Beoordeling
5. Op 14 maart 2023 heeft mr. Loonstein om aanhouding van de mondelinge behandeling van 21 maart 2023 verzocht in verband met medische behandelingen tijdens de mondelinge behandeling. Hij heeft aangevoerd dat een voorafgaand verzoek om verhinderdata hem niet had bereikt. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen. Op 17 maart 2023 heeft mr. Loonstein nogmaals om aanhouding verzocht wegens klemmende medische redenen. Dit verzoek is wederom afgewezen.
6. Op 20 maart 2023 heeft mr. Loonstein voor de derde keer verzocht de onderhavige zaak aan te houden. Ter onderbouwing van dit verzoek is door mr. Loonstein aangevoerd dat hij wegens klemmende medische redenen niet kon verschijnen tijdens de mondelinge behandeling, ter ondersteuning waarvan hij een verklaring van zijn huisarts heeft overgelegd.
7. Ter zitting heeft Juristu de kantonrechter verzocht het laatste verzoek af te wijzen. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat partijen bij tussenvonnis van 13 oktober 2022 in de gelegenheid zijn gesteld om verhinderdata op te geven en het ongeluk, waarvan in de verklaring van de huisarts gewag wordt gemaakt, kennelijk al eerder heeft plaatsgevonden.
8. De kantonrechter heeft tot drie keer toe besloten de mondelinge behandeling niet aan te houden om de volgende redenen. De verzoeken bevatten onjuistheden, tegenstrijdigheden en onduidelijkheden. Mr. Loonstein heeft twee verschillende medische redenen genoemd voor zijn afwezigheid tijdens de mondelinge behandeling. Bewijsstukken waaruit kon worden afgeleid dat mr. Loonstein in verband met medische behandelingen niet aanwezig kon zijn tijdens de mondelinge behandeling, zoals hij op 14 maart 2023 heeft gesteld, zijn toen niet overgelegd. Vervolgens heeft mr. Loonstein gesteld dat hij in verband met herstel van een ongeval niet aanwezig kon zijn tijdens de mondelinge behandeling. In dat kader is pas op 20 maart 2023 (een dag voor de zitting) een verklaring van een huisarts overgelegd. Hieruit blijkt enkel dat mr. Loonstein herstellende is van een ongeval en bedrust heeft. Over dat ongeval heeft mr. Loonstein op 25 februari 2023 bij e-mail bericht dat hij als gevolg daarvan enige tijd uit roulatie is geweest. Zijn herstel daarvan is dus kennelijk al geruime tijd gaande. Op 27 oktober 2022 is al aan partijen meegedeeld dat de mondelinge behandeling is bepaald op 21 maart 2023, nadat in het tussenvonnis van 13 oktober 2022 gelegenheid was gegeven om verhinderdata op te geven. Op 28 februari 2023 is in antwoord op de e-mail van mr. Loonstein van 25 februari 2023 nogmaals aan mr. Loonstein meegedeeld dat de mondelinge behandeling op 21 maart 2023 zou plaatsvinden. Mr. Loonstein heeft aldus ruim de tijd gehad om voor vervanging te zorgen tijdens de mondelinge behandeling, indien dat vanwege het genoemde herstel na een ongeval nodig zou zijn. Van een klemmende reden om de mondelinge behandeling te verplaatsen is dan ook niet gebleken.
9. [eiser] is, zoals Juristu ter zitting heeft erkend, een consument en Juristu een handelaar, zodat sprake is van een consumentenovereenkomst als bedoeld in artikel 6:230h lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Afdeling 2B, titel 5 van boek 6 BW (informatieverplichtingen) is op de overeenkomst van toepassing.
10. In dit geval heeft [eiser] zich op 4 april 2018 online bij Juristu aangemeld door invulling van het formulier incasso aanvraag, waarbij hij de algemene voorwaarden van Juristu heeft geaccepteerd. Juristu heeft de aanvraag in behandeling genomen en het incassotraject opgestart. Dit is de gebruikelijke werkwijze van Juristu. In de algemene voorwaarden is over de voor de diensten van Juristu te betalen prijs het volgende bepaald:
3. Tarievena. Er worden voor dossiers geen basiskosten of dossierkosten in rekening gebracht indien deze niet verhaald zijn. Minnelijke incasso op basis van no cure, no pay.b. Slechts na akkoord offerte en opdracht van de opdrachtgever zal Juristu gaan dagvaarden c.q. gerechtelijke incasso procedure starten.4. Alle aanbiedingen, in welke vorm dan ook gedaan, zijn vrijblijvend en gelden slechts als een uitnodiging tot het geven of verstrekken van een opdracht, tenzij schriftelijk anders door Juristu Incasso vermeld.(…)29. Aan de cliënt wordt het volgende in rekening gebracht:A. Dossierkosten € 45,- ex btw,B. Incasso- en/of administratiekosten of anderszins, welke aan de wanbetaler[dat wil zeggen: de debiteur van de cliënt, kntr]
in rekening werden gebracht, met dien verstande dat deze kosten niet door de wanbetaler werden voldaan. De hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten bedragen dan:Factuurbedrag (zonder rente) Maximale incassokosten in percentagesOver de eerste € 2.500* 15%Over de volgende € 2.500 10%Over de volgende € 5.000 5%Over de volgende € 190.000 1%Over het meerdere 0,5%* Er geldt een minimum van € 40. Dit betekent dat u voor rekeningen die lager zijn dan € 267 meer dan 15% incassokosten betaalt.D. Betaalde bedragen en voorschotten die Juristu Incasso ten behoeve van de incasso werkzaamheden aan derden heeft voldaan.E. Op vergoedingen berekent Juristu Incasso het gebruikelijke geldende BTW tarief.F. Werkzaamheden die niet vallen onder normale incassowerkzaamheden, zoals het voeren van onderhandelingen, het geven van adviezen, het voeren van een procedure etc. etc., zullen naar redelijkheid en billijkheid in rekening worden gebracht tegen een nader vast te stellen salaris met een minimum uurtarief van € 75,- ex btw per uur voor een junior jurist tot € 175,- per uur voor een senior jurist, eventueel te vermeerderen met kilometervergoedingen, welke dan geldende en door cliënt op te vragen bij Juristu. Geldend uurtarief per 2015, eventueel te verhogen met een jaarlijkse indexatie minimaal gelijk aan de inflatiefactor of verhogende tarieven overheidswege. Het begeleiden van een vonnis met samenwerking van een deurwaarder brengt Juristu Incasso 10% over het ontvangen geld in rekening, exclusief executiekosten.G. Bij een schikking of betalingsregeling van de vordering door Juristu/cliënt zal door Juristu Incasso een incassoprovisie van 10% van de vordering in rekening brengen bij de cliënt, welke per direct opeisbaar zijn bij cliënt, tenzij vooraf schriftelijk anders overeengekomen, vermeerderd met eventuele verhaalkosten.H. Bij het eenzijdig intrekken van de vordering door de cliënt zal door Juristu Incasso € 45,- dossierkosten in rekening brengen bij de cliënt vermeerderd met eventuele verhaalkosten evenals 10% van het gevorderde bedrag welke per direct opeisbaar zijn bij cliënt, tenzij vooraf schriftelijk anders overeengekomen.I. De vordering behandelen wij op basis van ‘No cure no pay’, bij een positief incasso-resultaat zullen wij 10% van de hoofdsom inhouden (Vorderingen vanaf € 2500,-).
11. Op grond van artikel 6:230m lid 1 aanhef en onder e BW moet (ambtshalve) worden beoordeeld of Juristu voorafgaand aan de overeenkomst, dus in dit geval in de algemene voorwaarden, op duidelijke en begrijpelijke – en dus transparante – wijze aan [eiser] informatie heeft verschaft over de totale prijs van haar diensten. Dat heeft Juristu niet gedaan. Zo is het uurtarief dat verschuldigd is voor de werkzaamheden die niet vallen onder “normale incassowerkzaamheden”, onduidelijk evenals de hoeveelheid werkzaamheden die mogelijk nodig is om de incasso opdracht uit te voeren. Een gerechtelijke incassoprocedure kan immers vooraf niet voorzienbare kosten met zich meebrengen. Dit moet vooraf duidelijk worden gemaakt, zodat de consument op basis daarvan de economische gevolgen die voor hem uit de overeenkomst voortvloeien kan inschatten. De enkele vermelding van een minimum uurtarief voor de te verlenen juridische diensten, naast een provisie van 10%, stelt een consument niet in staat om het totale bedrag in te schatten dat hij voor de diensten moet betalen, althans om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing tot het verstrekken van de opdracht te nemen, met volledige kennis van enerzijds de gebeurtenissen die zich kunnen voordoen en anderzijds de gevolgen die deze kunnen hebben voor de duur van de diensten.
12. Dit betekent dat in elk geval artikel 29 van de algemene voorwaarden, over de kosten die de cliënt van Juristu moet betalen, niet voldoet aan het vereiste van artikel 6:230m lid 1 aanhef en onder e BW. Deze bepaling wordt daarom vernietigd (vgl. Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677). De overeenkomst kan niet worden aangevuld met een eigen beoordeling van de kantonrechter van wat een redelijke vergoeding voor de verleende diensten van Juristu is (zie HvJ EU 25 november 2020, EU:C:2020:954). Daarom wordt geoordeeld dat Juristu geen vergoeding voor haar diensten toekomt (zie HvJ EU 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:14).Of Juristu voor het overige aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan en of haar algemene voorwaarden voor het overige geldig zijn, wordt bij deze uitkomst in het midden gelaten. 13. [eiser] vordert terugbetaling van € 1.249,66 aan betaalde kosten, te vermeerderen met wettelijke daarover. Deze vordering is toewijsbaar. De ingangsdatum van de wettelijke rente is in de dagvaarding niet genoemd, maar de hoofdsom heeft [eiser] voldaan in twee gedeelten waarvan het laatste deel op 29 mei 2018. Vanaf deze dag zal de wettelijke rente worden toegewezen.
14. [eiser] vordert daarnaast € 550,00 wegens inkomstenderving. Hij stelt dat Juristu hem steeds onvoldoende informatie gaf over de voortgang van zijn incasso zaak, waardoor hij veel tijd kwijt is geweest met het vragen van inzage in zijn dossier en van informatie over hoe het met de zaak stond. Dit heeft hem ongeveer vijf uur werk gekost à € 110,- (zijn uurtarief). Daarnaast vordert hij de werkelijke proceskosten, stellende dat Juristu hem moedwillig heeft misleid over de te betalen kosten en hem niet van goede informatie heeft voorzien.
15. Juristu voert daartegen aan dat zij [eiser] regelmatig heeft geïnformeerd over de voortgang van de zaak en de zaak naar behoren heeft behandeld. [eiser] heeft de einddeclaratie akkoord bevonden, aldus nog steeds Juristu.
16. De vordering van [eiser] om de door hem bestede uren te vergoeden is gegrond op gebrekkige uitvoering van de incasso opdracht door Juristu, doordat zij [eiser] onvoldoende informatie gaf over de voortgang van de zaak. Hij heeft als productie 13 bij de dagvaarding e-mailberichten overgelegd waaruit volgens hem de gebrekkige informatieverstrekking blijkt. Uit de e-mails blijkt dat [eiser] op 1 februari 2019 aan Juristu heeft geschreven dat hij acht keer contact heeft gehad om informatie in te winnen over de voortgang, dat hem steeds is beloofd dat hij zou worden teruggebeld en dat dit telkens niet is gebeurd. Ook heeft [eiser] op 30 januari 2020 verzocht om hem te berichten of er al kon worden uitbetaald na het vonnis van 18 september 2019. Reeds uit deze e-mails kan worden afgeleid dat Juristu inderdaad aan [eiser] onvoldoende informatie heeft verstrekt over het gerechtelijke incassotraject en de inning van de vordering na het vonnis. De dagvaarding tegen [naam 3] is pas op 22 mei 2019 uitgebracht zonder dat [eiser] daarover in voldoende mate werd geïnformeerd. Ook na het vonnis is het te lang stil gebleven. Zonder concrete toelichting door Juristu, die ontbreekt, moet worden geconcludeerd dat zij de opdracht van [eiser] niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend juridisch dienstverlener heeft verricht. Genoegzaam is aangetoond dat [eiser] daardoor schade heeft geleden, bestaande uit door hem bestede uren, en dat deze schade moet worden begroot op € 550,-. Dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Gesteld noch gebleken is dat Juristu voor dit bedrag is aangemaand. Daarom zal de rente worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, 7 december 2020.
17. Toewijzing van de werkelijke proceskosten is denkbaar in buitengewone omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Een door de gedaagde partij gevoerd verweer kan pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de gedaagde zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Er past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, omdat ook de gedaagde partij het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter heeft, hetgeen omvat dat hij zich in rechte mag verdedigen (zie Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360). In dit geval is niet aan deze strenge toets voldaan. Juristu heeft geen verweer gevoerd waarvan op voorhand duidelijk was dat het geen kans van slagen had. 17. [eiser] vordert betaling van buitengerechtelijke kosten, maar deze vordering is niet gespecifieerd en onderbouwd, en zal daarom worden afgewezen. Er is ook een dwangsom gevorderd maar die is niet toewijsbaar, omdat een betalingsveroordeling wordt uitgesproken (artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
19. Juristu zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, die worden begroot op € 106,47 aan explootkosten, € 398,00 aan salaris gemachtigde en € 240,00 aan griffierecht, totaal € 744,47.