ECLI:NL:RBAMS:2023:2880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
AMS 22/4353 V
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake dwangsombeschikking en beslistermijn

Op 9 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 26 oktober 2022, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift door de heffingsambtenaar. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de bijzondere beslistermijn uit artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet van toepassing zou zijn.

In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. De opposant betoogde dat de bijzondere bezwaarbeslistermijn niet geldt voor bezwaren tegen dwangsombeschikkingen, omdat er geen sprake is van belastingheffing. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat de bijzondere beslistermijn ook voor deze gevallen geldt.

De rechtbank concludeert dat uit artikel 236 van de Gemeentewet niet zonder meer blijkt dat de bijzondere beslistermijn ook van toepassing is op bezwaren tegen dwangsombesluiten. De rechtbank oordeelt dat de eerdere uitspraak ten onrechte zonder zitting is gedaan en verklaart het verzet gegrond. De uitspraak van 26 oktober 2022 vervalt en de rechtbank verwijst de zaak voor inhoudelijke behandeling naar een meervoudige kamer. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 837, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4353 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2023 op het verzet van

[eiser] , uit Amsterdam, opposant,

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
Met een uitspraak van 26 oktober 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , kantoorgenoot van de gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en mr. D.R. de Vries.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de zaak zonder zitting op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk nietontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur is, omdat de bijzondere (langere) beslistermijn uit artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet van toepassing is.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buitenzittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de bijzondere bezwaarbeslistermijn uit artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet niet geldt voor het beslissen op bezwaren tegen dwangsombeschikkingen. Er is namelijk geen sprake van het heffen van belasting, en de bepaling kent een limitatief karakter. Opposant is niet bekend met de hogere richtinggevende ‘rechtspraak’ waar de rechtbank in de uitspraak naar verwijst.
4. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat uit artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet niet blijkt dat de bijzondere beslistermijn alleen geldt voor besluiten over de heffing van gemeentelijke belastingen. Volgens de heffingsambtenaar geldt de bijzondere beslistermijn ook voor het bezwaar tegen het dwangsombesluit. Volgens de heffingsambtenaar was de ingebrekestelling dan ook prematuur en heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. De rechtbank is van oordeel dat uit artikel 236 van de Gemeentewet niet zonder meer blijkt dat de bijzondere beslistermijn ook van toepassing is op een bezwaar tegen een dwangsombesluit. Naar het oordeel van de rechtbank is in de uitspraak van 26 oktober 2022 dan ook ten onrechte geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep nietontvankelijk is. De rechtbank heeft de zaak dus ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet daartegen is gegrond.
6. Dit betekent dat de uitspraak van 26 oktober 2022 vervalt en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. De rechtbank zal de zaak naar een meervoudige kamer verwijzen. De zaak zal dus alsnog op een zitting worden behandeld en wel door een meervoudige kamer. Ter voorlichting merkt de rechtbank op dat ook na het onderzoek op de zitting door de meervoudige kamer kan worden geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.
7. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door opposant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). De gevraagde wettelijke rente over de proceskostenvergoeding wordt toegewezen vanaf vier weken na de dagtekening van deze uitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van opposant tot een
bedrag van € 837, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de dagtekening van de uitspraak van de rechtbank, tot aan de dag van algehele voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Camps, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het verzoek om vergoeding van de proceskosten binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.