af te leiden uit de overzichten van het UWV, kan worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon de afgelopen jaren in Nederland moet hebben verbleven.
Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van 30 maart 2023 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet verliest als gevolg van de feiten in het EAB.
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
The Circuit Court in Łódźheeft de volgende garantie gegeven:
With reference to your letter datęd 31 March 2023 the Sąd Okręgowy w
Łodzi IV Wydział Karny Circuit Court in Łódź,4th Criminal Division] writes to
advise you that the 'absolute guarantee' that [opgeëiste persoon] will be allowed to
serve his sentence in the Netherlands after his surrender ensues from Section 607j
of the polish criminal procedure code.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende. [4]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Łódź, 4th Criminal Division, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. L. Sanders en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk rechtbank Amsterdam, 16 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2023:831.